Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zwolle 140710 geen fout na uterus extirpatie en blaasophoging

Rb Zwolle 140710 geen fout na uterus extirpatie en blaasophoging
2.  De feiten
2.1.  [eiseres] heeft sinds 1998 diverse gynaecologische behandelingen ondergaan in het Flevoziekenhuis. Zo is zij onder meer (in 2003) gesteriliseerd en behandeld aan de baarmoedermond vanwege een verdacht uitstrijkje.

2.2.  In verband met blaas- en baarmoederklachten is zij in 2004 opnieuw door haar huisarts verwezen naar de gynaecoloog [gynaecoloog] in het Flevoziekenhuis. [gynaecoloog] heeft een verzakking van de blaas geconstateerd en op 17 augustus 2004 met [eiseres] afgesproken dat hij via de vagina een blaasophoging (voorwandplastiek) zou verrichten en dat hij de baarmoeder zou verwijderen (vaginale uterus extirpatie of afgekort: VUE). [eiseres] heeft zelf bij [gynaecoloog] aangedrongen op de verwijdering van haar baarmoeder, omdat haar moeder in 1979 is behandeld voor baarmoederhalskanker met een erfelijke component, omdat [eiseres] zelf in 2003 een verdacht uitstrijkje heeft gehad en omdat de kinderwens van [eiseres] inmiddels was vervuld.

2.3.  Tijdens de ingreep op 3 november 2004 heeft [gynaecoloog], nadat hij de baarmoeder via de vagina had verwijderd, geconstateerd dat de blaas was beschadigd, waarna hij de uroloog [uroloog sub 1] in consult heeft geroepen. [uroloog sub 1] heeft, nadat hij de beschadiging aan de blaas had gelokaliseerd en had geconstateerd dat de beide uitmondingen van de ureters niet konden worden geïdentificeerd, de buik geopend en het gat in de blaas na het aanbrengen van catheters in de urineleiders gesloten.

2.4.  [eiseres] is aansluitend aan de ingreep 13 dagen opgenomen geweest en heeft tijdens die opname vaak geklaagd over hevige pijn.

2.5.  Op 16 november 2004 heeft [uroloog sub 1] met behulp van een cystogram (röntgenonderzoek van de blaas met behulp van contrastvloeistof) geconcludeerd dat geen sprake was van lekkage van de blaas en heeft [eiseres] na verwijdering van de drains en cathether uit het ziekenhuis ontslagen.

2.6.  Op 18 november 2004 is [eiseres] opnieuw opgenomen, nadat middels een echografie van de buik een verstopping van de darm door opgehoopte ontlasting was geconstateerd. Tijdens deze opname heeft [eiseres] pijn- en plasklachten gemeld. [eiseres] is op 25 november 2004 weer naar huis gegaan.

2.7.  Op 15 december 2004 is [eiseres], op haar verzoek in verband met pijn- en plasklachten en urineverlies via de vagina, opnieuw door [uroloog sub 1] onderzocht. Bij dit onderzoek is door [uroloog sub 1] een open verbinding tussen de blaas en de vagina (vesico vaginale fistel) geconstateerd. [uroloog sub 1] heeft over zijn bevindingen in een brief van 11 februari 2005 aan [uroloog sub 2] van de urologiepolikliniek van het AMC, onder meer geschreven:
“Bij cystoscopie werden twee fistelgangen net achter het trigonum gezien en liep de vloeistof waarmee de blaas werd gevuld direct via de vagina weg. Derhalve lijkt er sprake te zijn van tenminste twee vesico-vaginale fistels. Patiënte heeft een transurethrale verblijfscatheter gekregen. Voor het verdere beleid heeft zij zelf reeds contact opgenomen met het AMC.”

2.8.  Op 3 juni 2005 is [eiseres] in het AMC geopereerd. De operatie, waarbij de open verbinding tussen de blaas en de vagina is gesloten, is succesvol verlopen.

2.9.  Bij beschikking van 30 mei 2007 is door deze rechtbank een voorlopig deskundigenbericht gelast met benoeming van professor [professor sub 1] en [professor sub 2], beiden werkzaam in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, als deskundigen.
(....)
4.  De beoordeling
(...)
De slotsom

4.18.  De inhoudelijke bezwaren van [eiseres] tegen de rapporten van [professor sub 1] en [professor sub 2] stuiten af op hetgeen in de rechtsoverwegingen 4.6 tot en met 4.17 is overwogen.

4.19.  Zoals het Flevoziekenhuis zelf ook heeft geconstateerd rechtvaardigen de bevindingen en conclusies in de rapporten van de deskundigen wellicht maatregelen ter verdere verbetering van de communicatie en optimalisering van de zorg, maar niet de conclusie dat het Flevoziekenhuis schadeplichtig is ten opzichte van [eiseres] wegens schending van de zorgplicht door [gynaecoloog] en/of [uroloog sub 1].

4.20.  Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de vordering van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komt en dat de stellingen van partijen over het al dan niet aannemelijk zijn van schade en het causaal verband geen bespreking behoeven. LJN BO4400