RBROT 020317 Causaal verband tussen door werknemer verrichte laswerkzaamheden en longemfyseem
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 020317 Causaal verband tussen door werknemer verrichte laswerkzaamheden en longemfyseem; vraagstelling deskundige
- voorschot deskundige voor wg-er gelet op ontbreken meetgegevens en onvoldoende inventarisatie risico's
uitspraak ging vooraf aan rbrot-201218-causaal-verband-tussen-laswerkzaamheden-en-longemfyseem-voorschot-25-000-00
2 De vaststaande feiten
2.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2.
Koni is een bedrijf dat zich toelegt op de productie van schokbrekers. [eiser] is van 1 maart 1990 tot en met 30 juni 2012 in dienst geweest bij Koni als lasser/montagemedewerker. Koni is een producent van schokbrekers. Tot circa 1993/1994 verrichtte [eiser] vijl- en dompelwerkzaamheden (deels handmatig) met betrekking tot ijzeren pijpen. Vanaf 1993/1994 tot augustus 2009 verrichtte [eiser] laswerkzaamheden aan –vooral- autoschokdempers in –met name- de afdeling Pijpenstraat van Koni.
2.3.
In een rapport Risico-inventarisatie en –evaluatie (hierna RI&E) met betrekking tot de afdeling Pijpenstraat van 6 maart 2001 (productie 14 bij dagvaarding) wordt door de ArboUnie –onder meer- het volgende vermeld:
“( ... ) AANDACHTSPUNT ( ... )
4.GEVAARLIJKE STOFFEN EN BIOLOGISCHE AGENTIA
4.1
Inventarisatie en evaluatie
4.1.1.
Algemeen
Binnen de Pijpenstraat komen de medewerkers op diverse plaatsen in aanraking met gevaarlijke stoffen (zoals metaalbewerkingsvloeistoffen ( ... ) en lasrook) door middel van verdamping, huidcontact en inname door roken en eten/drinken op de werkplek.
Er is (nog) geen nadere inventarisatie uitgevoerd naar de aard, mate en duur van de blootstelling, teneinde de gevaren voor de medewerkers te bepalen. ( ... )
ADVIES
Laat een nadere inventarisatie en evaluatie van gevaarlijke stoffen uitvoeren.
Verzorg een voorlichting over het werken met toxische stoffen. ( ... )
AANDACHTSPUNT ( ... )
4.1.3
Ventilatie – afzuiging
De lasmachines zijn uitgerust met plaatselijke afzuiging (3 centrale units). Een ruimtelijk ventilatiesysteem is geïnstalleerd.
Deeltjes afkomstig tijdens het bikken (4-lijn) worden afgezogen. Aan de achterkant van de bikbox worden deeltjes afgevangen en vervolgens via een filter in de werkruimte geblazen. (….). Onderhoud afzuiginstallatie(s) door TD.
ADVIES
Nagaan of de afzuiging en de frequentie (filter tijdig vervangen) van het onderhoud voldoende is. (….)
AANDACHTSPUNT ( ... )
8.1.1
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Via het magazijn worden persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) verstrekt. ( ... )
Toezicht op het juiste gebruik van de PBM wordt gehouden door de afdelingschef en de groepsleider. ( ... )
Er is geen nadere inventarisatie en evaluatie uitgevoerd om te bepalen of de persoonlijke beschermingsmiddelen geschikt zijn voor de te vermijden gevaren, beantwoorden aan de bestaande omstandigheden en zijn afgestemd op de ergonomische eisen, enzovoorts.
ADVIES
Verricht een nadere inventarisatie en evaluatie naar de doelmatigheid van persoonlijke beschermingsmiddelen. Vervang alle persoonlijke beschermingsmiddelen die niet doelmatig zijn.( ... ).”
2.4.
Op 17 augustus 2009 is [eiser] uitgevallen wegens ziekte.
2.5.
In 2009 is bij [eiser] longemfyseem vastgesteld. In de herfst van 2010 is [eiser] korte tijd opgenomen geweest in het universitair ziekenhuis te Antwerpen. In een rapportage van begin 2011 (productie 2 bij dagvaarding) hebben de longartsen van dat ziekenhuis –onder meer- het volgende vermeld:
“( ... ) Ik zag uw patiënt op raadpleging longziekten ter controle na recente hospitalisatie. ( ... ). Gezien geen diagnose werd er besloten tot longbiopsie. Longbiopsie toonde emfyseem en aspecifiek interstitieel ontstekingsinfiltraat met enkele lymfoïde aggregaten, maar geen granulomen. Dus meest waarschijnlijk gaat het over emfyseem geïnduceerd door schadelijke stoffen (metalen?)( ... ).”
