Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 251115 blootstelling aan mangaan in steenfabriek; causaal verband aangenomen, aanhouding mbt zorgplicht

Rb Gelderland 251115 blootstelling aan mangaan in steenfabriek; causaal verband aangenomen, aanhouding mbt zorgplicht

2 De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 21 mei 2014.

2.2.
In het deskundigenbericht van Kromhout en Van de Laar is onder meer het volgende vermeld:
“4. Blootstelling
Op 15 november 1999 is door Arboned onderzoek uitgevoerd naar de blootstelling van medewerkers (…) aan stof en de hoeveelheid mangaan in het stof. (…)
Aandachtspunten bij het onderzoek zijn:
(…)
- Het percentage mangaan in het stof in de stationaire meting bij de pers is 8,8% en in de persoonlijke meting van de operator van de pers is dit kleiner dan 0,007% (onder de detectiegrens van de meetmethode). Dit is een verschil van ruim een factor 1000. Verklaringen ontbreken hiervoor in het rapport. Dit roept vragen op als: Is de operator wel in de buurt van de pers geweest? Zijn de analyses van mangaan juist geweest? Indien de analyses van mangaan juist zijn geweest, dan zou dit beteken dat de operator slechts gedurende één minuut in de nabijheid van de pers is geweest. (…)
Literatuuronderzoek Blootstellingsgegevens vergelijkbare productiesituaties.
In Nederland is voor 1999 onderzoek verricht door TNO in een viertal steenfabrieken nadat eerder onderzoek begin jaren tachtig had laten zien dat stofconcentraties in steenfabrieken in Nederland extreem hoog konden zijn. (…)
De stationaire meting bij de vormbandpers in bedrijf B liet een range aan inhaleerbare stofconcentraties zien (1,9 – 6,1 mg/m3) waar binnen de metingen zoals vermeld in het Arboned rapport van 1999 (2,9 – 3,7) vallen. (…)
Echter de metingen in bedrijf C lieten duidelijk zien dat in het geval van storingen de persoonlijk gemeten blootstelling van een persmachinist een factor 2-4 keer zo hoog kan zijn als de resultaten van stationaire metingen nabij de pers (…)
5 Blootstellingsbeoordeling
(…)
Als we de gemeten blootstellingen uit het Arboned rapport afzetten tegen de grenswaarden zien we (zie Figuur 2) dat de stationair gemeten concentratie mangaan bij de pers weliswaar onder de in die periode vigerende MAC-waarde (1 mg/m3) bleef, maar wel boven de grenswaarde van de ACGIH uitkwam. De persoonlijk gemeten blootstelling aan mangaan liet echter een niveau van blootstelling zien die ruim onder beide grenswaarden lag. Het percentage mangaan in het bij deze meting verzamelde stof was echter onwaarschijnlijk laag.
(…)
Verdere discussie
De gegevens over de hoogte van de blootstelling zoals aanwezig tijdens de periode dat de heer [werknemer] als persmachinist werkte zijn uitermate dun, immers:
(…)
- Resultaten van de metingen zijn niet eenduidig te interpreteren, maar dit wordt niet in het Arboned rapport bediscussieerd; bijvoorbeeld hoe is het mogelijk dat de persoonlijke meting van de operator een mangaan gehalte in het stof laat zien dat ver onder het gehalte ligt dat men zou verwachten op basis van de receptuur (circa 2% in de slurry en het bezandingsmengsel) en hoe kan het dat het percentage mangaan in het stof bij de stationaire meting ca. 9% bedraagt, en dus ruim boven het gehalte dat men zou verwachten van ca. 4% op basis van toevoeging van 2% mangaanhoudende slurry en 2% mangaanhoudende toeslagstof.
6 Beantwoording vragen van de Rechtbank
Onderstaand worden de vragen van de Rechtbank Gelderland successievelijk beantwoord.

