Rb Almelo 020311 verwijtbaar handelen maar geen medische fout, smartengeld 10.000,00
- Meer over dit onderwerp:
Rb Almelo 020311 verwijtbaar handelen maar geen medische fout, smartengeld 10.000,00; rechtbijstandkosten begroot cf rapport Voor-Werk
4. Met inachtneming van deze mondelinge toelichting acht de rechtbank het op 9 juni 2010 ter griffie ingekomen deskundigenbericht begrijpelijk en voldoende onderbouwd. Zij neemt het oordeel van de deskundige en de motivering daarvan dan ook over.
5.1 In het deskundigenbericht vat de deskundige samen dat tijdens het behandelingstraject van [eiser] drie complicaties zijn opgetreden, te weten twee infecties en een fractuur ter plaatse van het boorgat, gemaakt tijdens de eerste ingreep, met de bedoeling om toen een schroef te plaatsen onder in het collum, welke echter weer werd verwijderd omdat er blijkbaar geen houvast werd geboden aan de epifyse.
5.2 De rechtbank leidt uit het deskundigenbericht af dat, naar het oordeel van de deskundige de twee infecties geen invloed hebben gehad op het uiteindelijke resultaat.
De derde complicatie heeft naar het oordeel van de deskundige weliswaar geleid tot enige toegenomen varusstand, als gevolg waarvan, tezamen met de toegenomen afglijding, een osteotomie met een grotere correctie nodig was dan oorspronkelijk, doch het resultaat was naar zijn oordeel uiteindelijk hetzelfde. Hij concludeert dat ook zonder al deze complicaties een osteotomie had geleid tot een verkorting van het been en waarschijnlijk een zekere mate van functiebeperking van de heup en dat ook dan artrose een laat gevolg zou zijn geweest van deze osteotomie.
5.3 Tijdens de mondelinge toelichting heeft de deskundige meermaals verklaard dat een osteotomie hoe dan ook -dat wil zeggen ook wanneer de repositie wel voldoende zou zijn gefixeerd- had moeten plaatsvinden, om de heupkop definitief goed te plaatsen in de heupkom. Naar het oordeel van de deskundige zou de osteotomie dan waarschijnlijk iets minder groot zijn geweest, waarbij hij mondeling heeft verklaard dat zijn ervaring hem heeft geleerd dat dat in de praktijk niet meer dan één centimeter beenlengteverschil zou hebben gemaakt.
5.4 De deskundige heeft verklaard dat dr. [X] verstandig heeft geopereerd door niet te streven naar volledige repositie tijdens de eerste operatie, omdat dan schade zou kunnen ontstaan waar het betreft de doorbloeding, met kopnecrose tot onomkeerbaar gevolg.
5.5 De deskundige heeft geconstateerd dat na de (gedeeltelijke) repositie de heupkop is gaan terugglijden naar de oorspronkelijke positie en in die stand is vastgegroeid. Hij heeft verklaard dat er ook scholen zijn die stellen dat in geval van afglijding niet geopereerd moet worden, maar gips aangebracht moet worden, om vervolgens te concluderen dat de behandeling met gips eigenlijk gedateerd is en dat naar de huidige stand van de wetenschap, waarmee hij blijkens zijn verklaring tevens het jaar 2005 bedoelt, en ook ingevolge landelijke afspraken, in dit soort gevallen altijd een operatie plaatsvindt.
5.6 Verder heeft de deskundige nog verklaard dat het er in de praktijk op neer komt dat osteotomie wordt uitgevoerd op het moment dat zeker is dat de groeischijf vastzit aan de hals en dat dat ongeveer het geval is na drie à zes maanden, hetgeen ook in het onderhavige geval binnen die termijn heeft plaatsgevonden, zodat geen vertraging is opgetreden.
5.7 Voorts heeft hij verklaard dat de breuk zeker te maken heeft met de schroef die tijdens de eerste operatie is weggehaald, maar dat dat normaal gesproken zou zijn vastgegroeid en tevens dat het gebruikelijk is om een schroef te verwijderen als die niet goed pakt.
5.8 De deskundige heeft slechts als verwijtbaar geoordeeld de handelwijze van dr. [X] op of omstreeks 15 mei 2005, doch heeft ook hier gesteld dat dit niet van invloed is geweest op het eindresultaat.