2.6.
Op 4 juli 2011 heeft de verzekeringsarts van het UWV geconcludeerd dat er geen benutbare mogelijkheden waren als rechtstreeks en objectiveerbaar gevolg van ziekte en/of gebrek. Aan [eiser] is per 15 augustus 2011 een IVA-uitkering toegekend.
2.7.
Op 14 november 2012 is Koni namens [eiser] aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheid is door Koni afgewezen.
2.8.
Op 20 maart 2013 heeft dr. B. van den Blink, als longarts verbonden aan het Erasmus MC, -onder meer- het volgende gerapporteerd (productie 3 dagvaarding):
“( ... ) Op 23-05-2011 zag ik op de polikliniek Longziekten uw patiënt de heer G. [eiser] , ( ... ).
Ik stelde de diagnose dat er sprake is van een matig obstructief gestoorde longfunctie met een sterk gestoorde diffusie op basis van COPD met het radiologische en pathologisch-anatomische beeld van emfyseem, bij een opvallend beperkte rookvoorgeschiedenis.( ... )
De heer [eiser] heeft een opvallend beperkte rookexpositie ( ... ). De gerookte hoeveelheid sigaretten is absoluut niet congruent met de mate van longemfyseem. Daarnaast is er een sterke associatie tussen lasdampen en het ontwikkelen van COPD. Dat de lasdampen wordt bijgedragen aan het ontwikkelen van zijn ziekte lijkt me dan ook zeer wel mogelijk. ( ... ).
3 De vordering en het verweer
3.1.
[eiser] vordert dat Koni bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
-een bedrag van € 25.000,- als voorschot op de (im)materiële schadevergoeding;
-de resterende schade, materieel en immaterieel, waaronder de arbeidsvermogensschade, nader op te maken bij staat met verwijzing hiervoor naar de schadestaatprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata;
-de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag, dat Koni als werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt. [eiser] heeft ernstige longklachten ontwikkeld nadat hij tijdens zijn werk jarenlang is blootgesteld aan metaalstof en lasdampen (lasrook). Koni had op de hoogte kunnen zijn van de gezondheidsrisico’s en had maatregelen dienen te treffen. Koni heeft geen inventarisatie van de blootstelling gemaakt, geen metingen verricht en geen instructie gegeven rond persoonlijke beschermingsmiddelen. Het afzuigsysteem ontbrak of werkte onvoldoende. Koni heeft niet voldaan aan haar zorgplicht.
3.3.
Koni verzoekt om afwijzing van de vordering. Zij betwist primair dat het longemfyseem c.q. de ziekte van [eiser] is veroorzaakt door de werkzaamheden bij Koni. Het verband tussen de eventuele blootstelling aan lasrook en de ziekte is in de wetenschappelijke literatuur omstreden en [eiser] heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Koni betwist voorts dat het afzuigsysteem ontbrak of ondeugdelijk was. Er was en is een deugdelijk recirculatiesysteem. Zij verwijst voorts naar het rapport van haar medisch adviseur Reinders en betwist de medische rapporten die door [eiser] zijn overgelegd. Eventueel is eerst nog een onderzoek nodig naar de arbeidsomstandigheden waaronder [eiser] destijds werkte.
3.4.
Subsidiair beroept Koni zich op proportionele aansprakelijkheid op grond van de artikelen 6:99 en 6:101 BW. Een aftrek dient plaats te vinden voor omstandigheden die aan [eiser] zelf zijn toe te rekenen. Koni noemt het eerdere roken van [eiser] , de schijnbare genetische aanleg voor longklachten, de vroegere benauwdheidsklachten van [eiser] voordat hij bij Koni in dienst trad, en het houden van duiven door [eiser] . Ook kan een onbekende oorzaak een rol spelen. Er is een longgeneeskundig onderzoek nodig om te kijken in hoeverre deze factoren het longemfyseem kunnen hebben veroorzaakt.
3.5.
Koni behoudt zich het recht voor later nog op de schadeposten in te gaan. Zij merkt op dat zij op zijn hoogst aansprakelijk kan zijn voor arbeidsongeschiktheid die door het werk is veroorzaakt. [eiser] heeft nog andere aandoeningen. Gezien de onzekerheid betwist Koni het gevorderde voorschot.