1. In welke mate is [werknemer] tijdens zijn werkzaamheden in de baksteenfabriek in Opheusden blootgesteld aan mangaan(oxide)?
De heer [werknemer] is tijdens zijn werkzaamheden als persmachinist in de baksteenfabriek in Opheusden blootgesteld geweest aan mangaan(oxide) dat zowel in slurry vorm als in het bezandingsmengsel is toegepast. In 1999 heeft Arboned de blootstelling aan mangaan(oxide) tijdens de werkzaamheden in de steenfabriek te Opheusden ook daadwerkelijk gemeten. Er is een tweetal relevante metingen beschikbaar, te weten een stationaire meting bij de pers op de plaats waar de persmachinist zijn werk deed en een persoonlijke meting van de persmachinist. Alleen in het stof verzameld met de stationaire meting is bijna 9% mangaan aangetoond. Dit betreft een blootstelling aan 0,327 mg/m3 mangaan. Deze waarde was onder de in die dagen vigerende grenswaarde van 1 mg/m3 voor mangaanrook. Echter de waarde was wel boven de huidige grenswaarden zoals gehanteerd door de ACGIH (0,1 mg/m3) en de Europese SCOEL (0,2 mg/m3). Vreemd genoeg is in het stof verzameld met de persoonlijke meting geen mangaan aangetoond. De waarde van de metingen is echter zeer beperkt omdat het slechts één meetdag betreft. Verder zou bijvoorbeeld het herstellen van de snijdraad niet meegenomen zijn. Er is ook geen informatie te vinden over welke werkzaamheden de persmachinist uitvoerde en onder welke productieomstandigheden de metingen zijn uitgevoerd. Ook blijft onduidelijk welke stoffractie is bemeten. Vergelijkingen met ander Nederlands onderzoek naar stofblootstelling in baksteenfabrieken maken het waarschijnlijk dat de inhaleerbare stoffractie is gemeten. Verder bleek uit deze vergelijkingen dat de blootstellingsituatie (stofconcentraties) in de baksteenfabriek in Opheusden zeer vergelijkbaar was met die in andere baksteenfabrieken.
2. Is die mate zodanig geweest dat daardoor een mangaanintoxicatie bij [werknemer] kan zijn ontstaan?
De Europese grenswaarde voor inhaleerbaar mangaan is 0,2 mg/m3. De geschatte onder en bovengrens van de (cumulatieve) blootstelling op basis van scenario’s berekend op basis van door beide partijen aangeleverde informatie, laten zien dat mangaanintoxicatie leidend tot manganisme niet waarschijnlijk is. Echter subtiele neurologische verschijnselen zouden in het scenario van de heer [werknemer] hebben kunnen optreden, aangezien uit een recente risico-evaluatie bleek dat bij meer dan een derde van een groep lassers blootgesteld aan 0,2 mg/m3 mangaan gedurende twee jaar dit soort vroege neurologische effecten (o.a. cognitieve effecten, balans effecten en tremoren) kunnen optreden. Het Arboned rapport geeft een meetwaarde van 0,3 mg/m3 voor de stationaire meting.
3. Kunt u, uitgedrukt in een percentage, aangeven met welke mate van waarschijnlijkheid een mangaanintoxicatie in de gegeven omstandigheden door de door u vastgestelde mate van blootstelling is veroorzaakt?
Op basis van het scenario van Wienerberger waarbij de toenmalige grenswaarde wordt gehanteerd is het zeer onwaarschijnlijk dat een mangaanintoxicatie is opgetreden. Op basis van het scenario van [werknemer] is het mogelijk dat een mangaanintoxicatie is opgetreden als we de recente risico-evaluatie hanteren waarbij een derde van een groep lassers vroege neurologische verschijnselen vertonen na blootstelling aan 0,2 mg/m3 mangaan gedurende 2 jaar.
Wilt u bij het onderzoek en de beantwoording van de vragen tevens ingaan op:
- De invloed van eventuele piekblootstelling (als gevolg van de toevoer van relatief hoge concentraties mangaan aan de baksteen omdat werd getapt uit vaten waarin mangaan(oxide) was uitgezakt vanwege lange stilstand);
In de vraagstelling wordt piekblootstelling genoemd als gevolg van toevoer van relatief hoge concentraties mangaan aan het kleimengsel omdat werd getapt uit vaten waarin mangaan(oxide) was uitgezakt vanwege lange stilstand. Door Wienerberger is opgemerkt dat deze vaten niet zijn gebruikt in de productie, maar zijn teruggestuurd naar de leverancier. Ondergetekenden achten de discussie minder relevant gezien het feit dat het uitzakken niet tot dramatische toename van de blootstelling zal hebben geleid; waar nu 0,3 mg/m3 mangaan in lucht is gemeten, zou dit verdubbeld kunnen zijn geweest tot 0,6 mg/m3. Dit is zeker geen piekblootstelling maar een tijdelijk (iets) verhoogde concentratie. Bovendien zou het restant in het vat een lagere concentratie hebben gehad, die tot lagere concentraties zou hebben geleid. Een tijdelijke verhoging van de blootstelling is derhalve gevolgd door een verlaging van de blootstelling, zodat er netto geen sprake kan zijn geweest van een verhoogde cumulatieve blootstelling.