5.9 De deskundige heeft mondeling benadrukt dat [eiser] heel veel ellende heeft gehad, met de opgetreden infecten, het afreizen naar Utrecht en Nijmegen en dergelijke, maar dat dit alles niet tot een ander eindresultaat heeft geleid, afgezien van een iets ander beenlengteverschil.
6. Gelet op deze conclusies van de deskundige is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat geen sprake is van een door dr. [X] gepleegde beroepsfout/medische kunstfout, maar dat zijn handelwijze op of omstreeks 15 mei 2005 wel verwijtbaar is te achten. Hoewel de deskundige heeft geconcludeerd dat ook dit verwijtbaar handelen niet van invloed is geweest op het eindresultaat -hetgeen tot de conclusie moet leiden dat geen sprake is van causaal verband tussen dit handelen van dr. [X], waarvoor het ziekenhuis aansprakelijk is gesteld, en de door [eiser] geleden schade, heeft de deskundige tevens geconcludeerd dat [eiser] heel veel ellende heeft gehad, met de opgetreden infecten, het afreizen naar Utrecht en Nijmegen en dergelijke en dat -bij een overigens gelijk eindresultaat- sprake is van een iets ander beenlengteverschil (niet meer dan één centimeter), tengevolge van het feit dat in casu een grotere osteotomie noodzakelijk was dan bij een alleen in situ gefixeerde epifysiolyse.
Hierin ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat [eiser] immateriële schade heeft geleden, als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek, welke voor vergoeding door het ziekenhuis in aanmerking komt. De rechtbank ziet, gelet op de bevindingen van de deskundige, aanleiding deze immateriële schade te begroten op het door [eiser] gevorderde bedrag van € 10.000,--, zulks op voet van het bepaalde in artikel 612 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering, welk artikel voorschrijft dat de rechter, die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, de schade, voor zover hem dit mogelijk is, begroot in het vonnis. De rechtbank ziet voorts aanleiding daarover de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 januari 2005 toe te wijzen. Voor het overige ontbreekt naar het oordeel van de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, het causaal verband tussen het handelen van dr. [X] en de door [eiser] gevorderde schade.
7. Uit de processtukken heeft de rechtbank afgeleid dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van het ziekenhuis, Centramed, heeft geweigerd aansprakelijkheid te erkennen en dat zij tot op heden geen enkele betaling heeft gedaan, zodat [eiser] de onderhavige procedure heeft moeten entameren om vergoeding van zijn immateriële schade te verkrijgen.
Gelet op deze omstandigheid zal het ziekenhuis worden veroordeeld in de proceskosten, gevallen aan de zijde van [eiser], tot op heden begroot op € 390,44 wegens verschotten (kosten dagvaarding € 84,44 en griffierecht € 306,--) en op € 1.808,-- wegens salaris advocaat (4 punten x tarief II). De reeds door het ziekenhuis voldane kosten van de deskundige, ten bedrage van € 2.595,25 dienen voor haar rekening te blijven en zij zal de op 14 februari 2011 ter griffie ingekomen factuur van de deskundige, ten bedrage van € 1.263,--nog dienen te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.
8. Met betrekking tot buitengerechtelijke kosten vordert [eiser] een bedrag van € 3.662,85, naast de kosten van Prof. Dr. Bulstra ad € 300,--. [eiser] heeft gesteld dat de nodige bewijsstukken over de schade, de nodige medische en arbeidsdeskundige en actuariële adviezen voor dit proces werden ingewonnen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gemotiveerd door het ziekenhuis betwist. Uit de door [eiser] als productie 4 bij dagvaarding overgelegde urenspecificatie van zijn raadsman valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat, voorafgaand aan het voeren van de onderhavige procedure, sprake is geweest van correspondentie en overig contact met de wederpartij, naar de rechtbank aanneemt ter verkrijging van voldoening buiten rechte, als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 sub c BW. Nu de rechtbank, met uitzondering van voornoemde immateriële schade, het causaal verband tussen het handelen van dr. [X], waarvoor het ziekenhuis aansprakelijk is gesteld, en de door [eiser] gestelde schade, afwezig heeft geacht, ziet zij geen aanleiding de buitengerechtelijke kosten tot een hoger bedrag dan € 904,--, berekend conform het rapport Voor-Werk II, toe te wijzen. LJN BP7868