Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Amsterdam 290411 kantonrechter amendeert desk. berichten en acht drukkerij niet aansprakelijk voor blootstelling aan oplosmiddelen

Rb Amsterdam 290411 kantonrechter amendeert desk. berichten en acht drukkerij niet aansprakelijk voor blootstelling aan oplosmiddelen
De kantonrechter oordeelt als volgt.

In zijn tussenvonnis van 26 juni 2007 heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
"De kantonrechter moet constateren dat op grond van de in het geding gebrachte rapportage niet is uitgesloten dat [benadeelde]lijdende is aan CTE. Evenwel is hij daarvan op dit moment bepaald niet overtuigd. Ten eerste moet de kantonrechter constateren dat de rapportage van het Nederlands Centrum Voor Beroepsziekten bepaald niet voldoet aan hun eigen criteria zoals hierboven weergegeven, althans uit niets blijkt dat het eigen protocol dat de Solvent Teams hebben opgesteld, in zijn geheel is uitgevoerd. Voorts moet worden geconstateerd dat [benadeelde]heeft ondergepresteerd op de test die dat moet uitwijzen hetgeen gelet op het hiervoor geciteerde artikel erop kan wijzen dat er geen sprake is van CTE, althans dat de diagnose niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld. De rapporten spreken voorts van mogelijke CTE. Het is de vraag of als niet meer kan worden geconstateerd dan dat, zulks voldoende is om te concluderen dat het noodzakelijk verband tussen arbeid en ziekte aanwezig is. Daar komt bij dat het door Muller in het geding gebrachte rapport van IndusTox minst genomen twijfel doet rijzen of de mate van blootstelling en de lengte daarvan wel voldoende is om te concluderen dat die de diagnose CTE rechtvaardigt. Immers in de drukkerij werden bij lange na niet de zogenaamde Mac waarden bereikt. Weliswaar kan [benadeelde]terecht betogen dat het niet de bedoeling is dat de werkgever tevreden moet zijn als hij die waarden bereikt heeft, maar 14 procent van die waarden lijkt toch op voorhand te betekenen dat de werkgever aan zijn zorgverplichtingen heeft voldaan, terwijl het de vraag blijft of zulke concentraties het noodzakelijk verband niet tegenspreken. [benadeelde]kan echter worden toegegeven dat het rapport geheel eenzijdig op aangeven van Muller is tot stand gekomen, dus op dit moment kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend."

In zijn tussenvonnis van 12 augustus 2008 heeft de kantonrechter overwogen:

"Blijkens vaste jurisprudentie is het aan de werknemer om te stellen en te bewijzen dat hij gedurende zijn werkzaamheden in relevante mate is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen en dat hij lijdt aan een ziekte of gezondheidsklachten die door deze middelen en stoffen kan zijn veroorzaakt. De kantonrechter is van oordeel dat het thans eerst noodzakelijk is vast te stellen of [benadeelde]in relevante mate is blootgesteld aan organische oplosmiddelen. De kantonrechter gaat ervan uit dat de middelen waaraan [benadeelde]is blootgesteld op zich CTE kunnen veroorzaken. Of [benadeelde]ook aan CTE lijdende is zal, zo blootstelling in relevante mate is vastgesteld, alsnog onderzocht moeten worden. De kantonrechter is voorts van oordeel dat zo de in het onderzoek vast te stellen MAC waarden inderdaad in aanzienlijke mate onderschreden worden, zoals uit het door Muller in het geding gebrachte rapport van Industox blijkt, van relevante blootstelling geen sprake is geweest.

De kantonrechter zal een deskundige benoemen om een blootstellingsonderzoek uit te voeren. Als onderzoeksperiode wordt aangewezen het tijdvak tussen 1991 en 1998 en van 2000 tot 2001. Tussen beide perioden in was [benadeelde]immers niet in de drukkerij zelf werkzaam en de blootstelling derhalve zo gering dat deze niet relevant kan zijn en wel blootstelling daaraan voorafgaande niet van belang is gelet op de uitgangspunten onder andere in het zogenaamde Solvent protocol, dat uitgaat van blootstelling van vijf jaar.

De kantonrechter zal als deskundige aanwijzen Jeroen Tenvoert (..) te Amsterdam. Ter voorbereiding van dit onderzoek en ter voorbereiding van een precieze vraagstelling zal een comparitie worden gelast waarbij de deskundige aanwezig zal zijn alsmede beide partijen en hun gemachtigden."

In zijn tussenvonnis van 7 april 2009 heeft de kantonrechter voorts het volgende overwogen:

"De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis als referentieperiode genomen de periode vanaf 1991. Met instemming van beide partijen wordt deze periode uitgebreid tot de gehele diensttijd van [benadeelde]derhalve vanaf 1980.

De kantonrechter heeft voorts ter terechtzitting met de deskundige en partijen de mogelijke onderzoeksopzet doorgenomen. Dat is gedaan aan de hand van het onderzoeksrapport van IndusTox. In dat onderzoek is een beoordelingsprocedure weergegeven op pagina 4 waarbij is uitgegaan van de gemiddelde 8-uurs concentratie oplosmiddelendamp in de periode 1980-2000. In dit onderzoek is de blootstelling van de huid aan oplosmiddelen meegenomen. Niet meegenomen is zogenaamde piekblootstelling. Daaromtrent is ter zitting een discussie gevoerd. Daarbij speelt een rol dat volgens [benadeelde]bij het schoonmaken de blootstelling toenam. In dit verband overweegt de kantonrechter dat geen rekening hoeft te worden gehouden met mogelijke piekbelasting welke tot irritatie van de luchtwegen leidt of prenarcotische gevolgen heeft, welke vorm van piekbelasting niet gesteld of gebleken is, maar uiteraard wel met relatieve piekbelasting die een gevolg is van verschillende intensiteit van blootstelling door de dag heen als gevolg van opgedragen werkzaamheden.

Geen bezwaar is gemaakt door partijen tegen de onderzoeksopzet zoals die is te vinden in het rapport. De kantonrechter gaat ervan uit dat de deskundige deze onderzoeksopzet zal volgen en zal zijn vragen dan ook formuleren op basis van deze onderzoeksopzet.

Voorts zal de kantonrechter enige vragen stellen welke moeten leiden tot een optimaal begrip van de gebruikte terminologie.

De vragen welke de kantonrechter beantwoordt wenst te zien zijn de volgende.

1. Wat betekent in lekentermen uitgelegd maximaal aanvaardbare concentratie?

2. Wat betekent in lekentermen uitgelegd blootstellingsindex en hoe moet de uitkomst daarvan gelezen worden?

3. Aan welke in verband met CTE schadelijke stoffen is [benadeelde]in zijn werkzaamheden voor Muller gedurende de in het geding zijnde periode blootgesteld?

4. Kunt u de gevaren van deze stoffen in verband met CTE aan de hand van wetenschappelijke bronnen nader specificeren. Kunt u aangeven tot welke klasse deze stoffen behoren en wat betekent klasse in dit verband?

5. Op welke wijze werden de genoemde stoffen toegepast in het productieproces bij Muller?

6. Zijn door Muller persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld, en kunt schatten in welke mate het gebruik daarvan van invloed is geweest op de ingeademde oplosmiddelendampen?

7. Kunt u aangeven in hoeverre verdergaande beschermingsmaatregelen dan in de betrokken periodes getroffen zijn, getroffen hadden kunnen worden en in hoeverre daartoe een wettelijke verplichting bestond?

8. Is er in de literatuur overeenstemming over dat zo de geschatte gemiddelde werkdagenconcentratie oplosmiddelendampen de gesommeerde MAC waarden niet overschrijdt, de kans op het krijgen van CTE zodanig is dat daartegen geen nadere maatregelen anders dan de hierboven genoemde maatregelen hoefden te worden getroffen? Indien de opvattingen in de literatuur hierover uiteenlopen, kunt u dan aangeven wat de boven- en benedengrenswaarden van de opvattingen zijn?

