Hof Amsterdam 271211 Pericardpunctie; beschadiging rechterhartkamer meest optredende en relatief vaak voorkomende complicatie
- Meer over dit onderwerp:
Hof Amsterdam 271211 Pericardpunctie; beschadiging rechterhartkamer meest optredende en relatief vaak voorkomende complicatie
3.6 [K.] heeft zich met zijn grieven gericht tegen deze beslissing van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Primair stelt hij zich daarbij op het standpunt dat de rechterhartkamer tijdens de ingreep is geraakt en subsidiair dat na de operatie niet adequaat is gecontroleerd op het verschuiven van de katheter in de richting van de rechterhartkamer. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof zal daarbij eerst de primaire grondslag van [K.] onderzoeken.
3.7 [K.] heeft gesteld dat van een zorgvuldig handelend arts met voldoende ervaring mag worden verwacht dat de rechterhartkamer bij een pericardpunctie niet wordt geraakt.
3.8 Deze stelling is niet doeltreffend. [K.] heeft immers niet bestreden dat uit het rapport van de in het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek door de rechtbank benoemde deskundige Van Hemel blijkt dat beschadiging van de rechterhartkamer de meest optredende complicatie is van een pericardpunctie en dat deze complicatie relatief vaak voorkomt. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het aanprikken van de rechterhartkamer bij een pericardpunctie in het algemeen niet als een vermijdbare complicatie kan worden aangemerkt. Dit impliceert dat de enkele omstandigheid dat de rechterhartkamer is geraakt niet tot de conclusie kan leiden dat de behandelend chirurg bij de ingreep een fout heeft gemaakt.
3.9 Ter ondersteuning van zijn stelling dat de bij hem uitgevoerde pericardpunctie is mislukt omdat de chirurgen onvoldoende ervaring hadden, heeft [K.] aangevoerd dat uit het rapport van Van Hemel blijkt dat er geen factoren zijn die buiten de invloedsfeer van de chirurgen liggen en dat alleen de in het rapport genoemde factoren manuele vaardigheid en anatomisch inzicht resteren als verklaring voor het mislukken van de pericardpunctie. Verder heeft [K.] gesteld dat hij na de ingreep direct klaagde over druk op de borst en – onder verwijzing naar het medisch dossier - dat een half uur na de ingreep sprake was van bloeddrukverlaging en dat zijn Hb-gehalte niet in orde was. [K.] heeft ten slotte betwist dat gemiddeld tien puncties per jaar werden uitgevoerd.
3.10 Ook deze stellingen kunnen [K.] niet baten. Van Hemel heeft mede op grond van kennisname van het medisch dossier zijn deskundig oordeel gegeven, inhoudende dat niet is gebleken van onzorgvuldig handelen. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit het rapport van Van Hemel dat beschadiging van de rechterhartkamer de meest optredende complicatie is van een pericardpunctie en dat deze complicatie relatief vaak voorkomt. Het rapport van Van Hemel biedt tegen deze achtergrond geen aanknopingspunten voor de stelling van [K.] dat een gebrek aan ervaring bij de behandelend chirurgen de oorzaak is van de beschadiging van de rechter¬hartkamer. Van Hemel heeft desgevraagd nu juist als zijn deskundig oordeel gegeven dat verwijzing naar een ander ziekenhuis voor de onderhavige ingreep niet nodig was. Hij heeft daarbij geconstateerd dat het uivoeren van de ingreep door twee cardiologen een indicatie is dat duidelijke pogingen werden gedaan om deze zo goed en veilig mogelijk uit te voeren en dat complicaties bij pericardpuncties in het Kennemer Gasthuis vrijwel niet voorkomen. [K.] heeft een en ander niet bestreden. Ten slotte heeft Van Hemel in dit verband aangegeven dat de richtlijnen geen minimum aantal vermelden, maar dat een jaarlijks aantal van tien pericard¬puncties voldoende lijkt om de vaardigheid op peil te houden. De enkele betwisting van [K.] dat in de periode van 2002 tot 2005 gemiddeld tien pericardpuncties per jaar werden uitgevoerd, is in het licht van het voorgaande onvoldoende om te kunnen oordelen dat gebrek aan ervaring van het Kennemer Gasthuis en/of de behandelend chirurgen heeft geleid tot een fout bij de pericard¬punctie bij [K.]. [K.] heeft geen van zijn stellingen gestaafd met een bericht van een door hem geraadpleegde deskundige. De enkele stelling van [K.] dat hij direct na de ingreep klaagde over druk op de borst en dat bepaalde gegevens uit het medisch dossier wijzen op een fout gemaakt tijdens de ingreep kan niet leiden tot een beslissing die afwijkt van het in deze zaak uitgebrachte rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige. De primaire grondslag kan derhalve niet tot toewijzing van de vordering leiden.
3.11 Ter toelichting op zijn subsidiaire grondslag heeft [K.] aangevoerd dat van de dienstdoende arts-assistent verwacht had mogen worden dat de katheter na de ingreep zou worden gecontroleerd op het verschuiven daarvan in de richting van de rechterhartkamer. Dat dit niet tijdig is gebeurd blijkt uit de beslissing van de klachtencommissie, aldus [K.].
3.12 De Commissie Klachtenbehandeling van het Kennemer Gasthuis heeft op 24 november 2005, naar aanleiding van een klacht van [K.], allereerst geoordeeld dat de klacht in medisch-technisch opzicht ongegrond is, omdat – kort gezegd - de betreffende ingreep altijd risico’s en een kans op complicaties met zich meebrengt. Aan dit oordeel heeft de commissie het volgende toegevoegd:
Wel is de commissie van mening dat tijdens de avonddienst de dienstdoende arts-assistent niet adequaat heeft gereageerd op verontrustende signalen van de CCU-verpleegkundigen. Dit laatste is echter niet van invloed geweest op de behandeling. Uiteindelijk bent u tijdig overgebracht naar het OLVG om daar de behandeling voort te zetten.
3.13 De conclusie van de commissie is derhalve dat het niet adequaat reageren van de arts-assistent niet van invloed is geweest op de behandeling. [K.] heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat een adequaat optreden van de arts-assistent beschadiging van de rechterhartkamer had kunnen voorkomen. Dit betekent dat ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. LJN BU9560