GEA Curaçao 150816 aansprakelijkheid voor chaotisch uitgevoerd anesthesie- en intubatiebeleid
- Meer over dit onderwerp:
GEA Curaçao 150816 aansprakelijkheid voor chaotisch uitgevoerd anesthesie- en intubatiebeleid
2
De nadere beoordeling van het geschil
2.1.
Bij tussenvonnis van 10 augustus 2009 (r.o. 2.9.) en nadien bij vonnis van 9 augustus 2010 (r.o. 2.6.) heeft het Gerecht reeds geoordeeld dat dr. [gedaagde 2] niet heeft gehandeld conform de norm zoals neergelegd in artikel 7:452 BW. Het oordeel dat dr. [gedaagde 2] bij de voorbereiding op de operatieve ingreep op 7 februari 2001 niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht, is gebaseerd op het deskundigenrapport, inclusief addendum, van prof. dr. Van Kleef. Het Gerecht is tot het oordeel gekomen dat dr. [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling van de patiënt.
2.2.
Voorts heeft het Gerecht op basis van de bevindingen van prof. dr. Van Kleef bij vonnis van 9 augustus 2010 (r.o. 2.7.) geoordeeld dat het bewijs van het causaal verband tussen het toerekenbaar handelen van dr. [gedaagde 2] en het overlijden van de patiënt, voorshands is geleverd, behoudens tegenbewijs zijdens gedaagden.
2.3.
Gedaagden hebben tegenbewijs geleverd door middel van het horen van verschillende getuigen. Die verklaringen, en de ter ondersteuning van die verklaringen overgelegde documentatie met betrekking tot de operatie, hebben er toe geleid dat het Gerecht, in onderling overleg met partijen, prof. dr. J.T.A. Knape als deskundige heeft benoemd teneinde hernieuwd onderzoek in te stellen naar handelen van dr. [gedaagde 2] en de toerekenbaarheid daarvan, alsmede ter beoordeling van de causaliteitsvraag (zie de vonnissen van 14 oktober 2013, 17 februari 2014 en 23 juni 2014).
2.4.
Aan prof. dr. Knape zijn de volgende vragen gesteld:
1) Ziet u aanleiding op basis van de thans beschikbare informatie in het procesdossier en gelet op de vragen zoals geformuleerd in het tussenvonnis van 7 augustus 2006 om af te wijken van de conclusies van Prof. Dr. Van Kleef ter zake de toerekenbaarheid van de tekortkoming van Dr. [gedaagde 2] en/of anderen die betrokken waren bij de behandeling van de patiënt?
2) Indien u concludeert dat de gedraging en/of nalaten van Dr. [gedaagde 2] (en/of anderen) verwijtbaar is geweest, kunt u dan gemotiveerd en zo mogelijk met literatuur onderbouwd aangeven in welk opzicht precies verwijtbaar is gehandeld?
3) Indien u concludeert dat de gedraging en/of nalaten van Dr. [gedaagde 2] (en/of anderen) verwijtbaar is geweest, kunt u dan aangeven wat vermoedelijk het medisch beloop zou zijn geweest indien wel correct gehandeld zou zijn?
4) Kunt u de vraag beantwoorden over de causaliteit tussen enerzijds de gedraging en/of nalaten van Dr. [gedaagde 2] en/of andere betrokkenen en het overlijden van de patiënt, waarbij onder meer rekening dient te worden gehouden met de medische toestand waarin de patiënt zich bevond en de conclusies van de patholoog?
5) Alle omstandigheden in aanmerking nemende, wat is uw oordeel over het gevoerd anesthesiologisch beleid, zowel voor, tijdens en na de ingreep bij de patiënt?
6) Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
2.5.
Prof. dr. Knape heeft het onderzoek uitgevoerd conform de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Medische Specialistische Rapportage. Het onderzoek is gebaseerd op feiten uit het medisch dossier en feiten uit de aangeleverde verslagen van de getuigenverhoren. Voorts heeft prof. dr. Knape kennis genomen van het procesdossier en het deskundigenrapport van prof. dr. Van Kleef, alsmede van de medische stukken die daaraan ten grondslag liggen. In zijn rapport van 16 augustus 2015 heeft prof. dr. Knape uitvoerig beschreven van welke feiten en omstandigheden hij bij de beoordeling van het handelen van dr. [gedaagde 2] uitgaat. Vervolgens geeft hij een eigen beschouwing op het medisch verloop vanaf het moment van opname van de patiënt in het Sehos tot aan zijn overlijden. De conclusies van prof. dr. Knape luiden als volgt:
1. De heer [eisers] had na zijn ongeval meerdere ernstige risicofactoren voor een moeilijke intubatie met een haloframe in situ (haloframe, corpulentie, korte nek) en voor de verslechtering van zijn marginale oxygenatie blijkend uit de bloedgasanalyse door de ribfracturen en thoraxtrauma.
2. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een concreet, met meerderen afgestemd plan voor anesthesie en intubatie.