9. Wilt u aangeven welke de gesommeerde MAC waarde was in deze periode in de verschillende
tijdvakken?

10. Wat is de door u geschatte gemiddelde werkdagenconcentratie oplosmiddellendampen
waaraan [benadeelde]in de betrokken periode is blootgesteld en welk percentage bedraagt
dat van de gesommeerde MAC waarde? Hebt u bij het schatten van deze concentratie alleen
rekening gehouden met de ingeademde dampen, of hebt u ook rekening gehouden met de
opname via de huid en welk percentage van de opname is via de huid opgenomen?"

De deskundige heeft de vragen als volgt beantwoord:

6.10 Samengevatte beantwoording vragen kanonrechter

1. Wat betekent in lekentermen uitgelegd maximaal aanvaardbare concentratie?

De grenswaarde (voorheen: MAC-waarde) is "een concentratieniveau van een gas, damp aerosol, vezel of van stof in de lucht op de werkplek, waarbij — voor zover de huidige kennis reikt — de gezondheid van werknemers en hun nageslacht niet wordt benadeeld". Hierbij wordt uitgegaan van een blootstelling gedurende het gehele arbeidsleven: 8 uur per dag, 5 dagen per week, en 40 jaar lang. Er bestaan grenswaarden voor het daggemiddelde (8-uur TGG) en voor kortdurende hoge blootstelling (15-min. TGG).

2. Wat betekent in lekentermen uitgelegd blootstellingsindex en hoe moet de uitkomst daarvan gelezen
worden?

Voor blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat de afzonderlijke componenten dezelfde schadelijke werking uitoefenen op hetzelfde orgaan (i.c het centrale zenuwstelsel), wordt ervan uitgegaan dat men de schadelijke effecten van de afzonderlijke componenten kan 'optellen'. Hiervoor mag dan de zgn. 'additieregel' worden toegepast De uitkomst van deze berekening is de 'blootstellingsindex'. Indien de blootstellingsindex kleiner dan 1 is, wordt de (virtuele) grenswaarde van het mengsel niet overschreden.

3. Aan welke in verband met CTE schadelijke stoffen is Van Duivenbode in zijn iverkzaamheden voor
Muller gedurende de in het geding zijnde periode blootgesteld?

- Isopropylalcohol uit het vochtwatersysteem;

- Mengsels van alifatische, cyclo-alifatische en aromatische koolwaterstoffen uit reinigingsmiddelen (o.m. Böttcherin Blauw en Böttcherin Geel).

- Incidenteel methanol uit reinigingsmiddelen (Rubberdoek Regenerator Rood).

- Looddampen en/of ioodstof: indirect, en waarschijnlijk zeer beperkt.

4. Kunt u de gevaren van deze stoffen in verband met CTE aan de hand van wetenschappelijke bronnen
nader specificeren? Kunt u aangeven tot welke klasse deze stoffen behoren en wat betekent klasse in dit
verband?

Al de bovengenoemde stoffen zijn neurotoxisch. Wat betreft de neurotoxische potentie is er volgens de laatste inzichten geen duidelijk, ondubbelzinnig onderscheid in 'klassen' mogelijk. Wat betreft de blootstellingspotentie is wél een onderscheid in klassen mogelijk. KI-middelen als Böttcherin Geel en Rubberdoek Regenerator Rood hebben een duidelijk hogere blootstellingspotentie dan K2- middelen, zoals Böttcherin Blauw.

5. Op welke wijze werden de genoemde stoffen toegepast in het productieproces bij Muller?
Zie paragraaf 6.4 (van het rapport, nt ktr.) voor een uitgebreide beschrijving. Samengevat, vond blootstelling aan isopropylalcohol gedurende de gehele dag plaats, als gevolg van verdamping uit het vochtwater, vanuit alle aanwezige drukpersen. Blootstelling aan reinigingsmiddelen vond naar schatting tussen de 37 en 59 maal per dag plaats, meteen totale tijdsduur van 100 a* 190 minuten. Met de reinigingsmiddelen werd handmatig gewerkt, met behulp van een spuitfles en poetsdoek. Gereinigd werden m.n. rollen, rubberdoek, drukplaten, inktbakken en tegendrukcilinder.

6. Zijn door Muller persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld, en kunt u schatten in welke mate het gebruik daarvan van invloed ia geweest op de ingeademde ophsmiddelendampen?

Door Muller werden latex handschoenen verstrekt. Er werd geen ademhalingsbescherming (maskers) verstrekt. Gezien de in dit geval relatief beperkte betekenis van huidblootstelling, is het effect van de handschoenen beperkt — ook omdat latex niet optimaal beschermt tegen oplosmiddelen.

7. Kunt u aangeven in hoeverre verdergaande beschermingsmaatregelen dan in de betrokken periodes getroffen zijn, getroffen hadden kunnen worden en in hoeverre daartoe een wettelijke verplichting bestond?
Er bestonden geen specifieke verplichtingen, maar wel een verplichting (voor 1994 impliciet, daarna expliciet) om de blootstelling te beoordelen, en op grond daarvan maatregelen te nemen, indien nodig. Deze verplichting is Muller niet nagekomen.

8. Is er in de literatuur overeenstemming over dat, zo de geschatte gemiddelde werkdagen concentratie oplosmiddelendatnpen de gesommeerde MAC-waarden niet overschrijdt, de kans op het krijgen van CTE zodanig is dat daartegen geen nadere maatregelen anders dan hierboven genoemde maatregelen hoefden te worden getroffen? Indien de opvattingen in de literatuur hierover uiteenlopen, kunt u dan aangeven ivat de boven- en benedengrensivaarden van deze opvattingen?
In de literatuur — en meer in het algemeen: onder de betrokken deskundigen — bestaat geen algemene overeenstemming over de betekenis van de verschillende blootstellingsmaten voor oplosmiddelblootstelling voor het ontstaan van CTE. Let wel: dit geldt zowel voor de invloed van kortdurende hoge blootstelling als voor andere blootstellingsmaten, zoals cumulatieve (lifetime) blootstelling, en langjarige- of daggemiddelden.

Wat betreft de 'boven en benedengrenss van de opvattingen' ten aanzien van de invloed van kortdurende hoge blootstelling op de ontwikkeling van CTE kan worden vastgesteld, dat deze ruwweg liggen bij resp. "het ontbreekt aan voldoende gegevens om hierover een goed onderbouwde uitspraak te kunnen doen", ofwel "het is niet bekend" ('benedengrens) tot "het is waarschijnlijk een belangrijke factor' ('bovengrens').

Samenvattend, is er geen sluitend bewijs of mechanistische verklaring voor de invloed van piekblootstellingen op de ontwikkeling van CTE, maar zijn er wel serieuze aanwijzingen voor zo'n effect — ook bij daggemiddelde blootstellingen onder de grenswaarden. Geadviseerd wordt daarom om piekblootstelling niet zonder meer te negeren.

9. Wilt u aangeven welke de gesommeerde MAC waarde was in deze periode in de verschillende tijdvakken?
Er bestaat niet zoiets als een 'gesommeerde MAC waarde'. In de berekening van de Blootstellingsindex via de additieregel is de uitkomst een gesommeerde index. De grenswaarden zelf echter kunnen niet worden 'omgerekend' naar een 'gesommeerde' grenswaarde.

Tabel ll(van het rapport, nt ktr.) bevat een overzicht van de relevante grenswaarden. De meest belangrijke zijn de volgende:

j. Isopropylalcohol: voor 1997: 980 mg/m, na 1997: 650 mg/m3 (beide TGG 8-uur);

k. Koolwaterstoffen (terpentine; zowel alifatisch als aromatisch): 575 mg/m3 (TGG 8-uur; gehele

periode).

10. Wat is de door u geschatte gemiddelde werkdagenconcentratie oplosmiddelendampen waaraan Van
Duivenbode in de betrokken periode is blootgesteld en welk percentage bedraagt dat van de gesommeerde
MAC waarde? Hebt u bij het schatten van deze concentratie alleen rekening gehouden met de ingeademde
dampen, of hebt u ook rekening gehouden met de opname via de huid en welk percentage van de opname is
via de huid opgenomen?

