Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 021024 geen aansprakelijkheid wegbeheerder voor val op groenstrook bij parkeerplaats; groenstrook geen opstal

RBMNE 021024 geen aansprakelijkheid wegbeheerder voor val op groenstrook bij parkeerplaats; groenstrook geen opstal
- verzocht 13 uur x € 290,00, begroot niet toegewezen o.b.v. daadwerkelijk aan DAS in rekening gebrachte € 250,00 per uur: € 3932,50

3De beoordeling

wat is er gebeurd?

3.1.

[verzoekster] is op 28 september 2019 ongelukkig gevallen op parkeerplaats ‘ [naam] ’ in Amersfoort. De [naam] was verhard met grind, het was er niet geasfalteerd. Nadat [verzoekster] bij de parkeerautomaat een parkeerticket had gekocht is zij achter de parkeerautomaat langs via het gras en onkruid richting haar auto gelopen. Met haar voet is zij blijven haken in het onkruid en ten val gekomen. [verzoekster] heeft daarbij haar pols gebroken en ook letsel aan haar knie en schaafwonden in haar gezicht opgelopen.

hoe is het toen verder gegaan?

3.2.

Twee dagen na haar val heeft [verzoekster] via een online formulier het voorval bij de gemeente gemeld. Daarbij heeft zij ook de foto’s die als productie 1 bij het verzoekschrift zijn gevoegd, meegestuurd. Op 14 oktober 2019 heeft de gemeente daarop gereageerd en een aantal vragen gesteld en aangegeven dat de kwestie eventueel naar haar aansprakelijkheidsverzekeraar, [verzekeringsmaatschappij] , zal worden doorgezet. Op 23 oktober 2019 heeft [verzoekster] de vragen van de gemeente beantwoord.

Met de brief van 29 oktober 2019 van DAS is de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk gesteld op grond van de artikelen 6:174 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens [verzoekster] is sprake van een gebrekkige inrichting van de parkeerplaats en een gevaarzettende situatie ter plaatse. [verzekeringsmaatschappij] heeft [verzoekster] met de brief van 13 mei 2020 laten weten dat aansprakelijkheid afgewezen wordt. DAS en [verzekeringsmaatschappij] hebben over en weer nog verschillende brieven over de kwestie geschreven, maar [verzekeringsmaatschappij] heeft de afwijzing van aansprakelijkheid steeds herhaald. Om duidelijkheid te krijgen over de aansprakelijkheid van de gemeente is [verzoekster] dit deelgeschil begonnen.

wat verzoekt [verzoekster] ?

3.3.

[verzoekster] verzoekt, na wijziging van het verzoek tijdens de zitting, dat de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad bepaalt:

  1. dat de gemeente aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval op 28 september 2019 en dat de gemeente gehouden is de daardoor bij [verzoekster] ontstane materiële en immateriële schade, die daaraan is toe te rekenen, te vergoeden;

  2. dat de gemeente aan [verzoekster] de kosten dient te voldoen zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv overeenkomstig de specificatie, begroot op een bedrag van € 4.647,77;

  3. dat de toegewezen kosten zoals omschreven in sub 2 binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking moeten worden voldaan op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden [naam advocatenkantoor] te Houten en dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd is als dit bedrag niet binnen deze termijn is voldaan.
     

wat vindt de gemeente?

3.4.

De gemeente stelt zich primair op het standpunt dat de toedracht van de val van [verzoekster] niet vaststaat en dat het verzoek om die reden (al) moet worden afgewezen. Subsidiair vindt de gemeente dat zij haar zorgplicht als wegbeheerder niet heeft verzaakt: er is geen sprake van een (gebrekkige) opstal (artikel 6:174 BW) en ook niet van een gevaarzettende situatie (artikel 6:162 BW). Verder wordt nog aangevoerd dat causaal verband ontbreekt en doet de gemeente een beroep op eigen schuld van [verzoekster] .

3.5.

De rechtbank gaat hierna, voor zover dat nodig is, verder in op de standpunten van partijen. Eerst wordt het juridisch kader weergegeven wat de rechtbank moet gebruiken om het verzoek van [verzoekster] te beoordelen.

toetsingskader

3.6.

In artikel 6:174 lid 1 BW staat dat de bezitter van een gebrekkige opstal aansprakelijk is als die opstal door zijn gebrekkigheid een gevaar voor personen of zaken oplevert, en dat gevaar zich ook daadwerkelijk voordoet. Lid 2 van artikel 6:174 BW bepaalt dat die aansprakelijkheid in geval van een openbare weg rust op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. In deze zaak betekent dit dat de gemeente als wegbeheerder de verantwoordelijkheid heeft om ervoor te zorgen dat de parkeerplaats [naam] in goede staat verkeert.

