Rb Alkmaar 300108 in beginsel causaal verband tussen blootstelling aan giftige stoffen en OPS
- Meer over dit onderwerp:
Rb Alkmaar 300108 in beginsel causaal verband tussen blootstelling aan giftige stoffen en OPS, tenzij werkgever tegenbewijs levert
4.4 In deze procedure is aan de orde de vraag of eiser lijdt aan de aandoening OPS/CTE (organisch psychosyndroom / chronisch toxische encephalopathie), welke aandoening het gevolg kan zijn van blootstelling aan giftige, althans voor zijn gezondheid schadelijke stoffen tijdens werkzaamheden voor (de rechtsvoorganger van) gedaagde. Het is aan eiser als werknemer te stellen en zonodig te bewijzen dat hij aan een dergelijke aandoening lijdt.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser hieraan voldaan, gelet op de bevindingen en conclusies van het Solventteam verbonden aan het Academisch Medisch Centrum van de Universiteit van Amsterdam, waar eiser door zijn neuroloog naar was verwezen. In dit verband zijn de volgende bevindingen/conclusies van belang.
Op 9 november 1998 rapporteert G. van der Laan, als arts verbonden aan het Solvent Team schriftelijk aan mevr. M. Bruins, bedrijfsarts:
"(...) Samen met betrokkene ([werknemer]) zijn de gezondheidsproblemen in relatie tot de arbeidsomstandigheden op een rij gezeg. Aanvullend is een screenend psychometrisch onderzoek verricht. (...)
Conclusie en Advies:
34-jarige man met klachten van duizeligheid en misselijkheid. Ook bestaan klachten van moeheid, hoofdpijn en concentratieproblemen. Als polyesterverwerker heeft hij een forse blootstelling aan oplosmiddelen gehad. Sommige van zijn klachten passen bij een chronisch toxische encephalopathie en ook de afwijkingen bij screenend psychometrisch onderzoek duiden op cognitieve functiestoornissen. De duizeligheidsproblemen zijn echter atypisch; omdat dit op de voorgrond staat en de andere zaken secundair, stellen we voor dit eerst te laten analyseren (...)"
Op 16 juli 1999 brengt G. van der Laan wederom schriftelijk rapport uit aan bedrijfsarts Bruins, onder meer inhoudende:
"Als vervolg op ons bericht van 9 november 1998 werd de heer [werknemer] uitgebreid onderzocht op verdenking van een chronisch toxische encephalopathie nadat de duizeligheidsklachten door mevr.dr. H.W. Kortschot geanalyseerd waren. Op 29 april jongstleden werd het resultaat van de verschillende deelonderzoeken in het Amsterdamse Solvent Team besproken. Hieronder volgt een samenvatting van de bevindingen (...)
Blootstelling: Als polyesterverwerker is hij vanaf 1989 blootgesteld geweest aan (mengsels van) oplosmiddelen. De blootstelling met inachtneming van acute intoxicatieverschijnselen wordt als matig hoog geschat. (...)
Beschouwing:
35-jarige man met klachten van duizeligheid, moeheid en concentratieproblemen. (...)
Bij neuropsychologisch onderzoek worden cognitieve stoornissen gevonden.
De ziektegeschiedenis reconstruerend menen we dat er sprake is van een OPS stadium II. (...)
Over ca. 1,5 jaar een herhalingsonderzoek te verrichten om beter inzicht te krijgen in het verloop."
Op 11 oktober 2000 heeft een herhalingsonderzoek van eiser plaatsgevonden door de neuropsycholoog (mw. I. de Koning) van het Solvent Team. In haar rapportage vermeldt zij het volgende:
"(...) Het algehele niveau van psychisch en somatisch welbevinden is nog steeds laag, hoewel er sprake is van een vermindering in een aantal somatische klachten die gerelateerd zijn aan CTE. Samenvattend: aanhoudende problemen in informatieverwerkingssnelheid en reactievermogen maar verbeteringen op het gebied van het geheugen." (...)