Er is voor gekozen om alléén de blootstelling via de inademing te beoordelen, en niet de blootsteling via de huid. Deze keuze is gemaakt op grond van de berekeningen die in het procesdossier zijn gevonden (Van Rooij, 2005), waaruit bleek dat de bijdrage van opname via de huid zéér laag is ten opzichte van de opname via inademing.

Het is niet mogelijk, c.q. niet verantwoord, om de blootstelling van VD te schatten als één enkel getal. De beschikbare gegevens uit de literatuur lopen teveel uiteen, en in zijn algemeenheid bestaat er een aanzienlijke variatie in blootstelling tussen de verschillende bedrijven, tussen werknemers en bij dezelfde werknemer van dag tot dag.

Gezien de kenmerken van de werkomstandigheden van VD bij Muller lijkt de meest waarschijnlijke aanname dat de blootstelling van VD zich heeft bevonden in de hogere regionen van de in de literatuur gepubliceerde blootstellingsgegevens. Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht voor de daggemiddelde concentraties. Over het punt waarop de blootstelling van VD zich exact heeft bevonden is geen betrouwbare uitspraak te doen. Berekeningen van de bijdrage van reinigingshandelingen in de totale, daggemiddelde blootstelling laten zien dat alleen deze bijdrage in het geval van VD al tot een blootstellingsindex kan leiden van 0,18 d 0,51 — los van de blootstelling aan isopropylalohol uit het vochtwater. Schatting daggemiddelde blootstelling [benadeelde](op basis van de literatuurgegevens in tabel 12 & 13)

Tijdsblok Grenswaarde Ondergrens Bovengrens Opmerkingen (mediaan/ GM) (95-perc.
Of
bovenkant BnSe> ____

1980-1997

voor 1997

0,11 — 0,30

0,16 — 0,96

90% drukker

1980-1997

na 1997

0,18 — 0,37

0,20 — 1,12

90% drukker

1997-1998

na 1997

0,18 — 0,37

0,20 — 1,12

90% drukker

1998-2000

na 1997

0,10 — 0,21

0,11 — 0,62

50% drukker

Wat betreft kortdurende hoge blootstelling bestond met name bij het gebruik van KI producten zoals Böttcherin Geel en ook Rubberdoek Regenerator Rood kans op overschrijding van de grenswaarden. Dit kwam naar schatting gedurende 14 tot 27 minuten per dag voor. Van belang is tenslotte de rapportage van acute effecten (duizeligheid e.d) door VD. Aangenomen wordt dat VD één tot enkele malen per dag acute klachten heeft ervaren." (De cursiveringen, de vetgedrukte passages en onderstrepingen zijn afkomstig uit het rapport ,nt ktr.)

Aangaande de antwoorden op deze vragen en de opmerkingen van partijen daaromtrent wordt het volgende overwogen.

Algemeen

De kantonrechter merkt allereerst op, dat in hetgeen hierna wordt overwogen nader wordt ingegaan op en soms wordt afgeweken van hetgeen in de eerdere tussenvonnissen is overwogen. De kantonrechter is daartoe gekomen op basis van het deskundigenrapport en hetgeen partijen dienaangaande vervolgens hebben gesteld.

CTE/OPS kan niet worden gediagnostiseerd zoals tuberculose. Toont iemand de bij tuberculose behorende verschijnselen en wordt de tuberculosebacil bij hem aangetroffen dan lijdt hij aan die ziekte. Dergelijke diagnostische methoden bestaan er niet met betrekking tot CTE/OPS. Omdat er anderzijds een reeks van op ziekte wijzende verschijnselen kan worden geconstateerd bij mensen die aan oplosmiddelen zijn blootgesteld, en bij wie geen andere ziekte kan worden vastgesteld, gaan de artsen ervan uit dat in dat geval betrokkene lijdende is aan CTE/OPS. In de rechtspraak is die benadering gevolgd en de kantonrechter zal dat ook doen. Om de ziekte te kunnen diagnostiseren dient betrokkene zich te onderwerpen aan beoordeling door een Solvent Team. Daarvan zijn er twee in Nederland. Er is een standaard protocol ontworpen, dat in het geding is gebracht (hierna: Protocol), volgens welke de Solvent Teams opereren. Over de resultaten van de Solvent Teams is uitgebreid gepubliceerd. Hoewel er van verschillende zijden kritisch tegen de werkwijze van de Solvent Teams wordt aangekeken, voornamelijk omdat het medisch biologisch substraat van CTE/OPS ontbreekt, is de werkwijze van de Solvent Teams om tot de diagnose CTE/OPS te komen door de rechtspraak aanvaard. De kantonrechter zal dan ook van de door de Solvent Teams gekozen benadering uitgaan.

Het Protocol (productie 22 bij dupliek) voorziet in een aantal stappen. Deze stappen zijn:

1. Vaststellen van de ziekte

2. Vaststellen van een vermoeden van relatie met arbeid

3. Het vaststellen van de duur en de mate van blootstelling

4. Verstorende factoren vastleggen

5. Vastlegging, afweging en rapportage.

Om voor een onderzoek door een Solvent Team in aanmerking te komen, worden er een aantal inclusie-en exclusiecriteria gehanteerd zoals daar zijn het aantal jaren blootstelling, de klachten, het al dan niet ontbreken van neurologische ziekten alsmede bijvoorbeeld diabetes, terwijl er verder geen sprake mag zijn van recente ingrijpende gebeurtenissen in het leven van betrokkene; voorts wordt als exclusiecriterium gehanteerd dat er geen sprake is van alcohol- of drugsverslaving en mag betrokkene recentelijk niet onderworpen zijn geweest aan bestraling of chemotherapie. Na een inleidend gesprek volgt een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek alsmede een neurologische beoordeling, waarna de overige stappen worden gezet waaronder een onderzoek naar de blootstelling. Het geheel resulteert uiteindelijk in een oordeel met als mogelijkheden: waarschijnlijk, onduidelijk of onwaarschijnlijk dat betrokkene lijdende is aan CTE/OPS (pag- II samenvatting Protocol), waarbij de kantonrechter aanneemt dat het zal gaan om matig ernstige CTE/OPS type 2B in de klasse-indeling opgesteld door deskundigen onder auspiciën van de WHO (Protocol pag. 5).

In het Protocol (pagina 52) wordt er de aandacht op gevestigd dat in het kader van het anamnetisch onderzoek (stap 1) een aanwijzing voor het bestaan van CTE/OPS wordt gevormd door het sluipenderwijs ontstaan van de klachten, de langzame progressie en de relatie in tijd tussen het optreden van de klachten en de blootstelling (Hagemann 2006, pagina 130 en van Strien 1997, pagina 14). Als de klachten pas optreden als de werkzaamheden zijn beëindigd is de relatie tussen blootstelling en CTE/OPS onwaarschijnlijk (Hagemann 2006, pagina 130). De volledige titulatuur van de hiervoor genoemde en hiema te noemen artikelen is terug te vinden in een bijlage bij dit vonnis.

Heel belangrijk is het neuropsychologisch onderzoek. Uit de diverse artikelen welke partijen in het geding hebben gebracht, blijkt dat vooral van belang zijn de prestaties op het gebied van de snelheid van het verwerken van informatie, het geheugen en het leervermogen (Van Hout 2006, pagina 300 rechterkolom). Volgens Van der Hoek 2001, pagina 258 zijn ook objectieve problemen met aandacht en psychomotoriek een aanwijzing. Verder wordt er in de literatuur de aandacht op gevestigd dat er, zeker als er procedures in het spel zijn, aanwijzingen zijn te vinden inhoudende dat betrokkenen onderpresteren op testen waarop mensen met bijvoorbeeld Alzheimerverschijnselen dat niet doen (Van Hout 2003 en Van Hout 2006). Specifiek schrijft Van Hout 2003, pagina 250 linkerkolom dat: "wanneer specifieke daarvoor bestemde testen een aanwijzing geven voor onderpresteren, we niet kunnen concluderen dat de lage scores van deze betrokkenen op andere cognitieve testen toegeschreven kunnen worden aan een neurologische afwijking" (vertaling kantonrechter).