In het Wilnis-arrest (HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236) heeft de Hoge Raad gezegd dat deze zogenoemde risico-aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW moet worden ingekleurd met de factoren uit het Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079), ook wel de kelderluik-criteria genoemd. Bij het antwoord op de vraag of een opstal gebrekkig is (“of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen”) moet dan gekeken worden of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze punten moeten objectief beoordeeld worden. Verder komt betekenis toe aan de beleidsvrijheid die de gemeente als wegbeheerder heeft en de financiële middelen die haar ter beschikking staan. Tegenover de zorgplicht van de gemeente als wegbeheerder staat de verplichting van de weggebruiker om - kort gezegd - voorzichtig te zijn (“de in zijn algemeenheid te vergen voorzichtigheid in acht te nemen”).

Voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 6:162 BW moet dat ook met de kelderluik-criteria beoordeeld worden.

3.7.

Partijen zijn het er ook over eens dat dat het Wilnis-arrest met de kelderluik-criteria in principe het juridisch kader geeft in deze zaak.
 

toedracht staat voldoende vast

3.8.

De gemeente heeft als eerste aangevoerd dat de toedracht van de val van [verzoekster] niet vaststaat. In eerste instantie zette de gemeente ook vraagtekens bij het letsel dat [verzoekster] heeft opgelopen maar naar aanleiding van de door [verzoekster] overgelegde aanvullende stukken heeft de gemeente dat laten varen.

De toedracht staat hier voldoende vast. Weliswaar heeft niemand [verzoekster] zien vallen maar dat betekent niet dat de toedracht niet (voldoende) duidelijk is. Zowel haar man als de heer [A] hebben haar op de plek waar zij was gevallen aangetroffen. In het medisch advies (productie 6 van [verzoekster] ) wordt ook melding gemaakt van een bezoek aan de SEH. Voor de toedracht van de val van [verzoekster] gaat rechtbank er dan ook van uit, zoals ook - met de kleurenfoto’s (zie hierna) - is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, dat [verzoekster] de parkeerautomaat van de voorkant over het grind is genaderd. Zij heeft goed moeten kijken waar zij haar voeten kon neerzetten. Er lag een grote regenplas en om voor de parkeerautomaat te kunnen staan is zij (met een been) op een betonblok gaan staan. Toen zij het parkeerticket uit de automaat had gepakt is zij achter de parkeerautomaat langs, waar gras en onkruid was, in de richting van de auto gelopen die haar man al had geparkeerd. Deze looproute heeft [verzoekster] op de foto’s met een zwarte pijl aangegeven. In het gras en onkruid is zij ten val gekomen.

geen (gebrekkige) opstal

3.9.

De gemeente voert aan dat een groenstrook geen onderdeel is van - kort gezegd - de openbare weg en daarmee niet onder het bereik van artikel 6:174 BW valt.
De rechtbank is het met de gemeente eens dat een groenstrook niet gerekend wordt tot de openbare weg. Dat leidt de rechtbank af uit de wetsgeschiedenis waar staat dat voor de uitleg van het begrip openbare weg in artikel 6:174 lid 2 BW aansluiting moet worden gezocht bij de Wegenwet. In artikel 1 van de Wegenwet staat dat onder wegen ook worden verstaan voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Groenstroken staan daarbij niet opgesomd. Een groenstrook is dus geen (openbare) weg zodat artikel 6:174 BW hier inderdaad niet kan worden toegepast.

3.10.

Ook als er vanuit zou worden gegaan dat een groenstrook wel onder het toepassingsbereik van artikel 6:174 BW valt, zou de rechtbank tot de conclusie komen dat geen sprake is van een gebrekkige opstal. Dat wordt hierna in het kader van gevaarzetting verder uitgelegd (zie punt 3.11). Zoals de rechtbank hiervoor onder punt 3.6 heeft vermeld is het toetsingskader voor de artikelen 6:174 BW en 6:162 BW (door het Wilnis-arrest) in grote lijnen hetzelfde: in beide gevallen moet de rechtbank de kelderluik-criteria toepassen.

geen gevaarzettende situatie

3.11.

De [naam] was een parkeerplaats die verhard was met grind. Dat was ook zo ter plaatse van de voorkant van de parkeerautomaat. Anders dan [verzoekster] betoogt stond de betaalautomaat niet middenin het gras, alleen aan de achterkant ervan was gras/onkruid. Dit leidt de rechtbank af uit de foto’s die zijn overgelegd en die in deze uitspraak zijn opgenomen. Verder lagen er twee betonblokken aan weerskanten van de automaat. Objectief beschouwd is dit niet aan te merken als een gebrekkige inrichting van een parkeerplaats: de voorzijde van de parkeerautomaat was bereikbaar aan de kant die ook voorzien was van verharding in de vorm van grind en waar de betonblokken lagen. Weliswaar is op de foto’s te zien dat het betonblok aan de rechterkant in een wat andere positie ligt ten opzichte van de parkeerautomaat dan het linker betonblok (niet dwars maar meer in de lengterichting voor de automaat), maar omdat dat, of het staan op het betonblok zelf om überhaupt een ticket te kunnen kopen, niet de oorzaak is geweest van de val van [verzoekster] kent de rechtbank daar hier verder geen aparte, bijzondere betekenis aan toe.