3.6.
[eiser] heeft –na comparitie- bij akte van 9 juni 2016 nog gesteld, dat een retrospectief deskundigenonderzoek naar de werkomstandigheden bij Koni geen zin heeft. Er zijn geen meetgegevens uit de periode van [eiser] beschikbaar. De situatie op de werkvloer is sindsdien veranderd en gebruik en afstelling van afzuigapparatuur kan elk moment worden aangepast. Dat de exacte blootstelling van [eiser] niet meer kan worden vastgesteld, dient voor risico van Koni te komen, nu deze destijds geen metingen heeft verricht. [eiser] heeft aangetoond dat zijn gezondheidsklachten het gevolg kunnen zijn (in de zin van niet te onzeker en te onbepaald) van de blootstelling aan lasdampen en metaalstof, zodat de omkeringsregel van toepassing is, aldus [eiser] . Voor zover de kantonrechter de causale relatie tussen werkzaamheden en gezondheidsklachten nog onvoldoende duidelijk vindt, stelt [eiser] een deskundigenonderzoek voor door dr. J.M. Rooijackers, als longarts verbonden aan het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL), waarbij Koni het voorschot zal dienen te voldoen.
3.7.
Koni heeft op het standpunt van [eiser] gereageerd. Zij voert aan dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij in zodanige mate is blootgesteld aan lasdampen dat hij daardoor longemfyseem kan hebben opgelopen. Toepassing van artikel 7:658 BW is daarom niet aan de orde. Ten minste dient eerst arbeidshygiënisch onderzoek plaats te vinden en daarna een longgeneeskundige expertise. Een arbeidshygiënisch onderzoek is nodig omdat het een beter inzicht zal verschaffen in de omstandigheden waaronder [eiser] bij Koni heeft gewerkt. Het pand is er nog, evenals de afzuiging en de machines waarmee [eiser] heeft gewerkt. Koni noemt een tweetal deskundigen voor dit onderzoek. Het ligt voor de hand om daarna een longgeneeskundige expertise te laten verrichten, nu de medisch adviseurs het onderling niet eens zijn. Daarbij kunnen dan de uitkomsten van het arbeidshygiënisch onderzoek worden betrokken als ook mogelijke oorzaken die in de risicosfeer liggen van [eiser] zelf. Koni kan instemmen met benoeming van de longarts die door [eiser] is genoemd.
3.8.
[eiser] heeft hierop nog gereageerd. Hij stelt dat de bewijslast bij Koni ligt. [eiser] wordt immers in zijn bewijspositie met betrekking tot de arbeidsomstandigheden gehinderd doordat Koni heeft nagelaten metingen te verrichten. Nu Koni geen gegevens heeft overgelegd, moet ervan worden uitgegaan dat [eiser] , behoudens tegenbewijs door Koni, in relevante mate is blootgesteld aan lasdampen. [eiser] heeft bezwaar tegen de door Koni aangedragen deskundigen op het gebied van arbeidshygiëne en draagt –subsidiair – een andere naam aan. Hij heeft een reeks vragen voor de eventueel in te schakelen deskundige overgelegd. Voor wat betreft de aan de longgeneeskundige te stellen vragen maakt [eiser] bezwaar tegen de vragen die door Koni zijn voorgesteld, en legt hij een alternatieve reeks vragen over.
4 Beoordeling
4.1.