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek vormt voorts het vaststellen van de mate van blootstelling. De kantonrechter begrijpt uit de verschillende documenten dat een bepaalde mate van geschatte blootstelling nodig is om te komen tot de conclusie dat er waarschijnlijk sprake is van CTE/OPS; daarbij wordt door de Solvent Teams een schaal van 0 tot 9 gehanteerd. Voor de diagnose matig ernstige CTE/OPS is een blootstelling hoger dan 4 op deze schaal nodig (Van der Hoek 2001, pagina 258 rechterkolom). De kantonrechter gaat er voorts op basis van de literatuur en het deskundigenrapport, in afwijking van zijn tussenvonnis, vanuit dat zowel de langdurige ais de regelmatig optredende kortdurende piekblootstelling in deze van belang zijn. De kantonrechter komt daarop terug,

Samenvatting en conclusie uit het vorenoverwogene

Tot welke gevolgtrekkingen leidt het vorenoverwogene in verband met de vraag of [benadeelde] lijdende is aan een ziekte welke is ontstaan ten gevolge van de omstandigheden waaronder hij bij Muller heeft moeten werken?

Ten eerste overweegt de kantonrechter dat slechts kan worden geconstateerd dat een werknemer aan CTE/OPS lijdende is, wanneer zowel de verschijnselen welke hij toont alsook de mate waarin hij aan oplosmiddelen is blootgesteld, waarop de kantonrechter hieronder nader zal ingaan, duiden op CTE/OPS.

Vervolgens stelt de kantonrechter vast, dat het aan geen twijfel onderhevig is dat een werknemer lijdende is aan CTE/OPS als de psychosomatische verschijnselen die hij toont tijdens het onderzoek, wijzen op CTE/OPS en de 8 uurs tijdgebonden gemiddelde blootstelling over de hele periode van zijn dienstverband, althans tenminste 10 jaar, alsmede de dagelijkse 15 minuten tijdgebonden gemiddelde blootstelling over het gehele dienstverband althans tenminste 10 jaar, de MAC waarden hebben overschreden.

De kantonrechter is eveneens bereid ervan uit te gaan dat de werknemer lijdt aan CTE/OPS als de genoemde psychosomatische verschijnselen waarschijnlijk maken dat betrokkene lijdt aan CTE/OPS, en ofwel de 8 uurs tijdgebonden gemiddelde blootstelling over de hele periode althans tenminste 10 jaar dan wel de 15 minuten tijdgebonden gemiddelde blootstelling over de gehele periode althans tenminste 10 jaar, de MAC waarden hebben overschreden.

Tenslotte zal de kantonrechter ervan uitgaan dat er sprake is van CTE/OPS indien de verschijnselen bij de werknemer dat niet uitsluiten, en de 8 uurs tijdgebonden gemiddelde blootstelling over de hele periode van zijn dienstverband, althans tenminste 10 jaar, alsmede de dagelijkse 15 minuten tijdgebonden gemiddelde blootstelling over het gehele dienstverband althans tenminste 10 jaar, de MAC waarden hebben overschreden.

De blootstelling en het deskundigenrapport

De eerste vraag die de kantonrechter thans zal beantwoorden, is of er een verband bestaat russen de blootstelling en de omstandigheid dat [benadeelde]mogelijkerwijze lijdende is aan CTE/OPS; de kantonrechter zal daarbij uitgaan van hetgeen hij in de tussenvonnissen en hiervoor in dit vonnis alsook met betrekking tot de in dit vonnis samengevatte werkwijze van de Solvent Teams, heeft overwogen. Met dit onderzoek dienen de stappen twee en drie te worden gezet uit het Protocol dat het Solvent Team hanteert, om tot de diagnose te komen. Het Solvent Team, dat in casu omtrent de diagnose diende te adviseren, heeft deze stappen nagelaten, althans in het dossier zijn van een onderbouwd oordeel omtrent de blootstelling geen sporen aan te treffen. IndusTox heeft op verzoek van Muller een dergelijk onderzoek wel gedaan, en stelt op basis van haar berekeningen de concentratie oplosmiddelendamp in de ademzone van [benadeelde]op 14,4 procent van de relevante MAC waarden voor de 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling over het hele actieve dienstverband (1980 tot 2000). Het rapport van de deskundige komt met een reeks cijfers, welk hiervoor zijn weergegeven. De deskundige meent niet te kunnen volstaan met één enkel cijfer. Bovendien wordt door de deskundige per door hem onderscheiden periode van het actieve dienstverband telkens tweemaal een bereik van cijfers verstrekt. Dit is een gevolg van een keuze door de deskundige gemaakt en door hem nader toegelicht op pagina 37-38 van zijn rapport. De deskundige van IndusTox meent dat het wel mogelijk is de blootstelling met één enkel getal te duiden.

De kantonrechter ziet naar aanleiding van de rapporten zich gesteld voor een aantal beslissingen. Een en ander is het gevolg van de onzekerheden die inschatting van de blootstelling per definitie omgeven, omdat metingen van de blootstelling buiten een gecontroleerde laboratoriumopstelling hoe dan ook moeilijk uitvoerbaar zijn en ten aanzien van een historische situatie per definitie niet kunnen worden gedaan. Er is sedert het einde van de jaren '70 veelvuldig onderzoek gedaan naar verschijnselen bij werknemers die aan oplosmiddelen en andere verdampende toxische stoffen zijn/waren blootgesteld, welke stoffen schade aan de hersenen van deze werknemers zouden hebben toegebracht. De conclusie van deze onderzoeken is dat dergelijke stoffen bestaan, welke dan ook als neurotoxische stoffen worden aangeduid. Een van de bedrijfstakken waarin dergelijke stoffen worden gebruikt, is de offset drukkerij. Daarmee is ongeveer ook wel gezegd, wat vaststaat. Omtrent het vraagstuk inhoudende welke stoffen welke effecten hebben en in welke vorm en omvang van blootstelling, is in de literatuur nog geen consensus bereikt. De hoeveelheid in aanmerking komende stoffen, de soms geringe concentratie daarvan en de problemen die rijzen bij het onderzoek buiten een gecontroleerde laboratoriumsituatie, waarvan hier per definitie sprake is, zoals omschreven in de diverse overgelegde artikelen (Heesen 1996 en Svens 1999), maken dat ook wel begrijpelijk.

Het gevolg van zoveel onzekerheid is dat in feite normen van blootstelling ontbreken, met uitzondering van de zogenaamde MAC waarden, waaraan de kantonrechter kan toetsen of [benadeelde]in zodanige mate aan neurotoxische oplosmiddelen is blootgesteld, dat er een verband bestaat met de ziekteverschijnselen welke mogelijk aan CTE/OPS kunnen worden toegeschreven. Eveneens ontbreekt een norm, behoudens de hier omschreven MAC waarden, waaraan kan worden getoetst of aan de zorgplicht is voldaan. De MAC waarden zijn omschreven als de daggemiddelde blootstelling aan combinaties van deze stoffen waarbij geen adembescherming nodig wordt geoordeeld; daarbij is rekening gehouden met wat technisch mogelijk en haalbaar is (veüigheidsblad P 112-1 4.1.2 door [benadeelde]in het geding gebracht als productie 13 bij conclusie van repliek). De kantonrechter is van oordeel dat deze MAC waarden bij de beoordeling van het verband tussen de ziekteverschijnselen en de blootstelling toch maatgevend moeten zijn. Bedrijven werken in een concurrerende omgeving. Daaraan kan men zich niet onttrekken op straffe van verdwijnen. Wil de overheid een bepaald niveau van bescherming afdwingen, dan zijn heldere normen noodzakelijk, die afdwingbaar zijn in de preventieve sfeer (boetes op niet nakomen) en waaraan consequenties kunnen worden verbonden in de repressieve sfeer (vergoeding van schade die werknemers lijden).

