Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 231111 postoperatieve infectie en allodynie een complicatie waarvoor niet gewaarschuwd behoefde te worden

Rb Arnhem 231111 postoperatieve infectie en allodynie een complicatie waarvoor niet gewaarschuwd behoefde te worden

2. De feiten 
2.1.  Op 12 september 2008 is [eiseres] in het ziekenhuis onder behandeling gekomen van orthopedisch chirurg dr. [ ]. [chirurg 1] (hierna: [chirurg 1]) vanwege pijnklachten aan haar linkerduim. [chirurg 1] heeft aanvankelijk een afneembare naviculaire brace voor de duim voorgeschreven voor de duur van vier weken. Dit heeft de klachten niet weggenomen. 

2.2.  Op 3 november 2008 vermoedde [chirurg 1] dat bij [eiseres] sprake was van een triggerduim en heeft hij haar daarvoor een injectie in de duim gegeven. Hoewel deze behandeling de klachten kort heeft verminderd, heeft ook dit de klachten uiteindelijk niet weggenomen. 

2.3.  Op 30 maart 2009 is bij [eiseres] een operatieve ingreep aan haar linkerduim uitgevoerd, een zogenaamde triggerduim release. Deze ingreep vond plaats in het ziekenhuis en is uitgevoerd door orthopedisch chirurg dr. [ ] [chirurg 2] (hierna: [chirurg 2]). 

2.4.  Na de operatie is bij [eiseres] een wondinfectie opgetreden, waarvoor zij met antibiotica is behandeld. Bij [eiseres] zijn pijnklachten ontstaan, waarvoor zij op 28 april 2009 door [chirurg 2] is verwezen naar de pijnpoli van het ziekenhuis. In verband met lange wachttijden daar heeft [eiseres] zich voor deze pijnklachten onder behandeling laten stellen bij de pijnpoli van Oosterschelde Ziekenhuizen te Goes. Ook deze behandeling heeft niet geholpen. [eiseres] heeft nog steeds veel pijn. Zij kan niet meer werken en is bij beslissing van 26 augustus 2011 volledig afgekeurd met terugwerkende kracht tot 28 maart 2011. 

2.5.  Op 4 augustus 2009 heeft [eiseres] het ziekenhuis schriftelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die zij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden ten gevolge van de operatieve ingreep op 30 maart 2009. Op 30 november 2009 heeft de WA-verkeraar van het ziekenhuis aansprakelijkheid van de hand gewezen. 

2.6.  Partijen hebben daarop besloten een expertise te laten uitvoeren door de onafhankelijke deskundige prof. dr. J.D. Visser (hierna: Visser), orthopedisch chirurg. Hij heeft op 25 oktober 2010 een eindrapport uitgebracht waarin onder meer het volgende is opgenomen: 

“Er is een allodynie (rb: verschijnsel waarbij niet-pijnlijke prikkels als pijnlijk worden ervaren) in het verzorgingsgebied van de tak van de ramus palmaris nervus medianus en een tak van de superficialis nervus radialis. De symptomen zijn in een groter gebied aanwezig dan het gebied van de operatie en niet alleen distaal maar ook proximaal van het operatiegebied. De allodynieklachten zijn derhalve geen gevolg van de operatie d.d. 30 maart 2009. De klachten en restverschijnselen die betrokkene nu heeft passen het meest bij een doorgemaakt chronisch pijnsyndroom I. 
(…) 
Dr. [chirurg 1] heeft mijns inziens in die zin onzorgvuldig gehandeld dat hij betrokkene van de eventuele complicaties van de operatie op de hoogte had moeten stellen. (…) 
De huidige verschijnselen bij betrokkene (…) kunnen de operateur niet verweten worden. 
De doorgemaakt postoperatieve infectie is een complicatie en niet een gevolg van onzorgvuldig handelen. Ditzelfde geldt ook voor de allodynie, dat in een groter gebied aanwezig is dan het operatiegebied en niet alleen distaal maar ook proximaal van het operatiegebied aanwezig is. Deze allodynie is niet het gevolg van onzorgvuldig handelen. 
(…) 
De huidige verschijnselen zouden ook zijn opgetreden bij adequaat medisch handelen. 
(…) 
Er is mijns inziens sprake van een medische eindtoestand. Ik verwacht geen verbetering dan wel verslechtering van het huidige toestandsbeeld.” 