3. Dr. [gedaagde 2] heeft onvoldoende verantwoordelijkheid genomen om tijdig een adequaat anesthesie- en intubatieplan te ontwikkelen, in ieder geval sterk aan te dringen op verwijderen van de haloframe en dat te laten vervangen door manuele tractie aan de hals/wervelkolom, wat de kansen op een succesvolle intubatie enorm had doen toenemen.
4. Het heeft ontbroken aan een plan voor moeilijke intubatie. In dit geval had dat moeten zijn:
a. intubatiepoging oraal,
b. flexibele endoscopie en bij falen:
c. patiënt wakker laten worden voor electieve tracheotomie.
5. Als gevolg daarvan is er een chaotisch uitgevoerd anesthesie- en intubatiebeleid uitgevoerd met trial and error, in een patiënt wiens algehele conditie zienderogen verslechterde, waarbij helaas diverse stopmomenten zijn gepasseerd.
6. De chronische hypoxemie gedurende uren is miskend als risico.
7. De anesthesieverslaglegging is onvolledig waardoor de reconstructie is bemoeilijkt.
8. Een en ander heeft geleid tot cardiaal falen en ondanks reanimatie het overlijden van de patiënt.
2.6.
Vervolgens heeft prof. dr. Knape voormelde vragen van het Gerecht, als volgt beantwoord:
1) Antwoord: neen.
2) Antwoord: (…) De belangrijkste omissies zijn: het ontbreken van een adequate inschatting van de risico’s met een daarbij behorend anesthesiebeleid, het ontbreken van een tevoren overeengekomen plan B, het niet c.q. onvoldoende nemen van de eigen verantwoordelijkheid als anesthesioloog als mede behandelaar, het daarop volgende chaotische trial and error beleid en het onvoldoende anesthesieverslag. (…).
3) Antwoord: (…) Indien de anesthesietechniek erop gericht zou zijn dat de patiënt bij falen van de flexibele endoscopietechniek na een eerste falende poging tot orale intubatie wakker kon worden gemaakt had electieve tracheotomie de luchtweg kunnen zekeren voor de spondylodese en zou er een grote kans zijn geweest op een verder ongecompliceerde anesthesie en operatie.
4) Antwoord: De gehele gang van zaken (…) heeft (…) geleid tot een lang durende periode van hypoxemie (zuurstof tekort) van het slagaderlijk bloed bij de pogingen om de luchtweg veilig te stellen. Ik heb reeds betoogd dat dat een situatie is die vooral schadelijk is voor die organen die sterk van zuurstofaanbod afhankelijk zijn, zoals (…) het hart, (…). Het resultaat is nu geweest dat het hart het heeft begeven. (…) Een causaal verband tussen het (ontbreken van) beleid van dr. [gedaagde 2] en de uitkomst van deze casus is evident.
5) Antwoord: zie de conclusies van mijn rapportage.
6) Antwoord: Ondanks de spanne tijds tussen de calamiteit en het huidige deskundigen onderzoek is met veel moeite toch een aannemelijke reconstructie mogelijk geweest. De onderzoeker heeft zich daarbij de risico’s van hind sight bias wel gerealiseerd en getracht de mogelijke invloed daarvan zo veel mogelijk te vermijden. De opmerkingen van dr. [gedaagde 2] naar aanleiding van zijn correctierecht heb ik beantwoord en op basis daarvan een wijziging in de tekst opgenomen.
2.7.
Eisers] heeft bij conclusie na deskundigenbericht aangegeven zich aan te sluiten bij de bevindingen van prof. dr. Knape en concludeert tot vaststelling van aansprakelijkheid van gedaagden voor alle schade die ten gevolge daarvan is opgetreden.
2.8.
Gedaagden kunnen zich niet met de uitkomst van het onderzoek door prof. dr. Knape verenigen. Gedaagden verwijzen daartoe naar de afgelegde getuigenverklaringen waaruit zou volgen dat dr. [gedaagde 2] niet onrechtmatig heeft gehandeld en er geen causaal verband is tussen diens handelen en het overlijden van de patiënt. Gedaagden sluiten niet uit dat de hind sight bias ongewild een rol heeft gespeeld bij het oordeel van de deskundige. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen gedaagden naar de reactie van dr. [gedaagde 2] op het concept-rapport van prof. dr. Knape.
2.9.
[Eisers] wijst er bij akte nog op dat de reactie van dr. [gedaagde 2] op het concept-rapport reeds aan prof. dr. Knape is voorgelegd en door hem in zijn eindrapport is verwerkt, dan wel van commentaar is voorzien.
2.10.