Dat maakt de algemene normen die [benadeelde]in zijn conclusie van repliek onder nummer 8 noemt, nauwelijks bruikbaar om de verplichtingen op voet van art. 7: 658 BW aan op te hangen. Deze normen dienen door de bevoegde autoriteiten (breed op te vatten: de overheden met regelgeving belast, de arbeidsinspectie, maar ook de bedrijfsgenoten in enig kader verenigd) nader te worden ingevuld. Dat kan door middel van voorschriften, maar ook kunnen in voor de bedrijfsgenoten bereikbare publicaties mededelingen worden gedaan over bereikte inzichten onder het aanreiken van oplossingen, bijvoorbeeld voorschriften met betrekking tot adembescherming, ventilatie en dergelijke. Nu daaromtrent geen nadere inlichtingen zijn verschaft, vormen de zogenaamde MAC waarden voor de kantonrechter het enig hanteerbare uitgangspunt. De kantonrechter sluit niet uit dat dit zou kunnen betekenen dat er werknemers lijdende zijn aan CTE/OPS die evenwel beneden de MAC waarden hebben gewerkt, hetgeen in deze benadering ertoe zou kunnen leiden dat noodzakelijk verband tussen de arbeidsomstandigheden en de ziekteverschijnselen niet wordt aangenomen. Een andere opvatting dan zojuist omschreven, zou er toch toe leiden dat werkgevers hun werknemers onder alle omstandigheden met volledige adembescherming moeten uitrusten hetgeen niet alleen geen eis is van de bevoegde autoriteiten als hiervoor omschreven, maar ook nauwelijks uitvoerbaar lijkt.

De volgende vraag is of slechts rekening kan worden gehouden met de totale blootstelling, waarin piekwaarden worden meegenomen in de totale 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling, dan wel dat ervan moet worden uitgegaan, dat piekbelastingen op zichzelf genomen een (belangrijke) oorzaak van CTE/OPS zouden kunnen zijn, In dat laatste geval immers zou moeten worden nagegaan of piekbelastingen (kunnen) zijn opgetreden die op zichzelf de ziekteverschijnselen, als CTE/OPS te duiden, bij [benadeelde]veroorzaakt zouden kunnen hebben. De deskundige heeft een uitgebreide beschouwing gewijd aan deze vraag. Zijn samenvatting is dat er geen sluitend bewijs of meer precieze verklaring is voor de invloed van piekbelasting. Er zijn wel serieuze aanwijzingen voor zo'n effect, ook bij daggemiddelde blootstelling onder de MAC waarden. Daarom adviseert hij piekbelastingen niet te negeren. Bekijkt men de onderliggende literatuurstudies, dat trekt de kantonrechter daaruit de conclusie dat hij de mogelijkheid van piekbelasting, in die zin dat regelmatig blootstelling aan piekbelastingen op zich kan leiden tot CTE/OPS, hoewel de totale 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling onder de MAC waarden blijft, niet mag uitsluiten. Dat betekent dat, wanneer de artsen verschijselen bij de werknemer constateren die met een behoorlijke mate van waarschijnlijkheid op CTE/OPS duiden in omstandigheden die forse piekbelasting laten zien, de relatie tussen de ziekte en werkomstandigheden aannemelijk kan worden geacht, een en ander, zoals onder het kopje samenvatting hiervoor reeds overwogen; de kantonrechter acht wel van belang dat - zo mogelijk op een moment dat juridische procedures niet in zicht waren - op betrouwbare wijze bij de betrokken werknemer pre-narcotisch effecten zijn vastgesteld.

Op basis van voornoemde uitgangspunten komt de kantonrechter nu tot een beoordeling van de resultaten van het deskundigenonderzoek in het licht van hetgeen partijen daarover hebben opgemerkt, rechtstreeks of via hun deskundige adviseurs. Allereerst is dan aan de orde of de resultaten die de deskundige meldt, tel quel kunnen worden overgenomen, dan wel in het licht van de stellingen van partijen en de overgelegde literatuur nuancering behoeven. Het laatste is naar het oordeel van de kantonrechter het geval.

De kantonrechter merkt allereerst op dat grootschalig onderzoek in de diverse daarvoor in aanmerking komende takken van industrie (bijvoorbeeld meubelmakerij, tapijtleggen, verfindustrie in de breedste zin van het woord, offsetdrukkerijen en vele anderen) waarin de hier aan de orde zijnde oplosmiddelen in concentraties worden gebruikt waarbij mogelijkerwijs CTE/OPS kan optreden, kennelijk nauwelijks is gedaan. Dat ligt anders voor oplosmiddelen zoals benzeen, waarvan al heel al lang bekend is dat deze kanker kunnen veroorzaken bij veel lagere concentraties dan hier aan de orde zijn. Daarmee ontbreken helaas, zeker wat betreft het verdere verleden, betrouwbare gegevens over de daadwerkelijk voorgekomen concentraties, met name in de tijd dat KI oplosmiddelen nog veelvuldig werden gebruikt. KI oplosmiddelen verdampen snel en zijn daarom schadelijker dan trager verdampende K2 of K3 oplosmiddelen. Wat de beoordeling van deze zaken verder bemoeilijkt is het relatieve geringe aantal gedocumenteerde slachtoffers per bedrijf, zodat statistische uitschieters eerder regel dan uitzondering zijn. De kantonrechter is reeds ingegaan op de moeilijkheden bij onderzoek ter plekke. Verder is een onzekere factor in het geheel dat de onderzoekers moeten afgaan op de geheugens van de betrokken werknemers en werkgevers. Als procedures opdoemen, vertekent dat onherroepelijk de geheugens van de beide partijen, zonder dat zij daar veel aan kunnen doen. Om die reden geeft de kantonrechter er de voorkeur aan, dat daar waar geobjectiveerde gegevens beschikbaar zijn, daarvan uit te gaan.

In casu zijn van belang in dit verband de aannames van de deskundige met betrekking tot de hoeveelheid werk welke [benadeelde]uitvoerde, de ventilatie van de drukkerij en de waargenomen gezondheidsklachten, met name het optreden van pre-narcotisch effecten. De deskundige stelt op pagina 20 van zijn rapport dat Muller niet veel afweek van andere offsetdrukkerijen. Deze lijn wenst de kantonrechter door te trekken ten aanzien van de werkzaamheden van Van Duijvenbode. Er is geen reden om aan te nemen dat Muller relatief veel kleine oplagen draaide en dat [benadeelde]daar nog eens een disproportioneel deel van uitvoerde. Wel volgt de kantonrechter de deskundige in zijn aanname dat de machines dicht op elkaar stonden. Dat wijzen de overgelegde foto's uit, zeker als men daarbij betrekt dat foto's situaties ruimer lijken weer te geven voor de beschouwer dan wanneer laatstgenoemde diezelfde situaties in het echt kan waarnemen. Niet is gebleken van opvallend veel betere ventilatie, ook wanneer de kantonrechter ervan uitgaat dat niet de ruimte de mate van ventilatie bepaalt, maar de luchtstroom. Dat dat laatste zo is, is helder. Wat betreft de melding van pre-narcotische effecten, deze effecten zullen er ongetwijfeld zijn geweest. De kantonrechter moet echter aannemen, dat de frequentie niet zo hoog was als thans wordt gesuggereerd. Met kan toch niet anders dan dat [benadeelde]bij een hoge freqentie - meerdere malen per dag, zoals in deze gesteld of zelfs per langere tijdsperiode - dat bij zijn huisarts zou hebben gemeld. Een melding is echter niet aannemelijk. Muller heeft verzocht om het overleggen van de zogenaamde huisartsenkaart. Dat is evenwel geweigerd om redenen dat dit een privé aangelegenheid is, waarvoor de kantonrechter op zich alle begrip heeft. De praktijk wijst echter alleen uit, dat procespartijen die met medische gegevens hun voordeel kunnen doen, overleggen van de huisartsenkaart niet zullen nalaten. Hoewel het niet betekent dat alle proces partijen dat zullen nalaten, zal de kantonrechter om die reden toch maar beperkt rekening houden met het voorgevallen zijn van voornoemde effecten.