De kantonrechter passeert dit verweer. In Nederland bestaan twee Solventteams, het Solventteam van het AMC te Amsterdam en dat van het Medisch Spectrum Twente te Enschede. Naar deze teams kunnen patiënten slechts worden verwezen door huisarts, bedrijfsarts of medisch specialist. Nu beide Solventteams speciaal zijn ingesteld bij van overheidswege erkende expertisecentra, zijn deze teams bij uitstek competent om de diagnose OPS te stellen. De stelling dat de deskundigen van het Solventteam teveel zouden afgaan op enkel de verklaring/ervaring van de patiënt wordt niet onderschreven, nu deze stelling op geen enkele wijze is onderbouwd. Voorts is eiser door verschillende malen onderzocht en heeft ook een herhalingsonderzoek plaatsgevonden.
Bovendien wordt de diagnose van het Solventteam bevestigd door de bij het GAK aangesloten verzekeringsartsen Bergkamp en Timmer.
- In zijn rapport van 2 februari 1999 vermeldt G.W.F. Bergkamp onder meer:
"Diagnose: aanwijzingen voor OPS (een en ander is nog in onderzoek)..., duizeligheidsklachten e.c.i.
Beschouwing (...) Overwegingen: Sommige van zijn klachten passen bij een chronische toxische encephalopathie en ook afwijkingen bij screenend psychometrisch onderzoek duiden op cognitieve functiestoornissen. Het onderzoek is op dit moment nog gaande."
- In zijn rapport van 4 augustus 1999 vermeldt G.W.F. Bergkamp onder meer:
"Diagnose: Chronische toxische encephalopathie stadium II (...)
Beschouwing (...) Overwegingen: gezien de aard van zijn klachten, die geobjectiveerd en verklaard kunnen worden en die passen bij een chronische toxische encephalopathie stadium II, waarbij betrokkene bij de minste of geringste inspanning misselijk en duizelig wordt, kan betrokkene op dit moment niet belastbaar geacht worden (...)"
- In zijn rapport van 25 juni 2001 vermeldt A.R.I.S. Timmer onder meer:
"Onderzoek psyche (...) Er is ondertussen wel een forse fixatie opgetreden op de klachten en onmogelijkheden i.p.v. op herstelgedrag en de mogelijkheden tot werk. (...)
Diagnose: Milde chronische toxische encephalopathie (OPS), stadium II, verbeterend. Somatisering."
Weliswaar heeft gedaagde in reactie op de door eiser overgelegde medische gegevens van haar kant rapporten (d.d. 9 juni 2004, 22 maart en 4 december 2006) laten opstellen door medisch adviseur M.J.C. Klop van Klop Medisch Avdies, welke adviseur kritiek heeft op de bevindingen van de door eiser geraadpleegde deskundigen, maar naar het oordeel van de kantonrechter legt zijn (als enige in deze procedure) afwijkende oordeel onvoldoende gewicht in de schaal om te twijfelen aan door eiser overgelegde rapportages. Bovendien heeft Klop eiser niet zelf onderzocht, is het de vraag of hij voldoende deskundig en onafhankelijk is (hij werkt in opdracht van gedaagde) en is zijn kritiek gemotiveerd weerlegd in het door eiser overgelegde rapport van 7 september 2006 van bedrijfsarts/medisch adviseur J. Jonker.
4.6 Onbetwist staat vast dat eiser in de periode van 1994 tot 1999, derhalve tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij (de rechtsvoorganger) van gedaagde, is blootgesteld aan giftige stoffen die (afhankelijk van de mate en duur) de aandoening OPS kunnen veroorzaken.
Nu tevens als vaststaand is aangenomen dat eiser aan de aandoening OPS lijdt, dient in beginsel te worden aangenomen dat sprake is van een causaal verband tussen de blootstelling aan de giftige stoffen en de aandoening OPS, tenzij gedaagde als werkgever tegenbewijs levert dat zij aan haar zorgverplichtingen heeft voldaan.