Artikel 7:658 lid 1 BW verplicht de werkgever om de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Vervolgens bepaalt lid 2 van dat artikel dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de genoemde zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient de werknemer te stellen en zonodig te bewijzen dat hij schade heeft geleden tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden. Heeft de werknemer dit gemotiveerd gesteld en zonodig bewezen, dan is de werkgever aansprakelijk voor die schade, tenzij deze bewijst dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Het laatste houdt in dat de werkgever al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om de schade te voorkomen. Met de zorgplicht wordt overigens geen absolute waarborg gegeven ter bescherming van de werknemer tegen arbeidsongevallen en schade, maar de jurisprudentie laat wel zien dat de zorgplicht een ruime strekking heeft en dat niet snel kan worden aangenomen dat een werkgever daaraan heeft voldaan (vgl. HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223, De Rooyse Wissel). Waar het gaat om schade of ziektes die geleidelijk ontstaan (zoals bij gevaarlijke stoffen) kan het voor de werknemer lastig zijn het causaal verband aan te tonen tussen de werkzaamheden en de gezondheidsschade. In de jurisprudentie wordt –wanneer het gaat om blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk- het oorzakelijk verband aangenomen als de werkgever heeft nagelaten maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn ter voorkoming van de blootstelling aan deze stoffen (HR 17 november 2000, ECLI:HR:2000:AA8369, Unilever/ [naam 1] ). Enig causaal verband dient dan wel aannemelijk te zijn ( HR 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1721, [naam 2] / [naam 3] ) in die zin dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt. Daarbij is de grootte van die kans van belang (r.o. 4.1.3. van laatstgenoemde uitspraak). Er is dus een zekere drempel, waarvan de hoogte niet is gedefinieerd. Voor het vermoeden van causaal verband is geen plaats, aldus de Hoge Raad, als het verband tussen de arbeidsomstandigheden en de gezondheidsschade te onzeker of te onbepaald is. Is van de laatste situatie sprake, dan moet worden teruggevallen op de normale bewijsregels (stel- en bewijsplicht) van artikel 7:658 lid 2 BW (zie ook noot Van den Hoed onder het arrest). [eiser] zal dan volgens de normale bewijsregels dienen te stellen en bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Is het verband niet te onzeker of te onbepaald, dan kan het bovengenoemde vermoeden worden gehanteerd en kan de werkgever tegenbewijs leveren tegen het voorshands aangenomen causaal verband.
4.3.
Koni betwist dat de gezondheidsschade van [eiser] in de uitoefening van het werk is opgelopen. Zij betwist daarmee het causaal verband tussen enerzijds de werkzaamheden, c.q. werkomstandigheden en anderzijds de gezondheidsschade. Als er al enig verband is, dan is dat te onzeker of te onbepaald. [eiser] stelt daarentegen dat de gezondheidsschade is ontstaan door de blootstelling aan lasrook (dampen, gassen en deeltjes die vrijkomen bij het lassen). Dat er blootstelling aan lasrook heeft plaatsgevonden wordt door Koni niet stellig (meer) ontkend, mede gelet op het nader rapport van haar medisch adviseur Reinders. Koni betwist echter dat die blootstelling in relevante mate heeft plaatsgevonden. Ook betwist zij dat er enig relevant verband is tussen lasrook en de ziekte van [eiser] . Daarmee is de vraag aan de orde die hierboven in 4.2. is genoemd. Hierover wordt het volgende overwogen. Vaststaat dat Koni niet beschikt over meetresultaten inzake de lasrook. Volgens [eiser] hebben geen metingen plaatsgevonden. Tijdens de comparitie van partijen heeft Koni verklaard niet te weten of de metingen destijds hebben plaatsgevonden. Zij heeft er op gewezen dat er enkele jaren geleden een brand in haar bedrijf heeft plaatsgevonden en dat zij niet of niet meer beschikt over gegevens uit die tijd. Daarnaast staat –gelet op het RI&E van 2001- vast dat Koni gedurende in elk geval enige tijd geen inventarisatie heeft verricht van aard, duur of mate van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder lasrook. Voorshands wordt daarom als uitgangspunt genomen –gelet op het voorgaande- dat het niet beschikbaar zijn van meetresultaten een omstandigheid is die in elk geval niet voor risico van [eiser] dient te komen. Onderzoek kan uitsluitsel bieden omtrent de mate waarin [eiser] is blootgesteld geweest aan lasrook. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of het gaat om een relevante mate van blootstelling. De hieronder genoemde te benoemen longarts heeft aangekondigd tevens semi-kwantitatief blootstellingsonderzoek te willen (laten) verrichten waarbij de arbeidshygiënist dr. R. Houba van het NKAL wordt betrokken.
4.4.