In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen moet de kantonrechter conclusies trekken op basis van het deskundigenrapport en hetgeen partijen daaromtrent hebben doen stellen om de vraag te beantwoorden of er een rechtens relevant verband is tussen de blootstelling en de bij [benadeelde]waargenomen ziekteverschijnselen. Daarbij gaat de kantonrechter er voor het moment vanuit dat de ziekteverschijnselen bij [benadeelde]geconstateerd als CTE/OPS kunnen worden aangemerkt. De deskundige heeft gemeend de blootstelling niet in één getal te kunnen vatten. De deskundige heeft deze steilingname onderbouwd op pagina 37 van zijn rapport. Om die reden heeft de deskundige een gemiddelde blootstelling gegeven en een 95% percentiel op basis van eertijds en thans geldende vastgestelde waarden zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten. Daarbij heeft de deskundige voorts gewezen op het meer dan gemiddelde aantal reinigingshandelingen van Van Duijvenbode, de krappe ruimte bij Muller en de verhoogde temperaturen. De blootstelling aan de huid wordt verwaarloosd. Datzelfde geldt naar de kantonrechter aanneemt, voor blootstelling aan inkt en lood, nu daarvan niet of nauwelijks is gebleken. De kantonrechter zal geen rekening houden met eventueel overwerk nu de gegevens daaromtrent onvoldoende duidelijk zijn.

De kantonrechter kan de deskundige volgen in zijn keuzes met betrekking tot de krappe ruimte. De keuze met betrekking tot temperatuur is niet relevant, gelet op tabel 15 van het rapport. De kantonrechter volgt de deskundige niet voor wat betreft het aantal reinigingshandelingen. Er zijn geen aanwijzingen waaruit volgt dat Muller afweek van andere offsetdrukkerijen of dat [benadeelde]meer dan anderen dergelijke handelingen verrichtte. Dat moet leiden tot een aanpassing van de diverse berekeningen van de blootstelling op basis van de grenswaarden van isopropylalcohol in de verschillende perioden. Verder merkt Van Rooij, de deskundige die het rapport van IndusTox heeft opgesteld, in zijn nota van 1 mei 2010 (productie 28 van Muller) op dat er een rekenfout is gemaakt door de deskundige bij de schatting van de piekbiootstelling. Muller heeft dat weliswaar doen bestrijden, maar naar het oordeel van de kantonrechter heeft Van Rooij gelijk. Een blootstelling die op basis van een tijd gewogen gemiddelde MAC waarde van 15 minuten is vastgelegd, moet bij berekening over vijf minuten door 3 worden gedeeld, zoals een 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling door 8 moet worden gedeeld als de blootstelling over 40 jaren, vijf dagen per week en 8 uur per dag niet 8 maar 1 uur per dag is geweest. Op basis van deze vaststellingen heeft de kantonrechter kunnen constateren dat de tijd gewogen gemiddelde blootstelling zoals de deskundige deze berekent, weliswaar hoger uitkomt dan de blootstelling die IndusTox heeft berekend, maar toch zeer aanzienlijk onder de 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling uitkomt, welke in de MAC waarden is neergelegd, waarbij rekening is gehouden met de MAC waarde van isopropylalcohol na 1997. De kantonrechter acht dat laatste redelijk nu moet worden aangenomen dat de terzake bevoegde deskundigen tot de conclusie zijn gekomen dat blootstelling onder die laatste waarde de kans op CTE/OPS aanvaardbaar onwaarschijnlijk maakt.

De kantonrechter heeft op de 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling waaraan [benadeelde]gedurende zijn dienstverband is blootgesteld herrekend, waarbij hij de volgende uitgangspunten heeft gehanteerd:

- voor de tijdsduur verbonden aan de reiniging van drukplaten en inktbakken wordt IndusTox gevolgd, die haar gegevens heeft gebaseerd op het onderzoek van Chemielinco uitgevoerd in 1998 welk onderzoek een objectieve meting bevat van de blootstelling bij offset drukkerijen;

- de kantonrechter is uitgegaan van de MAC waarden 1997;

- voor de 8 uurs tijdgewogen gemiddelde blootstelling van isopropylalcohol is uitgegaan van 79 ppm, een en ander als te vinden in Heesen 1996, tabel 3;

- wat betreft het gebruik van KI en K2 oplosmiddelen is uitgegaan voor wat betreft de tijdsduur van de blootstelling van hetgeen daaromtrent in het deskundigenrapport is vermeld

- de kantonrechter heeft mutatis mutandis de berekening gevolgd die te vinden is op pag 67 van het rapport.

De kantonrechter komt dan op basis van deze gegevens en de 8 uurs tijdgewogen gemiddelde MAC waarden zoals die golden in 1997 tot een blootstelling van 24 tot 42 procent van die waarden. De berekening is samengevat in een bijlage bij dit vonnis. Zou men uitgaan van een gezondheidwaarde voor isopropylalcohol van 250 ppm dan leidt de berekening tot een blootstelling van 41-59 procent van deze waarden.

Dat betekent dat de blootstelling de MAC waarden volgens de normen van 1997 bij lange na niet heeft gehaald. Om die reden kan dus niet geconcludeerd worden tot een verband tussen de blootstelling en het mogelijkerwijze optreden bij [benadeelde]van CTE/OPS.

De herziening door de kantonrechter van de keuzes die de deskundige heeft gemaakt heeft ook gevolgen voor de piekblootstellingen welke de deskundige heeft berekend. Het totaal aantal minuten dat een piekblootsteüing is opgetreden als gevolg van gebruik van met name K-l maar ook K-2 middelen ligt lager dan de deskundige heeft berekend. Behoudens wanneer het gaat om het schoonmaken van de tegendrukcilinder is in alle gevallen een blootstelling van vijf minuten of minder aan de orde. Wanneer men uitgaat van de SCOEL waarden (tabel 15 rapport), de laatst vastgestelde MAC waarden, zoals door de deskundige gerapporteerd, dan is inderdaad piekbelasting opgetreden boven de 15 minuten tijdgewogen gemiddelde MAC waarden voor white spirit. Dat is echter bij lange na niet gebeurd in de mate als [benadeelde]lijkt te stellen. Een en ander is echter voor de kantonrechter wel reden om thans na te gaan, gelet op hetgeen hij heeft overwogen onder het kopje "samenvatting" hiervoor, of er rechtens voldoende aanwijzingen zijn om aan te nemen dat [benadeelde]toch lijdende is aan CTE/OPS. Wanneer dat immers het geval zou zijn, dan zou een verband kunnen worden aangenomen op grond van de opgetreden piekbelasting.

Beoordeling van de medische gegevens

In het licht van hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft overwogen dient hij thans de vraag te beantwoorden of het onderzoek door het Solvent Team de stelling van [benadeelde]kan dragen dat hij lijdende is aan ziekteverschijnselen die op CTE/OPS kunnen wijzen. Het volgende wordt overwogen.

