Hof Amsterdam 201211 cervicale laminectomie waarna dwarsleasie; aansprakelijkheid voor te grote drukkracht op frees,voorschot smartengeld 40.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 201211 cervicale laminectomie waarna dwarsleasie; aansprakelijkheid voor te grote drukkracht op frees,voorschot smartengeld 40.000,00
2.1 Het verhoor van de deskundige vond plaats in het kader van het door [ Appellant ] te leveren bewijs van zijn stelling dat [ Geïntimeerde 2 ] tijdens het doornemen van wervelboog C3 zijn op de frees uitgeoefende kracht niet, althans onvoldoende, heeft gedoseerd, meer concreet een te grote drukkracht op het instrument heeft uitgeoefend, ten gevolge waarvan de frees is doorgeschoten tot in de holte waarin zich het hersenvlies en het ruggenmerg bevinden. Daarbij is van belang dat volgens [ Appellant ] het doorschieten van de frees volgens de wetten van de fysica en/of mechanica niet kan zijn veroorzaakt door het vastlopen van de frees in het bewerkte botmateriaal. Een dergelijk vastlopen hebben AMC cs als verklaring gegeven voor de tijdens de operatie plaatsgevonden hebbende complicatie.
2.2. De deskundige heeft, voor zover van belang, als volgt verklaard, waarbij het hof spellingfouten e.d. heeft verbeterd en cursiveringen heeft aangebracht:
(...)
2.9. Op grond van het voorgaande en bij gebreke van een door AMC cs gegeven andere (derde) verklaring van de complicatie acht het hof tevens bewezen dat [ Geïntimeerde 2 ] tijdens het doornemen van wervelboog C3 zijn op de frees uitgeoefende kracht niet, althans onvoldoende, heeft gedoseerd, meer concreet een te grote drukkracht op het instrument heeft uitgeoefend. Het neemt hiertoe mede in aanmerking dat de deskundige, zakelijk, heeft verklaard dat in het feit dat het ruggenmerg is beschadigd een aanwijzing is gelegen dat de frees de dura met een zekere kracht moet hebben geraakt en dat bij gebruik van een scherpsnijdende bolkopfrees het risico op een beschadiging van het ruggenmerg groter is dan bij gebruik van een diamantfrees.
2.10. AMC cs hebben in hun memorie na deskundigenbericht slechts tegenbewijs aangeboden voor het geval het hof van oordeel mocht zijn dat zij dit tegenbewijs (nog) niet zouden hebben geleverd. Een dergelijk voorwaardelijk bewijsaanbod acht het hof (in dit stadium van het geding) in strijd met een goede procesorde. Het zal daarom worden gepasseerd.
2.11. De slotsom is dat grief 1, waarover nog niet was beslist, gegrond is. Anders dan de rechtbank in overweging 2.1 van het bestreden eindvonnis heeft geoordeeld is immers komen vast te staan dat de boor waarmee gefreesd werd niet tijdens het frezen van de wervelboog C3 kwam vast te zitten en daarna doorschoot, maar dat [ Geïntimeerde 2 ] tijdens het doornemen van die wervelboog een te grote drukkracht op de door hem gehanteerde bolkopfrees heeft uitgeoefend tengevolge waarvan de frees is doorgeschoten.
2.12. De neuroloog [ D ] schrijft op pagina 11 van zijn rapport van 26 juni 2003:
“Bij het doorfrezen van de boog C3 liep de boor vast en schoot daarna de diepte in, richting ruggenmerg”.
Omdat [ D ] aldus van een onjuiste feitelijke grondslag is uitgegaan, kan zijn rapport geen uitgangspunt zijn voor de verdere beoordeling van de zaak. De grieven 4 tot en met 6, voor zover ter bestrijding van dat rapport aangevoerd en nog niet behandeld, behoeven daarom geen bespreking meer.
2.13. Tussen partijen staat niet ter discussie dat, zoals de rechtbank onbestreden in overweging 4.3 van het eindvonnis heeft overwogen, beoordeeld moet worden of [ Geïntimeerde 2 ] heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende professionele standaard, dat wil zeggen de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht.