Vooropgesteld zij dat prof. dr. Knape in overleg met en met goedkeuring van partijen door het Gerecht als deskundige is benoemd. De waarde die in de onderhavige procedure aan het deskundigenbericht zal worden toegekend, staat ter beoordeling van het Gerecht, waarbij met name acht zal worden geslagen op het volgende. Het deskundigenrapport van prof. dr. Knape dient antwoordt te geven op de vraag of – zoals reeds door prof. dr. Van Kleef was vastgesteld – dr. [gedaagde 2] ter voorbereiding op de operatieve ingreep op 7 februari 2001 al dan niet heeft gehandeld als een redelijk handelende en redelijk bekwaam vakgenoot en zo niet, of die handelwijze het overlijden van de patiënt tot gevolg heeft gehad. De rapportage dient zodanig begrijpelijk te zijn, dat het Gerecht aan de hand daarvan een juridisch oordeel kan vellen. De deskundige is vrij in de wijze waarop hij zijn onderzoek inricht. Zijn rapport dient deugdelijk gemotiveerd te zijn, hetgeen onder meer inhoudt dat de deskundige inzichtelijk maakt hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hoe zijn oordeel zich verhoudt tot de gebruikelijke zienswijzen en richtlijnen binnen zijn beroepsgroep, alsmede dat hij een eventuele afwijking daarvan deugdelijk motiveert. Indien een deskundigenbericht dat is uitgebracht op verzoek van het Gerecht op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de conclusies van de deskundige deugdelijk zijn onderbouwd en voortvloeien uit de door hem in het rapport vermelde gegevens, zal het Gerecht het oordeel van de deskundige, die juist vanwege zijn specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek is benoemd, niet snel naast zich neerleggen. Van de partij die een dergelijk deskundigenbericht bekritiseert, mag verlangd worden dat hij zijn stellingen deugdelijk onderbouwt, bijvoorbeeld door een rapport van een andere deskundige in het geding te brengen, waarin de conclusies van de door het Gerecht benoemde deskundige op overtuigende wijze worden weersproken. In dat geval zullen er zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht moeten zijn, wil het Gerecht besluiten dat zij een dergelijk bericht naast zich neerlegt.
2.11.
In het licht van voormelde maatstaf verwerpt het Gerecht het verweer van gedaagden, dat zich ter zake beperkt tot een verwijzing naar de getuigenverklaringen en de reactie van dr. [gedaagde 2] op het concept rapport, terwijl prof. dr. Knape dat reeds gemotiveerd in zijn beoordeling heeft betrokken. Daar komt bij dat de bevindingen van prof. dr. Knape in grote lijnen overeenstemmen met de bevindingen van prof. dr. Van Kleef. Onder die omstandigheden mag van gedaagden worden verwacht dat zij hun verweer tegen het rapport van prof. dr. Knape met zwaarwegende en steekhoudende argumenten onderbouwen. Een reactie van degene wiens handelen nu juist ter discussie staat is daartoe niet voldoende.
2.12.
Ook het verweer van gedaagden dat de “hind sight bias” ongewild een rol heeft gespeeld bij het oordeel van de deskundige wordt verworpen. Prof. dr. Knape heeft er rekenschap van gegeven zich de risico’s daarvan te realiseren en heeft de invloed daarvan zoveel mogelijk proberen te vermijden. Voor zover gedaagden desondanks menen dat de hind sight bias de uitkomst van het onderzoek heeft beïnvloed, lag het op de weg van gedaagden die stelling deugdelijk en onderbouwd te concretiseren, hetgeen zij hebben nagelaten. De enkele verwijzing naar het risico van de hind sight bias is, zonder nadere onderbouwing - die ontbreekt - onvoldoende om de bevindingen en conclusies, die de deskundige vanuit zijn specifieke deskundigheid heeft gegeven, terzijde te stellen.
2.13.
Er zijn voor het overige geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren aangaande de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht aangevoerd. De rapportage voldoet aan de hiervoor weergegeven maatstaven. De slotsom is dat het Gerecht de conclusies van het deskundigenbericht overneemt en deze tot de hare maakt.
2.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het Gerecht, zoals zij reeds eerder heeft overwogen op grond van het rapport van prof. Dr. Van Kleef, thans ook op grond van het rapport van prof. dr. Knape tot het oordeel komt dat de behandelend anesthesioloog, dr. [gedaagde 2], ter voorbereiding op de operatieve ingreep op 7 februari 2001 niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot mag worden verwacht en dat hij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling van de patiënt (zie antwoord van prof. dr. Knape op vraag 2). Voorts is op grond van het rapport van prof. dr. Knape vast komen te staan, zoals reeds voorshands door het Gerecht was aangenomen, dat het toerekenbaar handelen van dr. [gedaagde 2] in causaal verband staat met het overlijden van de patiënt (zie antwoord van prof. dr. Knape op vraag 4). Gedaagden zijn niet geslaagd in het door hen te leveren tegenbewijs. Het causaal verband staat daarmee vast.
2.15.
De slotsom is dat dr. [gedaagde 2] medisch onjuist heeft gehandeld als gevolg waarvan de patiënt is komen te overlijden. Nu er geen verweer is gevoerd op de gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheid van Sehos en dr. [gedaagde 2], zal het Gerecht daartoe concluderen. Ten aanzien van de schadevergoeding heeft[eisers] gevorderd de schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Het Gerecht heeft daarover reeds bij vonnis van 22 augustus 2005 overwogen dat gedaagden hierop geen verweer hebben gevoerd, het Gerecht de grondslag deugdelijk en toewijsbaar acht, zodat over de hoogte van de schadevergoeding in een schadestaatprocedure zal worden beslist.ECLI:NL:OGEAC:2016:72