[benadeelde]heeft een aantal stukken met medische gegevens in het geding gebracht, waaronder helaas niet de huisartsenkaart. [benadeelde]heeft zich begin 2001 ziek gemeld. Dat is kort na ontvangst van een brief van zijn werkgever van 9 november 2000 (productie 1 Muller) waarin hem in feite de wacht is aangezegd. Het oudst aanwezige medische verslag is van 29 januari 2001, een brief van de huisarts aan de polikliniek neurologie van het Diaconessenhuis in Leiden. Uit die brief blijkt van hoofdpijnklachten vanaf 12 januari 2001. Van enige klacht voordien blijkt uit het dossier niets. Neurologisch onderzoek leidt op 28 maart 2001 tot de conclusie dat er sprake is van spanningshoofdpijn, terwijl op 19 oktober 2001 de neuroloog De Haan (Rijnland ziekenhuis in Leiderdorp) de diagnose migraine stelt. Alleen de huisarts wijst op 29 januari erop dat CTE/OPS bij grafici voorkomt. Op 19 oktober 2001 komt de verzekeringsarts Kirch-Van Straaten tot de zelfde diagnose als de neurologen maar wel onder verwijzing naar CTE/OPS. In 2002 wordt [benadeelde]grotendeels afgekeurd, waama pas in 2003 een onderzoek volgt door het Solvent Team. Dat levert een drietal documenten op, te weten:

1. De rapportage van een neuropsychologisch onderzoek door de psycholoog K. Beukenhorst naar aanleiding van onderzoek op 7 en 14 april 2003.

2. Een brief van 13 mei 2003 van de arts van het Solvent Team G. van der Laan.

3. Een brief van 3 juli 2006 naar aanleiding van een nieuw neuropsychologisch onderzoek, ditmaal door de neuropsychologen Hardeman en Wekking.

Deze stukken geven geen enkele indicatie voor een langzaam sluipende progressief voortschrijdende ziekte, waarvan in de literatuur sprake is. Zoals reeds gezegd moet de kantonrechter aannemen dat er tot januari 2001 geen geneeskundige aanwijzingen zijn voor verschijnselen welke een gevolg kunnen zijn van blootstelling aan permanente of acuut hoge concentraties van oplosmiddelen. Dat is een contra-indicatie betreffende CTE/OPS. Waarom eerst in april 2003, 2 jaar en drie maanden na beëindiging van de blootstelling (drie jaar na beëindiging valt de bij het Solvent Team aangemelde patiënt reeds bij het eerste gesprek af volgens de exclusie criteria) een onderzoek wordt ingesteld, is niet duidelijk geworden.

Van der Laan bericht op 13 mei 2003 naar aanleiding van onderzoek en onder het kopje beschouwing:

"Beschouwing:

52-jarige man met cognitieve stoornissen die mogelijk berusten op een chronische toxische encephalopathie door zijn langdurige beroepsmatige blootstelling aan oplosmiddelen. Zijn depressieve klachten die het beeld eerst overheersten zijn inmiddels opgeklaard. Als alternatieve verklaring moet aan een slaapstoornis gedacht worden. We zullen collega Hageman van het Solvent Team Enschede, waar bijzondere belangstelling voor deze differentiaal-diagnostiek bestaat, verzoeken de heer Duyvenbode hiervoor te beoordelen. Aan de huisarts verzoeken we de vitamine B12 te suppleren"

Hij verwijst ter onderbouwing naar het hiervoor genoemde onderzoek van Beukenhorst en een schatting van de blootstelling welke zou zijn uitgevoerd door de arbeidshygiënist Huy welke een hoge blootstelling zou uitwijzen. Waarom en hoe Huy tot die conclusie is gekomen, is tot op heden duister gebleven.

Beukenhorst komt in zijn/haar rapport, dat overigens eerst bij repliek is overgelegd, tot de volgende conclusies:

" Samenvatting en conclusie

Betrokkene is een 52 -jarige man die zo'n 35 jaar gewerkt heeft als drukker. Hij meldt cognitieve klachten en lichamelijke klachten, mogelijk samenhangend met een langdurige beroepsmatige blootstelling aan neurotoxische stoffen. Betrokkene noemt als hoofdklachten hoofdpijn, slapeloosheid, vergeetachtigheid en een afgenomen concentratie. Verder heeft hij last van vermoeidheid.
's Morgens heeft hij vaak last van misselijkheid en lichte braakneigingen bij het opstaan. Hij meent dat dit met spanning te maken heeft. Ook heeft hij last van zijn gewrichten. Hij heeft met name last van zijn linkerarm, schouder en elleboog, 's Nachts moet hij ook steeds een andere houding aannemen om deze te ontzien. Tot slot is betrokkene tegenwoordig sneller geïrriteerd en prikkelbaarder dan voorheen. Betrokkene geeft aan dat de klachten rond 1995/1996 begonnen zijn. De klachten zijn sindsdien langzaamaan toegenomen, waardoor hij op een gegeven moment heeft gevraagd om andere werkzaamheden binnen het bedrijf. Dit bleek echter niet de werkdruk te verlichten en de klachten namen niet af.

Sinds hij niet meer werkt zijn een aantal van de klachten afgenomen. Uit de vragenlijsten blijkt een zeer hoog klachtenniveau op vrijwel alle categorieën. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat betrokkene een hoge lijdensdruk ervaart.
Uit het screenend psychiatrisch onderzoek bleken geen aanwijzingen voor een huidige psychiatrische stoornis volgens de DSM IV. Er worden aanwijzingen gevonden voor een mogelijke lichte mate van onderprestatie of een mogelijk wisselende prestatiemotivatie.

Het neuropsychologisch onderzoek toont een man die op dit moment op een gemiddeld verbaal intellectueel niveau functioneert. Er wordt een trage reactiesnelheid en trage tot laaggemiddelde snelheid van informatieverwerking getoond. De aandachtstaken tonen wisselende scores, van zwak tot hooggemiddeld. Wat betreft het geheugen blijkt betrokkene enige moeite te hebben met het inprenten van ongestructureerde verbale informatie die meerdere keren wordt aangeboden. De informatie die in het geheugen geprent is wordt echter wel onthouden over een tijdsinterval. Ook wanneer de informatie in gestructureerde vorm wordt aangeboden heeft betrokkene geen moeite deze in het geheugen te prenten. Wat betreft het visueel geheugen wordt de informatie goed ingeprent, maar heeft betrokkene enige moeite deze informatie weer uit het geheugen op te diepen na een tijdsinterval. Wat betreft het onmiddellijk geheugen en werkgeheugen worden zwakke tot benedengemiddelde scores getoond.
Het neuropsychologisch onderzoek toont kortom wisselende cognitieve beperkingen op het gebied van de snelheid van informatieverwerking, de aandacht en het geheugen.
Gezien de aanwijzingen voor een mogelijk lichte mate van onderprestatie kan een uitspraak over de aard en oorzaak van dit beeld echter alleen met enige voorzichtigheid gedaan worden.

Het getoonde cognitieve beeld is echter mogelijk passend bij een Chronische Toxische Encephalopathie".

In 2006 heeft andermaal een onderzoek plaatsgevonden dat de volgende samenvatting en conclusies bevat:

"Samenvatting Neuropsychologisch herhalingsonderzoek bij een 55-jarige voormalige drukker. Hij meldt cognitieve, stemmings- en lichamelijke klachten. Hij is via een re-integratietraject van de WSW sinds "1,5 jaar 36 uur per week werkzaam als conciërge op een basisschool. Hij zit voor 55% in de WAO.

