Rb Den Bosch 071206 OPS, CTE; tegenstrijdige conclusies deskundigen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 07-12-06 OPS, CTE; tegenstrijdige conclusies deskundigen; langdurige blootstelling of frequente blootstelling aan piekconcentratie?
2.1. Voor de aan de deskundigen voorgelegde vragen wordt verwezen naar het vonnis van 24 februari 2005.
Voor de volledige antwoorden op de vragen door de deskundigen wordt verwezen naar het rapport d.d. 30 november 2005. Kort weergegeven komen de antwoorden op het volgende neer.
De psychiater, prof. dr. R.J. van den Bosch, stelt als diagnose op psychiatrisch gebied: ongedifferentieerde somatoforme stoornis (vanwege de hardnekkige vermoeidheidsklachten) - conform DSM-IV criteria. De neuroloog, dr. E.R.P. Brunt, en de neuropsycholoog, dr. A.H. van Zomeren, stellen als neurologische diagnose: chronische toxische encephalopathie (CTE) stadium 2.
De psychiater is van oordeel dat er geen (rest)klachten/-verschijnselen zijn die met waarschijnlijkheid aan contact met oplosmiddelen moeten worden toegeschreven, aangezien de gemiddelde blootstelling daarvoor te gering is geweest. Als frequente blootstelling aan zeer hoge piekconcentraties aangenomen moet worden - hetgeen hij vooralsnog niet kan aannemen wegens gebrek aan objectieve onderbouwing - valt te verdedigen dat deze een rol gespeeld kunnen hebben, aldus de psychiater. Volgens de psychiater is het zeer onwaarschijnlijk dat de klachten van [eiser] op medische gronden in redelijkheid beschouwd kunnen worden als te zijn ontstaan als gevolg van contact met oplosmiddelen, althans neurotoxische stoffen.
De neuroloog en de neuropsycholoog zijn van oordeel dat de verschijnselen van verminderd cognitief functioneren, met een afgenomen mentaal tempo, verzwakte geheugenfuncties, gebrek aan overzicht en falende aandachtsverdeling in complexe situaties en de fysieke verschijnselen van verminderde reuk en licht gestoorde fijne motoriek, op medische gronden in redelijkheid kunnen worden beschouwd als een mogelijk gevolg van contact met oplosmiddelen, en zij achten een causaal verband daartussen zeer waarschijnlijk.
De psychiater acht het niet aannemelijk dat de klachten van [eiser] het gevolg zijn van de arbeidsomstandigheden tijdens het dienstverband bij [gedaagde]. De neuroloog en de neuropsycholoog achten dat wel aannemelijk althans mogelijk.
De psychiater acht het denkbaar maar niet met voldoende waarschijnlijkheid te stellen dat [eiser] ook zonder werken met oplosmiddelen klachten had gekregen zoals die nu zijn ontstaan. De neuroloog en de neuropsycholoog hebben geen reden te veronderstellen dat de door hen vermelde klachten reeds bestonden vóór 1975 of zouden zijn ontstaan als [eiser] niet langdurig met oplosmiddelen had gewerkt.
2.2. De conclusies van de neuroloog en de neuropsycholoog enerzijds en die van de psychiater anderzijds staan derhalve op essentiële punten tegenover elkaar, althans verschillen op essentiële punten van elkaar.