Piekblootstelling is naar verwachting opgetreden bij het herstellen van de snijdraad in de persmachine. Hierbij kruipt de operator gedurende enkele minuten (duur wordt variërend ingeschat tot ca. tien minuten per keer) in de machine om de gebroken draad opnieuw te bevestigen. Omdat hierbij dicht bij de bron van het stof wordt gewerkt is kortdurend gedurende de herstelwerkzaamheden een hogere blootstelling opgetreden. Het verschil tussen de stationair gemeten en de persoonlijk gemeten stofblootstelling van de persmachinist (3,7 versus 2,9 mg/m3) wijst niet op een hogere persoonlijke blootstelling door het optreden van storingen. Ander onderzoek in baksteenbedrijven laat zien dat bij storingen echter hogere blootstellingen kunnen optreden tot een factor 2-4 hoger dan de stationaire metingen laten zien. Deze extra blootstelling is verdisconteerd in het doorgerekende “worst-case” scenario.
- De betekenis van (verlaging van) de MAC-waarde;
In Nederland is een MAC-waarde voor mangaan van 1 mg/m3 gehanteerd tot 1 januari 2007. In het Arboned rapport van 1999 wordt vermeld dat een blootstelling boven 0,2 mg/m3 tot gezondheidsschade zou kunnen leiden. De stationair gemeten mangaan concentratie bedroeg 0,3 mg/m3 ten tijde van het onderzoek ruim 1/3 van de toenmalige grenswaarde van 1 mg/m3. Echter, conform de in Nederland gehanteerde meetstrategie NEN 689 zouden herhalingsmetingen moeten zijn uitgevoerd omdat de mangaan concentratie onder de grenswaarde lag (paragraaf 5.5 van de norm). Deze herhalingsmetingen zijn niet geadviseerd en hebben niet plaatsgevonden, voor zover bekend bij ondergetekenden. Ook zijn in het rapport geen aanvullende maatregelen ter verlaging van de blootstelling geadviseerd, ondanks de constatering in het rapport dat blootstelling aan concentraties mangaan boven 0,2 mg/m3 tot gezondheidsschade zou kunnen leiden. De meest recente risicoschattingen geven aan dat bij een blootstelling van 0,2 mg/m3 gedurende slechts twee jaar al neurologische effecten kunnen optreden bij meer dan een derde van de blootgestelde werknemers (Park et al, 2009). Dit is mede de aanleiding geweest om de grenswaarde verder te verlagen tot 0,1 mg/m3 voor inhaleerbaar stof en 0,02 mg/m3 voor respirabel stof.
- De plaats(en) waar [werknemer] zijn werkzaamheden uitvoerde;
Dhr. [werknemer] voerde zijn werkzaamheden overwegend aan de persmachine uit. Het bedieningspaneel was dicht op de persmachine geplaatst. Er was geen sprake van afscherming, zoals dat inmiddels ter plekke het geval is, waarbij het bedieningspaneel in een abri is geplaatst. De locatie van de stationaire meting lijkt goed overeen te komen met de plaats waar dhr. [werknemer] zijn werkzaamheden verrichtte. Tevens voerde dhr. [werknemer] aanvullende werkzaamheden uit, waaronder afstelwerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden (nat reinigen met hogedrukspuit) en enig werk in de werkplaats van de technische dienst. Veruit het merendeel van zijn werkzaamheden hebben rondom de persmachine plaatsgehad.
- Het moment waarop (de rechtsvoorgangster van) Wienerberger mangaan(oxide) bij de productie van baksteen is gaan toepassen
Volgens de gegevens van Wienerberger, hetgeen in tegenspraak is met de verklaring van dhr. [werknemer] zijn in het jaar 1997 geen mangaanhoudende toeslagstoffen toegepast, wel in 1998 en tot het einde van de werkzaamheden van dhr. [werknemer] in mei 1999.
- Het aantal dagen waarop in aanwezigheid van [werknemer] mangaan(oxide) in het productieproces is gebruikt.
Hierover zijn de partijen het niet met elkaar eens. Volgens firma Wienerberger zou het gaan om 48 dagen in de periode van een kleine anderhalf jaar op basis van inkoopgegevens van mangaanhoudende slurry en de urenstaten van dhr. [werknemer] . Daarentegen is de bewering van dhr. [werknemer] , ondersteund door verklaringen van dhr. [persoon A] , dat afwisselend gedurende een periode van een week tot tien dagen mangaanhoudende en andere bakstenen afwisselend werden geproduceerd. De verklaringen zijn strijdig met elkaar en leiden tot aanzienlijke verschillen in de berekende cumulatieve blootstellingen.
- De vraag of Wienerberger nadat [werknemer] was uitgevallen, maar voordat Arboned metingen heeft verricht, aanpassingen aan het productieproces heeft gepleegd.
Er is geen reden aan te nemen dat het productieproces is aangepast in de periode tussen het uitvallen van dhr. [werknemer] en de metingen van Arboned in 1999. Ook nu nog is dezelfde persinstallatie in productie; wel hebben meer recent wijzigingen plaatsgevonden van o.a. de bedieningslocatie, klimaatinstallatie en afscherming van de pers.
4. Welke andere feiten of omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, kunnen van belang zijn voor een goed begrip van de zaak?
Het aanwezig zijn van slechts een zeer beperkt aantal metingen, strijdige informatie over de blootstellingsduur en het ontbreken van blootstellingsgegevens over mangaan in de baksteenindustrie heeft de blootstellingsbeoordeling gecompliceerd. Het werken met twee uiterste blootstellingsscenario’s leek ondergetekenden daarom de enige manier om een zinvolle risico-evaluatie uit te voeren en de vragen van de Rechtbank Gelderland naar eer en geweten te beantwoorden.”