Als gekeken wordt naar het te verwachten gebruik kan ook niet gezegd worden dat de parkeerplaats niet deugdelijk is. Te verwachten is dat weggebruikers over het grind van en naar de parkeerautomaat (en hun auto) lopen. Waar het grind lag was tenslotte de voorkant van de parkeerautomaat. Dat er aan de achterkant van de betaalautomaat gras/onkruid was maakt de parkeerplaats niet ondeugdelijk. De gemeente hoeft niet te verwachten dat gebruikers van de parkeerplaats de ticketautomaat van de achterkant, door het gras/onkruid, naderen of verlaten. Op haar weg naar de parkeerautomaat toe is [verzoekster] ook via het grind aan komen lopen. Zij heeft de regenplas die er toen lag kennelijk kunnen omzeilen en ook is zij niet gevallen op, bij of door de betonblokken. Toen zij het parkeerticket had gekocht heeft zij bij het verlaten van de parkeerautomaat een andere route genomen, namelijk achter de automaat langs door het gras. Daar is zij gevallen. Tijdens de mondelinge behandeling zei [verzoekster] daarover: “waarschijnlijk stonden er mensen achter me”. De gemeente hoeft er geen rekening mee te houden dat gebruikers van de parkeerplaats die alternatieve/achterlangs route via de berm nemen. In het verlengde daarvan hoeft de gemeente er ook niet voor te zorgen dat het gras/onkruid zodanig kort was dat dat te voet begaanbaar was. Als een weggebruiker die route besluit te nemen mag ook verwacht worden dat men dat voorzichtig doet en goed oplet waar men loopt/kan lopen.

Over het algemeen is de kans dat zich een ongeval voordoet op een parkeerplaats die bedekt is met grind en een berm heeft waar gras/onkruid staat klein. Zo’n inrichting vergt geen specifiek gevaar in zich, ook al is niet elk risico uit te bannen. Dit geldt ook voor de ernst van de gevolgen van een eventueel ongeval. Bij een val tijdens het lopen over grind, gras of onkruid ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat ernstig letsel optreedt. De rechtbank ziet verder ook niet in waarop weggebruikers in een situatie als deze van parkeerplaats [naam] geattendeerd zouden moeten worden. Specifieke veiligheidsmaatregelen waarbij gewaarschuwd zou moeten worden voor grind, betonblokken of gras en onkruid zijn vergezocht. Ook hier geldt dat de gemeente als wegbeheerder mag verwachten dat gebruikers van de parkeerplaats zelf opletten waar zij lopen en daarbij voorzichtig zijn.

Van parkeerplaats [naam] zou misschien kunnen worden gezegd dat deze niet helemaal past in het plaatje van het doorgaans “aangeharkte” Nederland maar dit betekent niet dat hier sprake is van een gebrekkige opstal. De rechtbank concludeert dat de ongelukkige val die [verzoekster] is overkomen niet het gevolg is van een gevaarzettende situatie maar een ongelukkige samenloop van omstandigheden is geweest. Daarvoor is de gemeente niet aansprakelijk.

wat betekent dit voor het verzoek van [verzoekster] ?

3.12.

Het verzoek van [verzoekster] te bepalen dat de gemeente aansprakelijk is voor haar val en haar schade moet vergoeden zal worden afgewezen.

begroting deelgeschilkosten

3.13.

De rechtbank moet de kosten van deze deelgeschilprocedure begroten, ook als een verzoek niet wordt toegewezen. Dit staat in artikel 1019aa lid 1 Rv. Hoe de kosten moeten worden begroot is geregeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Daaruit volgt dat de rechtbank bij de begroting van de kosten de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet gebruiken; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De kosten voor dit deelgeschil bedragen volgens [verzoekster] € 4.647,70, waarin € 86,00 voor griffierecht is opgenomen.

De gemeente heeft over het uurtarief van € 290,00 exclusief btw opgemerkt dat dit niet redelijk is.

De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. De 13 uren die zijn besteed en opgegeven passen daar bij. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de deelgeschilrechter mr. Janssens gevraagd welk uurtarief met [verzoekster] is afgesproken. Mr. Janssens heeft toegelicht dat hij een overeenkomst van opdracht heeft met DAS, niet met [verzoekster] zelf, en dat met DAS een uurtarief van € 250,00 is overeengekomen. Bij dat daadwerkelijk afgesproken tarief zal de rechtbank aansluiten. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 13 uren x € 250 exclusief btw, dus op € 3.932,50 inclusief btw. Daar moet het griffierecht dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Mr. Janssens heeft gerekend met een bedrag van € 86,00 maar volgens de administratie van de rechtbank is voor [verzoekster] € 320,00 betaald aan griffierecht. Dat laatste bedrag zal de rechtbank meenemen in de begroting. In totaal worden de deelgeschilkosten begroot op € 4.252,50. Omdat de aansprakelijkheid van de gemeente niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en de gemeente niet veroordelen om deze kosten te betalen. Daardoor worden ook de onderdelen van het verzoek afgewezen die gaan over betaling binnen 14 dagen en wettelijke rente. ECLI:NL:RBMNE:2024:5776