In dit verband is het volgende van belang. De psychiater acht het (p. 37 van het rapport), gezien de aspecifieke aard van de klachten van [eiser] en de belastende werkomstandigheden destijds, mogelijk dat die klachten te verklaren zijn in het kader van een chronisch burnout syndroom of een verwant reactiepatroon bestaande uit stressgerelateerde klachten. Deze overweging is naar de mening van de psychiater alleen al daarom op zijn plaats omdat voor zover bekend en wetenschappelijk onderbouwd aan de meest cruciale eis voor de diagnose CTE niet is voldaan, te weten blootstelling boven aanvaardbaar geachte marges. In dat verband refereert de psychiater aan de door IndusTox uitgevoerde retrospectieve berekening van de blootstelling van [eiser] aan oplosmiddelen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [gedaagde], welke berekening wijst op een gemiddelde blootstelling onder de MAC-waarden. De bestaande literatuur geeft geen reden om te veronderstellen dat er bij een gemiddelde blootstelling onder de toegestane MAC-waarden gevaar bestaat voor het ontstaan van CTE, aldus de psychiater. Volgens de psychiater komt dan per definitie de diagnose CTE niet in aanmerking.
Op p. 34 van het rapport merkt de psychiater op: "Deze overwegingen nemen uiteraard niet weg dat de geheugenklachten en de moeheid een causaal verband kunnen hebben met blootstelling aan te hoge concentraties oplosmiddelen, echter niet noodzakelijkerwijs. Een objectieve deskundige bevestiging van een hoog en langdurig blootstellingsniveau zou laatstgenoemde verklaring ondersteunen zonder deze met zekerheid te kunnen bevestigen; echter deze ondersteuning ontbreekt. Betrokkene was vermoedelijk herhaaldelijk kortdurend blootgesteld aan piekconcentraties. Niet aangetoond is dat dit een relevante factor is, maar dit kan ook niet geheel worden uitgesloten."
De neuroloog is van mening (p. 38 van het rapport) dat uit de schatting door IndusTox van de gemiddelde 8 uurs concentratie van oplosmiddelen waaraan [eiser] tijdens zijn werkzaamheden bij [gedaagde] is blootgesteld, niet kan worden geconcludeerd dat er bij hem geen sprake kan zijn van CTE, onder meer gelet op het gegeven dat er geen voldoende kennis is over de veiligheid van de gehanteerde MAC-waarden bij blootstelling over een zeer lange periode van ongeveer 20 jaar, zoals hier het geval is, en dat er onvoldoende bekend is over het effect van piekblootstelling. Volgens de neuroloog wijzen de anamnestische en heteroanamnestische gegevens op een aanzienlijke, langdurige en frequent waarschijnlijk zeer hoge blootstelling van [eiser] aan organische oplosmiddelen waaronder tolueen en methylethylketon, waarvan neurotoxische verschijnselen bekend zijn, en op frequente acute intoxicatie-verschijnselen tijdens het spuiten en subacute intoxicatieverschijnselen in de loop van de werkweek. Bij het ontbreken van een andere verklaring achten de neuropsycholoog en de neuroloog het wel waarschijnlijk dat de hersenbeschadiging, waarvan een organische achtergrond aannemelijk is, het gevolg is van CTE.
2.3. Op basis van de conclusies van de drie deskundigen moet worden vastgesteld dat, indien komt vast te staan of aangenomen moet worden dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagde] gedurende een lange periode is blootgesteld geweest aan concentraties organische oplosmiddelen die gemiddeld boven de MAC-waarden liggen, tevens aannemelijk is dat die blootstelling heeft geleid tot de ziekteverschijnselen die [eiser] vertoont en welk ziektebeeld dan aangeduid moet worden als CTE (of OPS). Voorts moet het op basis van de conclusies van de deskundigen mogelijk althans - minstgenomen - niet uitgesloten worden geacht dat, als die blootstelling gemiddeld niet boven de MAC-waarden is geweest, maar wel komt vast te staan of aannemelijk is dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagde] over een lange periode frequent in zeer hoge mate is blootgesteld geweest aan organische oplosmiddelen (zogenaamde piekconcentraties), die blootstelling aan piekconcentraties ziekteverschijnselen bij [eiser] heeft veroorzaakt die gezamenlijk als CTE moeten worden geduid. Dit laatste ondanks het feit dat de bestaande literatuur geen reden geeft om te veronderstellen dat er bij een gemiddelde blootstelling onder de toegestane MAC-waarden gevaar bestaat voor het ontstaan van CTE. LJN AZ8677
2.1. Voor de aan de deskundigen voorgelegde vragen wordt verwezen naar het vonnis van 24 februari 2005.
Voor de volledige antwoorden op de vragen door de deskundigen wordt verwezen naar het rapport d.d. 30 november 2005. Kort weergegeven komen de antwoorden op het volgende neer.