2.3.
Gelet op (punt 4.7. van) het vonnis van 21 mei 2014, moet beoordeeld worden of bewezen is dat de blootstelling van [werknemer] aan mangaan(oxide) tijdens zijn werkzaamheden in de steenfabriek van (een rechtsvoorgangster van) Wienerberger in Opheusden zodanig is geweest dat daardoor een mangaanintoxicatie bij [werknemer] met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan zijn ontstaan. Het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden mag niet te onzeker of te onbepaald zijn. Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter als volgt.

2.4.
Neuro(psycho)logisch deskundigen Verhagen en De Bijl achten het zeer wel mogelijk dat bij [werknemer] sprake is van een (chronisch) toxische encefalopathie op basis van een mangaanintoxicatie. Een andere oorzaak als verklaring voor de neurologische klachten c.q. afwijkingen van [werknemer] kunnen zij niet aangeven. Verhagen schrijft in dit verband onder meer in zijn antwoord op vraag 7: “Bij betrokkene wordt milde rigiditeit vastgesteld. Dit is in de loop van de tijd niet wezenlijk veranderd. Wanneer ik kijk naar de bevindingen van collega Viaene, is het bij ontbreken van een ander substraat zowel op basis van de anamnese alsook op basis van het dossier en bij het ontbreken van een toename van afwijkingen wijzend op parkinsonisme in de loop van de tijd, een zeer reële optie dat deze afwijkende bevindingen samenhangen met een mangaanintoxicatie. Er is geen andere verklaring voorhanden voor het ontwikkelen van het tandradfenomeen/rigiditeit.” De Bijl tekent onder meer op, zoals geciteerd in punt 2.8. van het vonnis van 24 juli 2013: “Het complex aan neuropsychiatrische symptomen dat wordt aangetroffen bij de heer [werknemer] wordt beschreven bij mangaanintoxicatie”. Zoals de kantonrechter in punt 2.10. van het vonnis van 24 juli 2013 heeft overwogen zijn duidelijk aanwijsbare alternatieve oorzaken voor de klachten c.q. afwijkingen door Wienerberger gesteld noch gebleken.

2.5.
Vast staat dat [werknemer] is uitgevallen enige tijd nadat Wienerberger in de fabriek waar [werknemer] werkte mangaan(oxide) is gaan toepassen bij de fabricage van bepaalde bakstenen, terwijl [werknemer] daar voordien jarenlang zonder gezondheidsklachten heeft gewerkt. Uit de rapporten van ECEM is in ieder geval gebleken dat het bloed van [werknemer] naar Nederlandse maatstaven ongebruikelijk hoge concentraties mangaan(oxide) bevat. Een buiten de werksfeer gelegen alternatieve oorzaak voor een mangaanintoxicatie bij [werknemer] heeft Wienerberger niet aangedragen.

