Rb Zutphen 120111 aanprikken zenuw bij aanbrengen van infuus geen beroepsfout, vervolgens niet verwijderen infuus mogelijk wel
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 120111 aanprikken zenuw bij aanbrengen van infuus geen beroepsfout, vervolgens niet verwijderen infuus mogelijk wel
5. De beoordeling
5.1. De vraag die, gelet op de vordering van [eiseres], in de eerste plaats voorligt is of door het Ziekenhuis bij het aanbrengen, aanhouden en/of verwijderen van het infuus bij [eiseres] op 4 december 2003 een beroepsfout is gemaakt die geleid heeft tot schade bij [eiseres]. Bij de beoordeling van die vraag neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat, zoals door het Ziekenhuis is gesteld en ook is af te leiden uit het door [eiseres] in het geding gebracht rapport van Sjollema, het enkele feit dat bij het aanleggen van een infuus in de spaakbeenzijde van de rechterhand de nervus radialis superfacialis, hierna: de zenuw, is aangeprikt, nog niet per definitie meebrengt dat er sprake is van een beroepsfout van de medisch behandelaar. Zoals in het rapport van Sjollema is beschreven, onder verwijzing naar literatuur, geldt immers dat het op deze plaats aanbrengen van een infuus zeer gebruikelijk is en de mogelijkheid dat daarbij de zenuw wordt geraakt een zeldzame complicatie vormt. Dat brengt reeds mee dat slechts onder bijkomende omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het op een risicovolle wijze aanbrengen van het infuus op die plaats, het daardoor raken van de zenuw als een beroepsfout is aan te merken. Dergelijke omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken. Integendeel, uit het door [eiseres] overgelegde rapport van Sjollema zoals hiervoor geciteerd, en ook uit de overige stukken, valt af te leiden dat het infuus bij [eiseres] op correcte wijze werd aangebracht.
5.2. Uit het rapport van Sjollema volgt voorts, eveneens onder literatuurverwijzing (o.a. Sheu en Yuan en Boeson), dat in het geval een patiënt bij het inbrengen van het infuus of gedurende de tijd dat het infuus is ingebracht hevige pijn ervaart, het infuus direct verwijderd dient te worden en direct een handspecialist dient te worden geconsulteerd. Het Ziekenhuis heeft niet betwist dat de door Sjollema beschreven handelwijze in geval van hevige pijn gevolgd moet worden, doch zij heeft gesteld dat noch in het dossier, noch in de verklaring van de verloskundige [verloskundige] enig houvast te vinden is voor de aanname dat sprake zou zijn van een dergelijke hevige pijn bij [eiseres] bij het inbrengen van het infuus. Bovendien, zo heeft het Ziekenhuis ter zitting nog gesteld, is ook niet gebleken dat [eiseres] zich voor de aanhoudende pijnklachten heeft laten behandelen. Het Ziekenhuis gaat er echter aan voorbij dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat zij tijdens de bevalling al meerdere malen heeft aangegeven dat zij heftige pijn had in de hand waar het infuus was aangebracht en dat zij dat aan de verpleging heeft gemeld. Ook na de bevalling heeft zij, zo stelt [eiseres], geklaagd over “heel veel pijn” in haar hand. Tegen haar zus heeft [eiseres], zo stelt zij, in dat verband gezegd dat het helemaal fout was gegaan met het infuus. Deze verklaring sluit in zoverre aan bij de schriftelijke verklaring van [verloskundige] dat daaruit blijkt dat [eiseres] direct klaagde over pijn bij het inbrengen van het infuus. Uit de medische rapportages, met name het huisartsenjournaal, zoals die door [eiseres] in het geding zijn gebracht, blijkt bovendien dat zij kort na de bevalling in verband met deze pijnklachten de huisarts heeft bezocht en nadien meerdere malen medische hulp heeft gezocht voor de pijn in die hand. Gelet daarop acht de rechtbank het voorshand aannemelijk dat er bij [eiseres] sprake was van een hevige pijn ten gevolge van het inbrengen infuus die het Ziekenhuis ertoe had moeten brengen die infuus direct te verwijderen en haar hand te (laten) onderzoeken.
Door het Ziekenhuis is betwist dat er sprake was van een hevige pijn bij [eiseres] toen bij haar het infuus werd ingebracht. Ter zitting is door [gynaecoloog] in dat verband opgemerkt dat het inbrengen van een infuus op die plaats altijd wel pijnlijk is. [gynaecoloog] heeft er voorts op gewezen dat bij iemand die aan het bevallen is er een extra gevoeligheid bestaat voor ingrepen aan het lichaam. Gelet op deze betwisting zal het Ziekenhuis worden toegelaten tegenbewijs te leveren tegen het voorshands aannemelijk geachte feit dat er bij [eiseres] sprake was van een hevige pijn in haar hand ten gevolge van het inbrengen van het infuus.
5.3. Indien komt vast te staan dat het Ziekenhuis het infuus niet heeft verwijderd ondanks de hevige pijn die [eiseres] daarvan ondervond, is het Ziekenhuis aansprakelijk voor de daardoor door [eiseres] geleden schade. Zoals hiervoor is overwogen is er geen grond voor aansprakelijkheid van het Ziekenhuis voor het eventueel bij het inbrengen van het infuus aanprikken van de zenuw. Dit brengt mee dat, voor wat betreft de op het Ziekenhuis rustende vergoedingsplicht, bezien moet worden welke schade voor [eiseres] is voortgevloeid uit het niet verwijderen van het infuus ondanks de door haar ervaren hevige pijn. Partijen hebben hun stellingen daar in het geheel nog niet op toegespitst, mede nu [eiseres] schade op te maken bij staat vordert. Uit het debat ter comparitie van partijen is het de rechtbank gebleken dat het [eiseres] enkel te doen is om een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade in verband met de door haar gestelde aanhoudende pijnklachten. Daarvoor is, gelet op het voorgaande, slechts een grondslag aanwezig ten aanzien van de immateriële schade die voortvloeit uit het niet verwijderen van het infuus. Op basis van hetgeen uit de processtukken en de comparitie van partijen tot nu toe is gebleken en gelet op vergelijkbare gevallen zoals genoemd in de ANWB smartengeldgids (2009, nrs. 162 tot en met 167) acht de rechtbank in dat geval voorshands een bedrag van tussen de € 1.000,00 en
€ 2.000,00 een toereikende vergoeding voor het door [eiseres] geleden immateriële nadeel. De rechtbank geeft partijen in overweging dit te laten meewegen bij hun beslissing over het al of niet voortzetten van de onderhavige procedure.
5.4. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. LJN BP0323