De psychiater, prof. dr. R.J. van den Bosch, stelt als diagnose op psychiatrisch gebied: ongedifferentieerde somatoforme stoornis (vanwege de hardnekkige vermoeidheidsklachten) - conform DSM-IV criteria. De neuroloog, dr. E.R.P. Brunt, en de neuropsycholoog, dr. A.H. van Zomeren, stellen als neurologische diagnose: chronische toxische encephalopathie (CTE) stadium 2.
De psychiater is van oordeel dat er geen (rest)klachten/-verschijnselen zijn die met waarschijnlijkheid aan contact met oplosmiddelen moeten worden toegeschreven, aangezien de gemiddelde blootstelling daarvoor te gering is geweest. Als frequente blootstelling aan zeer hoge piekconcentraties aangenomen moet worden - hetgeen hij vooralsnog niet kan aannemen wegens gebrek aan objectieve onderbouwing - valt te verdedigen dat deze een rol gespeeld kunnen hebben, aldus de psychiater. Volgens de psychiater is het zeer onwaarschijnlijk dat de klachten van [eiser] op medische gronden in redelijkheid beschouwd kunnen worden als te zijn ontstaan als gevolg van contact met oplosmiddelen, althans neurotoxische stoffen.
De neuroloog en de neuropsycholoog zijn van oordeel dat de verschijnselen van verminderd cognitief functioneren, met een afgenomen mentaal tempo, verzwakte geheugenfuncties, gebrek aan overzicht en falende aandachtsverdeling in complexe situaties en de fysieke verschijnselen van verminderde reuk en licht gestoorde fijne motoriek, op medische gronden in redelijkheid kunnen worden beschouwd als een mogelijk gevolg van contact met oplosmiddelen, en zij achten een causaal verband daartussen zeer waarschijnlijk.
De psychiater acht het niet aannemelijk dat de klachten van [eiser] het gevolg zijn van de arbeidsomstandigheden tijdens het dienstverband bij [gedaagde]. De neuroloog en de neuropsycholoog achten dat wel aannemelijk althans mogelijk.
De psychiater acht het denkbaar maar niet met voldoende waarschijnlijkheid te stellen dat [eiser] ook zonder werken met oplosmiddelen klachten had gekregen zoals die nu zijn ontstaan. De neuroloog en de neuropsycholoog hebben geen reden te veronderstellen dat de door hen vermelde klachten reeds bestonden vóór 1975 of zouden zijn ontstaan als [eiser] niet langdurig met oplosmiddelen had gewerkt.
2.2. De conclusies van de neuroloog en de neuropsycholoog enerzijds en die van de psychiater anderzijds staan derhalve op essentiële punten tegenover elkaar, althans verschillen op essentiële punten van elkaar.
In dit verband is het volgende van belang. De psychiater acht het (p. 37 van het rapport), gezien de aspecifieke aard van de klachten van [eiser] en de belastende werkomstandigheden destijds, mogelijk dat die klachten te verklaren zijn in het kader van een chronisch burnout syndroom of een verwant reactiepatroon bestaande uit stressgerelateerde klachten. Deze overweging is naar de mening van de psychiater alleen al daarom op zijn plaats omdat voor zover bekend en wetenschappelijk onderbouwd aan de meest cruciale eis voor de diagnose CTE niet is voldaan, te weten blootstelling boven aanvaardbaar geachte marges. In dat verband refereert de psychiater aan de door IndusTox uitgevoerde retrospectieve berekening van de blootstelling van [eiser] aan oplosmiddelen tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden voor [gedaagde], welke berekening wijst op een gemiddelde blootstelling onder de MAC-waarden. De bestaande literatuur geeft geen reden om te veronderstellen dat er bij een gemiddelde blootstelling onder de toegestane MAC-waarden gevaar bestaat voor het ontstaan van CTE, aldus de psychiater. Volgens de psychiater komt dan per definitie de diagnose CTE niet in aanmerking.