3.  Het geschil 
3.1.  [eiseres] vordert veroordeling van het ziekenhuis tot betaling van een bedrag van € 3.903,43 netto en een bedrag van € 14.387,76 bruto aan materiële schadevergoeding (tot juni 2011), een bedrag van € 4.500,00 aan immateriële schadevergoeding, een bedrag van € 7.563,40 aan buitengerechtelijke kosten, de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 30 maart 2009 en veroordeling van het ziekenhuis in de kosten van het geding. [eiseres] legt hieraan ten grondslag dat het ziekenhuis jegens haar verwijtbaar heeft gehandeld door haar voorafgaand aan de ingreep van 30 maart 2009 ten onrechte te vertellen dat er geen risico’s aan de ingreep verbonden zijn. Indien zij van tevoren op de risico’s was gewezen, had zij niet tot de operatie besloten, aldus [eiseres]. Als gevolg van de complicaties die na de ingreep zijn ontstaan, stelt [eiseres] schade te hebben geleden, bestaande uit zowel materiële schade als immateriële schade, waarvoor het ziekenhuis aansprakelijk is. Ter comparitie is een vermeerdering van eis aangekondigd ten aanzien van de materiële schade, die ook na juni 2011 doorloopt. 

3.2.  Het ziekenhuis voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 

4.  De beoordeling 
4.1.  [eiseres] had haar claim in de briefwisseling met het ziekenhuis aanvankelijk gebaseerd op de stelling dat de schade het gevolg is van onzorgvuldig handelen door het ziekenhuis tijdens de operatieve ingreep. Naar aanleiding van het rapport van Visser heeft zij deze stelling laten varen. In de dagvaarding merkt mr. Bonnier namens [eiseres] op dat de operatie volgens de regelen der kunst is uitgevoerd en dat ook de nabehandeling is verlopen zoals die behoort te verlopen. Geconcludeerd kan derhalve worden dat de huidige (pijn)klachten van [eiseres] gelden als complicatie en niet als gevolg van verwijtbaar medisch handelen, aldus mr. Bonnier. [eiseres] legt thans aan haar vordering ten grondslag dat het ziekenhuis haar voorafgaand aan de operatieve ingreep had moeten inlichten over de complicaties die zich zouden kunnen voordoen. Ter comparitie heeft zij dit nader gespecificeerd door te stellen dat het ziekenhuis tegen haar had moeten zeggen dat ze als gevolg van de operatie zodanige pijn zou kunnen krijgen dat ze niet meer kon werken. Als zij van dit risico had geweten, had zij besloten de operatie niet te ondergaan, aldus [eiseres]. 

4.2.  Het ziekenhuis heeft verschillende verweren aangevoerd. [eiseres] is volgens het ziekenhuis op de gebruikelijke wijze voorbereid op de operatie. Uit artikel 7:448 BW en de jurisprudentie volgt dat een patiënt niet over alle mogelijke risico’s geïnformeerd hoeft te worden. Aan de ingreep zijn dermate kleine risico’s verbonden, dat het ziekenhuis betwist dat zij [eiseres] hiervan vooraf op de hoogte had moeten stellen. Alleen het risico van een wondinfectie moest worden vermeld, maar die is ook vermeld. Pijnklachten als de onderhavige komen zelden voor en hoeven daarom niet vermeld te worden. Bovendien volgt uit het rapport van Visser dat de pijnklachten geen gevolg zijn van de operatieve ingreep. Nu het causaal verband tussen de ingreep en de pijnklachten ontbreekt, is derhalve niet relevant of het ziekenhuis [eiseres] op het risico van pijnklachten had moeten wijzen, aldus het ziekenhuis. 

4.3.  Voorop wordt gesteld dat de arts op grond van artikel 7:448 lid 1 en 2 BW verplicht is de patiënt voorafgaand aan de behandeling te informeren over de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt. Het gaat daarbij om de normale, voorzienbare risico’s. Deze verplichting strekt ertoe de patiënt in staat te stellen goed geïnformeerd te beslissen of hij al dan niet toestemming voor de behandeling zal geven. Het tekortschieten in de nakoming van deze verplichting roept het risico in het leven dat de patiënt niet op de door hem gewenste wijze van zijn zelfbeschikkingsrecht gebruik kan maken, het risico derhalve dat hij een keuze maakt die hij mogelijk niet gemaakt zou hebben als hij goed geïnformeerd was. Ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv moet de patiënt stellen en zo nodig bewijzen dat hij, indien hij op duidelijke wijze was ingelicht over het risico van de behandeling als redelijk handelend patiënt in de gegeven omstandigheden niet zou hebben gekozen voor deze behandeling (HR 23 november 2001, NJ 2002, 387, LJN: AD3963). 