2.14. In de in hoger beroep door [ Appellant ] geponeerde stellingen ligt besloten dat hij van mening is dat [ Geïntimeerde 2 ] vorenbedoelde zorg niet heeft betracht omdat hij tijdens het doornemen van de wervelboog C3 een te grote drukkracht op de door hem gehanteerde bolkopfrees heeft uitgeoefend (tengevolge waarvan de bolkopfrees is doorgeschoten en het ruggenmerg ernstig is beschadigd). AMC cs hebben zich weliswaar veel moeite getroost te bestrijden (dat [ Appellant ] heeft bewezen) dat [ Geïntimeerde 2 ] een te grote drukkracht op de door hem gehanteerde bolkopfrees heeft uitgeoefend, zij hebben niet betwist dat [ Geïntimeerde 2 ] niet de zorg heeft betracht die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht, indien [ Geïntimeerde 2 ], zoals zojuist is vastgesteld, een te grote drukkracht op de bolkopfrees heeft uitgeoefend. Mede in aanmerking genomen dat AMC cs bij memorie van antwoord, sub 5.18, zelf hebben opgemerkt dat er slechts geringe kracht nodig is om het ruggenmerg te beschadigen, acht het hof de stelling van [ Appellant ] dat het uitoefenen door [ Geïntimeerde 2 ] van een te grote drukkracht op de door hem gehanteerde bolkopfrees op basis van voormeld criterium als een medische tekortkoming moet worden aangemerkt, door AMC cs onvoldoende (gemotiveerd) weersproken.
2.15. Bij deze stand van zaken is de door [ Appellant ] gevorderde verklaring voor recht – in voege als na te melden – toewijsbaar. Hetzelfde geldt met betrekking tot de gevorderde veroordeling tot de betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, zij het dat thans niet kan worden beoordeeld of over alle onderscheiden schadeposten (reeds) vanaf 17 maart 2000 wettelijke rente verschuldigd is. Het hof zal de ingangsdatum van de wettelijke rente dan ook overlaten aan de rechter die over de schade zal oordelen.
2.16. Ten slotte dient te worden geoordeeld over het door [ Appellant ] gevorderde bedrag van € 40.000,= wegens smartengeld. Uit zijn memorie na deskundigenbericht blijkt dat [ Appellant ] dit bedrag – anders dan in eerste aanleg – thans bij wege van voorschot vordert.
2.17. Het hof stelt voorop dat de rechtbank in de overwegingen 2.3 en 2.4 van het eindvonnis onbestreden heeft vastgesteld dat [ Appellant ] na de operatie een aantal klachten bemerkte, met name ten aanzien van de linkerkant van zijn lichaam, dat [ Appellant ] onder meer de linkerarm en het linkerbeen slecht kon bewegen, dat de neurologische toestand van [ Appellant ] slecht is gebleven, dat [ Appellant ], na pogingen tot re-integratie, volledig arbeidsongeschikt is verklaard en grotendeels rolstoelafhankelijk is en dat er sprake is van een partiële dwarslaesie ter hoogte van C3 links. Verder heeft [ Appellant ] in zijn memorie na deskundigenbericht, sub 64 tot en met 69, uitvoerig en gemotiveerd uiteengezet tot welke (andere) gevolgen de op 17 maart 2000 uitgevoerde operatie bij hem heeft geleid. AMC cs stellen weliswaar in hun memorie na deskundigenbericht, sub 8.7, dat het nog maar de vraag is in hoeverre [ Appellant ] bij een wel geslaagde ingreep in 2000 geheel klachtenvrij zou zijn geweest en/of toch op enig moment nog klachten en beperkingen zou hebben ondervonden, maar zij hebben daarmee de onderhavige stellingen van [ Appellant ] niet voldoende gemotiveerd betwist. Evenmin hebben zij aangevoerd dat ook een geslaagde operatie tot deze gevolgen zou hebben geleid. Bij deze stand van zaken acht het hof, gelet op de ernst van het bij [ Appellant ] ontstane letsel (gedeeltelijke dwarslaesie) en de gevolgen daarvan, een voorschot van € 40.000,= op een hem door AMC cs ten titel van smartengeld te betalen bedrag alleszins redelijk en gerechtvaardigd. Dit bedrag zal dan ook, met de wettelijke rente daarover vanaf 17 maart 2000, worden toegewezen. LJN BU9425