Op p. 34 van het rapport merkt de psychiater op: "Deze overwegingen nemen uiteraard niet weg dat de geheugenklachten en de moeheid een causaal verband kunnen hebben met blootstelling aan te hoge concentraties oplosmiddelen, echter niet noodzakelijkerwijs. Een objectieve deskundige bevestiging van een hoog en langdurig blootstellingsniveau zou laatstgenoemde verklaring ondersteunen zonder deze met zekerheid te kunnen bevestigen; echter deze ondersteuning ontbreekt. Betrokkene was vermoedelijk herhaaldelijk kortdurend blootgesteld aan piekconcentraties. Niet aangetoond is dat dit een relevante factor is, maar dit kan ook niet geheel worden uitgesloten."
De neuroloog is van mening (p. 38 van het rapport) dat uit de schatting door IndusTox van de gemiddelde 8 uurs concentratie van oplosmiddelen waaraan [eiser] tijdens zijn werkzaamheden bij [gedaagde] is blootgesteld, niet kan worden geconcludeerd dat er bij hem geen sprake kan zijn van CTE, onder meer gelet op het gegeven dat er geen voldoende kennis is over de veiligheid van de gehanteerde MAC-waarden bij blootstelling over een zeer lange periode van ongeveer 20 jaar, zoals hier het geval is, en dat er onvoldoende bekend is over het effect van piekblootstelling. Volgens de neuroloog wijzen de anamnestische en heteroanamnestische gegevens op een aanzienlijke, langdurige en frequent waarschijnlijk zeer hoge blootstelling van [eiser] aan organische oplosmiddelen waaronder tolueen en methylethylketon, waarvan neurotoxische verschijnselen bekend zijn, en op frequente acute intoxicatie-verschijnselen tijdens het spuiten en subacute intoxicatieverschijnselen in de loop van de werkweek. Bij het ontbreken van een andere verklaring achten de neuropsycholoog en de neuroloog het wel waarschijnlijk dat de hersenbeschadiging, waarvan een organische achtergrond aannemelijk is, het gevolg is van CTE.
2.3. Op basis van de conclusies van de drie deskundigen moet worden vastgesteld dat, indien komt vast te staan of aangenomen moet worden dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagde] gedurende een lange periode is blootgesteld geweest aan concentraties organische oplosmiddelen die gemiddeld boven de MAC-waarden liggen, tevens aannemelijk is dat die blootstelling heeft geleid tot de ziekteverschijnselen die [eiser] vertoont en welk ziektebeeld dan aangeduid moet worden als CTE (of OPS). Voorts moet het op basis van de conclusies van de deskundigen mogelijk althans - minstgenomen - niet uitgesloten worden geacht dat, als die blootstelling gemiddeld niet boven de MAC-waarden is geweest, maar wel komt vast te staan of aannemelijk is dat [eiser] tijdens zijn werkzaamheden voor [gedaagde] over een lange periode frequent in zeer hoge mate is blootgesteld geweest aan organische oplosmiddelen (zogenaamde piekconcentraties), die blootstelling aan piekconcentraties ziekteverschijnselen bij [eiser] heeft veroorzaakt die gezamenlijk als CTE moeten worden geduid. Dit laatste ondanks het feit dat de bestaande literatuur geen reden geeft om te veronderstellen dat er bij een gemiddelde blootstelling onder de toegestane MAC-waarden gevaar bestaat voor het ontstaan van CTE. LJN AZ8677