2.6.
In het licht van het voorgaande en met in achtneming van het deskundigenbericht van Kromhout en Van de Laar waaruit in ieder geval volgt dat sprake is geweest van blootstelling aan mangaan(oxide) en ook dat er een scenario denkbaar is dat deze blootstelling de oorzaak is van de gezondheidsklachten van [werknemer] , oordeelt de kantonrechter dat deze klachten van [werknemer] met voldoende mate van waarschijnlijkheid zijn ontstaan door de uitvoering van zijn werkzaamheden in de fabriek van Wienerberger.

2.7.
Wienerberger heeft hier tegenin gebracht dat het door de deskundigen genoemde best-case-scenario moet worden gevolgd en dat de gezondheidsklachten van [werknemer] daarom niet door het werk in de fabriek kunnen zijn veroorzaakt. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat echter geen aanleiding uit te gaan van het best-case-scenario en de daaraan door Wienerberger verbonden conclusie, reeds omdat er kanttekeningen te plaatsen zijn en door de deskundigen ook worden geplaatst, bij dit scenario. Zo is een aantal uitgangspunten in het best-case-scenario onaannemelijk gunstig. Het gehanteerde percentage mangaan in het stof van 4% is gebaseerd op de gerapporteerde percentages mangaan in de toeslagstoffen en is dus een zuiver theoretisch uitgangspunt. Dit terwijl 8,8% is gemeten, dus empirisch is vastgesteld. Voor de concentratie inhaleerbaar stof is 1 mg/m3 gehanteerd, terwijl Arboned een stofconcentratie van 2,9, 3,7 en 3,3 mg/m3 heeft gemeten. Gelet op de verklaring van [werknemer] dat ongeveer 180 dagen per jaar mangaanhoudende stenen werden geproduceerd en op de verklaring van [persoon A] dat dit ongeveer 100 dagen per jaar gebeurde (proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor d.d. 26 juni 2006, respectievelijk pagina 4 en 6, productie 1 bij de oorspronkelijke dagvaarding), en ook op de inconsistentie tussen enerzijds het theoretisch, op basis van de ingekochte mangaan te verwachten percentage mangaan in het stof en anderzijds de gemeten concentratie, bestaat gerede twijfel over de juistheid van de, op basis van door Wienerberger verstrekte gegevens over de ingekochte mangaan en de weekstaten, berekende duur van de blootstelling van 24 dagen per jaar.

2.8.
Verder is van belang dat (ook) het best-case-scenario uiteindelijk mede is gebaseerd op blootstellingen waarvan algemeen wordt aangenomen dat deze schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, de zogenoemde grenswaarden. De kantonrechter constateert op basis van het deskundigenbericht van Kromhout en Van de Laar dat de grenswaarden in de loop der tijd, kennelijk door voortschrijdend inzicht, steeds naar beneden zijn bijgesteld, van 5 mg/m3 in 1977 tot 0,1 mg/m3 in 2013 voor inhaleerbaar stof. Van steeds geringere blootstelling wordt dus aangenomen dat deze tot gezondheidsschade kan lijden. Er is geen reden aan te nemen dat deze trend is uitgewerkt. Bovendien is het, zoals deskundige Verhagen opmerkt (pagina 27, laatste alinea, van zijn deskundigenbericht, geciteerd in punt 2.9. van het vonnis van 24 juli 2013) de vraag of ieder mens even gevoelig is voor het ontwikkelen van klachten vanwege blootstelling aan mangaan(oxide).

2.9.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat bewezen is dat [werknemer] zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en ook dat aannemelijk is dat [werknemer] lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt, in die zin dat het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden niet te onzeker of te onbepaald is. Het door [werknemer] te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en de schade aan zijn gezondheid dient in beginsel dan ook te worden aangenomen. Dat is, zoals de kantonrechter in punt 4.8. van het vonnis van 21 mei 2014 heeft overwogen, anders indien Wienerberger aantoont dat zij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde verplichtingen ter voorkoming van schade is nagekomen, of bewijst dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij deze verplichtingen wel zou zijn nagekomen. Wienerberger zal in de gelegenheid worden gesteld zich in dat verband bij akte nader uit te laten. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen. [werknemer] zal gelegenheid worden geboden voor het nemen van een antwoordakte.

2.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBGEL:2015:7350