4.4.  De stelling van het ziekenhuis dat de pijnklachten van [eiseres] niet het gevolg zijn van de ingreep en dat alleen al om die reden niet op dit risico gewezen had hoeven worden, gaat niet op. Volgens het ziekenhuis zou dit blijken uit het rapport van Visser (p. 8 onderaan). De rechtbank ziet dit anders. Visser komt weliswaar tot de conclusie dat de pijnklachten ook waren ontstaan bij adequaat medisch handelen en dat de huidige klachten van [eiseres] de operateur niet verweten kunnen worden, hij zegt daarmee echter niet meer dan dat de pijnklachten geen gevolg zijn van een medische fout tijdens de ingreep door het ziekenhuis. Vervolgens komt Visser tot de conclusie dat de allodynie (pijnklachten) een complicatie is, die is ingetreden na de ingreep. Dit brengt mee dat wel sprake is van causaal verband tussen de ingreep en de verergering van de pijnklachten. De verergering van de pijnklachten is immers pas na de ingreep ontstaan, terwijl daarvoor geen andere oorzaak is aan te wijzen dan de ingreep en de daarop volgende wondinfectie. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] de huidige ernstige pijnklachten ook zou hebben ontwikkeld als de operatie niet zou zijn uitgevoerd. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is of het ziekenhuis [eiseres] van tevoren van het risico op deze complicatie op de hoogte had moeten stellen. Dr. Visser heeft op deze vraag geen antwoord gegeven, omdat niet duidelijk is op welke complicaties hij in zijn rapport doelt. 

4.5.  [eiseres] heeft gezegd dat zij niet voor de operatie zou hebben gekozen als zij had geweten dat zij daarna zoveel pijn zou krijgen dat zij niet meer kon werken. De rechtbank begrijpt deze redenering van [eiseres] wel, maar zij kan daarmee toch geen gelijk krijgen. Het ziekenhuis was namelijk niet verplicht om haar te wijzen op het risico van het ontstaan van de pijnklachten die zij nu heeft. Het gaat namelijk, zo heeft het ziekenhuis onweersproken gesteld, om een complicatie die zelden ontstaat en die ook zelden tot zulke ernstige gevolgen leidt als die [eiseres] nu ondervindt. Het gaat derhalve niet om een normaal, voorzienbaar risico, zodat het ziekenhuis niet verplicht was om [eiseres] hiervan op de hoogte te stellen. Dat wordt niet anders doordat [eiseres] actief naar de risico’s van de ingreep heeft gevraagd. Deze vraag van [eiseres] maakt namelijk niet dat de verplichting die op grond van artikel 7:448 BW op het ziekenhuis ligt ruimer moet worden opgevat en wel zodanig dat zij [eiseres] van alle mogelijke risico’s van de ingreep op de hoogte moet stellen. Dit betekent dat het ziekenhuis niet aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden en nog lijdt. De vraag of [eiseres] voor de behandeling zou hebben gekozen indien zij van dit risico op de hoogte was geweest, hoeft gezien het bovenstaande niet meer te worden beantwoord. 

4.6.  De stelling van [eiseres] die zij ter comparitie heeft ingenomen, namelijk dat [chirurg 2] dieper heeft gesneden dan eerst de bedoeling was en dat hij een zenuw heeft geraakt tijdens de operatie, is door [chirurg 2] gemotiveerd betwist en niet nader onderbouwd door [eiseres]. Er is geen enkele aanleiding gesteld of gebleken om aan te nemen dat een zenuw is geraakt en Visser rept hier ook niet over in zijn rapport. Nog daargelaten dat deze stelling niet aan de vordering van [eiseres] ten grondslag ligt, is dit daarom geen reden voor aansprakelijkheid van het ziekenhuis. Bovendien geldt ook hiervoor dat de kans op het raken van een zenuw zo klein is, dat dit niet door de arts voorafgaand aan de ingreep gemeld hoeft te worden. 

4.7.  De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat het ziekenhuis tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens [eiseres]. De vordering van [eiseres] zal om die reden worden afgewezen. De door mr. Bonnier aangekondigde akte vermeerdering van eis is derhalve niet meer relevant. 

4.8.  [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het ziekenhuis worden begroot op € 2.339,00, waarvan € 1.181,00 aan vast recht en € 1.158,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 579,00). Het ziekenhuis heeft de wettelijke rente over de proceskosten gevorderd. Hiertegen is door [eiseres] geen verweer gevoerd, zodat de rente zal worden toegewezen.  LJN BU7458