Gedaagde heeft in dit verband gesteld dat de OPS bij eiser niet tijdens de werkzaamheden bij (de rechtsvoorganger van) gedaagde kan zijn ontstaan, gelet op de geringe mate en duur van de blootstelling, waarbij gedaagde zich met name heeft gebaseerd op het door haar als productie 3 bij conclusie van antwoord overgelegde rapport d.d. 12 oktober 2005 van Indus Tox Consult (IndusTox): "Retrospectieve beoordeling van blootstelling aan oplosmiddelen, ex werknemer dhr. [werknemer]".
De in het rapport vermelde conclusie van dit bureau, dat is gespecialiseerd op het terrein van arbeidshygiëne en toxicologie, luidt:
"De geschatte gemiddelde concentratie oplosmiddelendampen in de ademzone van dhr. [werknemer] in de periode 1994-1998 bedraagt 21 ppm ofwel 50% van de gesommeerde MAC-waarde. Bij deze schatting is, bij uiteenlopende antwoorden van oud-collega's over de aard en duur van dhr. [werknemer] werkzaamheden op de afdeling Afwerking en Panelen, uitgegaan van de in blootstellingstermen meest ongunstige variant.
De daadwerkelijk door Dhr. [werknemer] ingeademde concentratie oplosmiddelendampen zal aanzienlijk lager zijn, omdat hij regelmatig adembescherming gebruikte (masker met actief kool filter ca. 50-80% van de tijd dat hij met styreenhoudende producten werkte).
De berekende huidopname van methyleenchloride bij dhr. [werknemer] is laag (<6% van de MAC-dosis). De huidopname van styreen is eveneens laag (<2,5% van de MAC-dosis). Bovendien droeg [werknemer] vaak handschoenen (ca. 80-100% van de tijd dat hij met styreenhoudende producten werkte)."
Eiser heeft - onder overlegging van een rapport d.d. 4 oktober 2006 van drs. H.B.W. Bunnik van Arboschade - de conclusies van dit rapport zowel wat betreft inhoud als totstandkoming bekritiseerd. Wat het laatste betreft geeft de kantonrechter eiser gelijk: bij dupliek heeft gedaagde een aanvulling en toelichting d.d. 13 april 2006 van IndusTox overgelegd op haar eerdere rapport. In dit aanvullend rapport geeft IndusTox aan dat zij voor de totstandkoming van het rapport gerichte interviews heeft gehouden met de toenmalige bedrijfsleider en enkele oud-collega's van eiser, maar dat zij eiser zelf en ex-collega [T.] (die in hoger beroep in een OPS-procedure is verwikkeld) niet heeft geïnterviewd, omdat IndusTox deze personen onvoldoende betrouwbaar achtte.
Het is evenwel aan de rechter om de betrouwbaarheid en relevantie van getuigen en hun verklaring te beoordelen; in casu is geen enkele verklaring van de door IndusTox gehoorde getuigen overgelegd, zijn de verklaringen niet compleet (eiser en [T.] zijn niet gehoord) en zijn de verklaringen in ieder geval niet tot stand gekomen met procedurele/gerechtelijke waarborgen. Aldus kan het rapport van IndusTox als zodanig niet als bewijs dienen.
4.7 Gedaagde dient daarom overeenkomstig haar aanbod alsnog tegenbewijs te leveren (bijvoorbeeld door middel van ter terechtzitting onder ede gehoorde getuigen) van de stelling dat OPS bij eiser tijdens zijn werkzaamheden bij Rotorline is ontstaan. Daarbij zijn van belang de werkomstandigheden, de mate en duur van de blootsteling en de door haar genomen beschermings- en voorzorgsmaatregelen. Indien deze in rechte zijn komen vast te staan, kan op basis daarvan (zo nodig) nader deskundigenonderzoek (met betrekking tot het causaal verband) plaatsvinden. LJN BD1912