Testresultaten: Het intelligentieniveau wordt geschat op gemiddeld. Er zijn aanwijzingen voor onderpresteren. Test voor de snelheid van informatieverwerking verlopen beneden gemiddeld tot gemiddeld. Test voor het reactievermogen verlopen traag. Op het gebied van aandacht en concentratie worden gemiddelde scores behaald. Op het gebied van het geheugen wordt een beneden gemiddelde inprenting van ongestructureerde verbale informatie gezien. Overige informatie wordt gemiddeld ingeprent De consolidatie verloopt zwak bij gestructureerde verbale informatie en beneden gemiddeld tot gemiddeld bij ongestructureerde verbale en visuele informatie. Het onmiddellijk geheugen en het werkgeheugen verlopen net beneden gemiddeld tot gemiddeld. Het opdiepen van informatie uit het semantisch geheugen verloopt traag. Een planningstaak verloopt ongestoord evenals een taak voor de oog-handcoördinatie. De fijne motoriek is zeer wisselend: van ruim beneden gemiddeld tot boven gemiddeld. Vergelijking met eerder onderzoek: op het gebied van het geheugen zijn de prestaties wisselend. Er is sprake van een verbetering op tests voor het onmiddellijk geheugen en het werkgeheugen. Een verslechtering is zichtbaar bij het opdiepen van semantische informatie en bij de consolidatie van gestructureerde verbale informatie. Ook op het gebied van de aandacht zijn de prestaties wisselend: er is een lichte verbetering op een test voor de selectieve aandacht, maar een verslechtering op een test voor de verdeelde aandacht. Verder is de prestatie op ene planningstaak verbeterd. Tests voor de fijne motoriek en de oog-handcoördinatie laten wisselende resultaten zien. Conclusie

Er is sprake van zwakke prestaties op het gebied van het reactievermogen en op het gebied van de consolidatie van gestructureerde verbale informatie. Omdat er ook aanwijzingen zijn voor onderpresteren kunnen geen uitspraken worden gedaan over een mogelijke oorzaak van de zwakke prestaties. Daarnaast zou de medicatie een verklaring kunnen geven voor het trage reactievermogen. De conclusie van eerder onderzoek, dat het getoonde beeld mogelijk passend is bij een Chronische Toxische Encephalopathie, blijft gehandhaafd".

Uit de hiervoor samengevatte informatie en hetgeen de kantonrechter dienaangaande reeds in dit punt heeft overwogen, kan de kantonrechter toch niet afleiden dat het Solvent Team met een rechtens relevante mate van waarschijnlijkheid tot de conclusie is gekomen dat [benadeelde]lijdende is aan ziekteverschijnselen die behoren bij CTE/OPS. Zoals reeds eerder overwogen, die conclusie trekt het Solvent Team als na het doorlopen van het Protocol bij inclusie en exclusie alleen CTE/OPS overblijft om de bij onderzoek van de patiënt gevonden verschijnselen te verklaren. Echter, niet is gebleken dat de blootstelling van dien aard is dat CTE/OPS zich opdringt als oorzaak van de ziekteverschijnselen, zij het dat, gelet op de piekblootstellingen, CTE/OPS ook niet is uitgesloten. Verder is van belang dat het verloop van de ziekte zoals hiervoor uiteengezet, bepaald niet op CTE/OPS wijst. Blijkens de diverse neuropsychologische bevindingen heeft [benadeelde]verder vermoedelijk ondergepresteerd bij belangrijke neuropsychologische testen namelijk met betrekking tot het geheugen. Dat is een belangrijke aanwijzing, welke volgens het Protocol zou hebben dienen te leiden tot uitsluiting. De klachten die zich hebben gemanifesteerd tenslotte passen bij tal van andere ziektebeelden waarnaar ook de artsen zelf verwijzen zoals bijvoorbeeld slaapstoornissen en migraine. De verschijnselen doen zich ook voor bij bijvoorbeeld burn-out en depressieve klachten, waarvoor ook bepaald aanwijzingen in de medische rapportage zijn te vinden. Dat deze ziektebeelden middels psychiatrisch onderzoek zijn uitgesloten, is niet gebleken. Van der Laan verwijst in zijn hiervoor geciteerde brief wel naar neurologisch onderzoek, maar het gerapporteerde resultaat daarvan, zo het bestaat, wordt niet overgelegd. Blijkens het citaat terzake in deze brief wijst dat onderzoek in de richting van andere ziekten evenals het hiervoor genoemde neurologisch onderzoek uitgevoerd in 2001 overigens. Dat het ziektebeeld "mogelijk passend"is bij CTE/OPS neemt de kantonrechter aan, maar dat is onvoldoende om rechtens te honoreren consequenties daaraan te verbinden. Waar niet kan worden geconcludeerd dat de samenhang tussen neuropsychologische verschijnselen en blootstelling van dien aard is dat de diagnose waarschijnlijk lijdende aan CTE/OPS bij exclusie en een inclusie kan worden gesteld, zoals vereist volgens het Protocol en het onderzoek van het Solvent Team ook niet tot die conclusie heeft geleid, moet de vordering om die reden reeds worden afgewezen.

De vraag of Muller aan haar zorgverplichting heeft voldaan, kan daarmede verder buiten beschouwing blijven.

De kantonrechter heeft overwogen of het zinvol is alsnog een neuropsychologisch annex psychiatrisch onderzoek te doen, maar is na ampel beraad van oordeel dat dat geen zin meer heeft. Er is inmiddels weer vijf jaar verstreken na het laatste onderzoek in 2006, zodat de resultaten van onderzoek nu alleen om die reden nauwelijks meer in verband kunnen worden gebracht met de blootstelling welke in feite al meer dan 10 jaar geleden is geëindigd. Daar komt bij dat [benadeelde] tweemaal heeft ondergepresteerd en vrijwel niet valt uit te sluiten dat hij dat nu weer zou doen, bewust of onbewust.

De kantonrechter wil echter niet nalaten het volgende op te merken. [benadeelde]is gelet op de brief van 9 november 2000 in de problemen gekomen omdat hij, in de bewoordingen van Muller, als drukker niet is meegegaan met de nieuwe technieken. Evenmin is het kennelijk mogelijk gebleken hem op een andere wijze wel effectief voor het bedrijf in te zetten. Het is wel erg gemakkelijk om de gevolgen daarvan - als hoedanig de ziekteverschijnselen zeker wet zouden kunnen worden geduid - geheel op [benadeelde]af te wentelen door de zaken op hun beloop te laten, nadat [benadeelde]wegens ziekte was uitgevallen en vervolgens grotendeels afgekeurd. Daarmee wordt immers een afwikkeling van het dienstverband op een wijze, waarbij ook met de belangen van [benadeelde]adequaat wordt rekening gehouden, ontlopen. Het vaststellen van een en ander vergt uiteraard nader onderzoek. Mogelijkerwijze zouden partijen hier nog eens aandacht aan kunnen besteden.

Dit betekent dat de vordering van [benadeelde]wordt afgewezen.

Lijst van geciteerde artikelen

Heesen 1996: ThJ. Heesen; Blootstelling aan vluchtige stoffen in vellen-offsetdrukkerijen; Tijdschrift voor toegepaste Arbowetenschap 9 (1996) nr 5 pag. 81.

Van Strien 1997: Ernst van Strien; Organisch Psycho Syndroom; Ken-nis no 2 oktober 1997, pag. 12.

Svendsen 2000: Kristin Svendsen and Karl S. Rognes: Exposure to Organic Solvents in the Offset Printing Industry in Norvvay; Department of Occupational Medicine, Unitersity Hospital of Trondheim, Local Labour Inspection, Trondheim, Norway; Annals occupational Hygi ëne vol 44 (2000) no 2, pag. 119-124.

Van der Hoek 2001: J.A.R. van der Hoek, M.M.Verberk, G. van der Laan en G. Hageman; Chronische encefalopathie door oplosmiddelen; het 'solventtem'-project;Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde,

2001,10 februari:145(6), pag 256-260.

Van Hout 2003: Moniek S.E. van Hout, Ben Schmand, Ellie M. Wekking,

Gerard Hageman, Betto G. Deelman; Suboptimal Performance on

Neuropsychological Tests in Patients Suspected Chronic Toxic Encephalopathy, Journal of

NeuroToxicology 24 (2003) pag. 547 —551.

Van Hout 2006: M.S.E. van Hout, B. Schmand, E.M. Wekking, B.G. Deelman; Cognitive functioning in patients with suspected chronic toxic encephalopathy: evidence for neuropsychological disturbances after controlling for insuffici ënt effort; Journal of Neurology Neurosurgery Psychiatry 2006:77:296-303.

Hageman 2006: G. Hageman, J.A-E van der Hoek, M.S.E. van Hout, S. van der Laan en MM. Verberk;

Enkele ontwikkelingen in de neurotoxicologie Deel A: oplosmiddelen en resultaten Solvent Teamproject 1997-2003; Tijdschrift voor Neurologie en Neurochirurgie, Vol. 101 Nr. 3-2006. Piv-site