Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Assen 070307 bewijslast OPS schade relatie dienstverband rust op eiser

Rb Assen 07-03-07 bewijslast OPS schade relatie dienstverband rust op eiser
4.3 Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:658 BW rust op [eiser] de bewijslast dat hij OPS heeft en daardoor schade heeft, alsmede dat hij die heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [M]. In dit verband is het om te beginnen aan [eiser] om bewijs te leveren van de wijze waarop en de mate waarin hij aan organische oplosmiddelen is blootgesteld en vervolgens of sprake is geweest van een zodanig relevante blootstelling dat deze OPS heeft kunnen veroorzaken. Wanneer bewezen is dat [eiser] in relevante mate is blootgesteld en dat sprake is van OPS die daardoor kan zijn veroorzaakt, kan het causaal verband worden aangenomen wanneer tevens vaststaat dat [M] haar zorgverplichting ex artikel 7:658 BW niet is nagekomen. De kantonrechter wijst hierbij op de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 23 juni 2006, LJN: AW6166, Hoge Raad, C05/149 HR. In dit arrest is de lijn zoals die is uitgezet in HR 17 november 2000, NJ 2001,596 (Unilever/Dikmans) duidelijk genuanceerd in die zin dat de enkele blootstelling aan toxische stoffen de bewijslast nog niet naar de werkgever doet verschuiven. Nu [M] de blootstelling als zodanig gemotiveerd heeft betwist is het dan ook primair aan [eiser] om tenminste aannemelijk te maken dat hij in relevante mate is blootgesteld aan op het werk aanwezige giftige stoffen en dat er oorzakelijk verband kan bestaan tussen de blootstelling aan die stoffen en zijn gezondheidsklachten.

4.4 Met [M] (en naar de kantonrechter meent te moeten begrijpen ook [eiser]) is de kantonrechter op grond van het voorgaande van oordeel dat, nu allereerst door een blootstellingdeskundige aan de hand van door hem zelf te verzamelen informatie moet worden vastgesteld wat de mate van blootstelling aan toxische oplosmiddelen is geweest tijdens de werkzaamheden van [eiser] voor [M] en dat pas indien vast is komen te staan dat [eiser] is blootgesteld aan organische oplosmiddelen en dat bovendien de mate waarin hij aan deze stoffen is blootgesteld zodanig is geweest dat deze blootstelling OPS zou kunnen veroorzaken een onderzoek door een medisch deskundige aan de orde komt. Vastgesteld wordt dat [eiser] zich weliswaar niet kan vinden in benoeming van de door [M] voorgestelde blootstellingdeskundige, dr. [R], werkzaam bij [ITC] te Nijmegen, maar dat er kennelijk geen bezwaren bestaan tegen de door [M] voorgestelde vraagstelling aan de te benoemen blootstellingdeskundige. Waar de kantonrechter overigens bij gebreke aan voldoende concrete en controleerbare gegevens van de zijde van [eiser] die vraagstelling en met name de beantwoording daarvan noodzakelijk acht voor de nader te nemen beslissingen, zal deze vraagstelling onverkort aan de te benoemen (blootstelling)deskundige worden voorgelegd.
LJN BA4080