Voorts betwist Koni meer in het algemeen dat blootstelling aan lasrook emfyseem ten gevolge zou kunnen hebben. Zij stelt zich in elk geval op het standpunt dat uit de medische literatuur geen duidelijkheid heerst over dit oorzakelijk verband. Zij acht de stellingen van [eiser] op dit punt te weinig onderbouwd. Vastgesteld moet worden dat de in r.o. 2.5 en 2.8 genoemde artsen niet ondubbelzinnig zijn geweest voor wat betreft de oorzaak van het emfyseem. Immers, de Antwerpse longartsen geven aan: “meest waarschijnlijk gaat het over emfyseem geïnduceerd door schadelijke stoffen (metalen?)( ... ).” Dr. Van den Blink geeft het volgende aan : “( ... ) Daarnaast is er een sterke associatie tussen lasdampen en het ontwikkelen van COPD. Dat de lasdampen wordt bijgedragen aan het ontwikkelen van zijn ziekte lijkt me dan ook zeer wel mogelijk. ( ... ).”. [eiser] heeft nog een aantal medische artikelen genoemd waaruit zou moeten blijken dat lasrook emfyseem kan veroorzaken. Daarentegen heeft de medisch adviseur van Koni de relevantie van die artikelen in twijfel getrokken en gewezen op andere publicaties. Nu de kans dat de blootstelling aan lasrook het longemfyseem kan hebben veroorzaakt niet duidelijk is, dient een deskundigenbericht van een longarts hierover uitsluitsel te geven. Afhankelijk van de uitkomst van het deskundigenbericht kan worden bepaald of het vermoeden van causaliteit zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld, gehanteerd kan worden, dan wel dat teruggevallen moet worden op de gewone regels van bewijslevering. In het laatste geval zal [eiser] dienen te stellen en bewijzen dat hij de schade heeft opgelopen in de uitoefening van zijn werkzaamheden.
4.5.
Voor het geval dat in een later stadium het oorzakelijk verband tussen enerzijds de blootstelling en anderzijds de gezondheidsschade moet worden aangenomen, is van belang dat Koni subsidiair een beroep heeft gedaan op zogenaamde proportionaliteit, in die zin dat dan rekening dient te worden gehouden met andere factoren dan de werkomstandigheden die de schade eveneens kunnen hebben veroorzaakt. Koni noemt het eerdere roken van [eiser] , de schijnbare genetische aanleg voor longklachten, de vroegere benauwdheidsklachten van [eiser] voordat hij bij Koni in dienst trad, en het houden van duiven door [eiser] . Ook kan een onbekende oorzaak een rol spelen. Deze oorzaken komen naar de mening van Koni voor rekening van [eiser] . Uit het oogpunt van doelmatigheid zal de deskundige eveneens worden verzocht om zich uit te laten over de kans dat deze factoren de ziekte kunnen hebben veroorzaakt, afgezet tegen de procentuele kans dat de arbeidsomstandigheden de ziekte hebben veroorzaakt.
4.6.
Gelet op het ontbreken van meetgegevens en de onvoldoende inventarisatie van risico’s in het werk –hetgeen in de risicosfeer van Koni ligt- zal het voorschot van de deskundige door Koni dienen te worden gedragen.
4.7.
Koni heeft verzocht om voorafgaand aan een eventuele expertise door een longarts eerst een apart onderzoek naar de arbeidsomstandigheden bij Koni te laten verrichten door een deskundige op het gebied van arbeidshygiëne. Verwezen wordt naar hetgeen hierboven onder 4.3. is overwogen. Het blootstellingsonderzoek dat daar wordt genoemd zal een onderdeel vormen van het door de hieronder genoemde longarts te verrichten onderzoek, waarbij een deskundige op het gebied van arbeidshygiëne wordt betrokken.
4.8.
Partijen zijn het eens over de te benoemen longarts: dr. J.M. Rooijackers, als longarts verbonden aan het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL).
De volgende vragen zullen aan de deskundige worden voorgelegd:
1. Hoe groot schat u in het algemeen de kans in dat blootstelling aan lasrook tijdens het werk longemfyseem kan veroorzaken? Indien u geen percentage kunt geven, acht u dan de kans zeer gering of eerder gering, of acht u de kans te onzeker of te onbepaald om tot een verband te komen, of acht u de kans groter dan gering? Als de kans gering wordt geacht, binnen welke bandbreedte schat u dan de kans in?
2) Hoe groot acht u de respectievelijke kans dat het longemfyseem bij [eiser] door de volgende factoren (eventueel in combinatie) kan zijn veroorzaakt:
a. -de blootstelling aan lasrook op het werk;
b. -het vroegere roken door [eiser] ;
c. -de eventuele genetische aanleg voor longklachten;
d. -de vroegere benauwdheidsklachten van [eiser] voordat hij bij Koni in dienst trad;
e. -het houden van duiven door [eiser] ;
f. -een onbekende andere oorzaak..
Wilt u per risicofactor betreffende de aard en de omvang van het risico zoveel mogelijk verwijzen naar de literatuur of richtlijnen op basis waarvan u van mening bent dat er sprake is van een risicofactor?
3) Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
(NB Er dient een adequaat lichamelijk onderzoek te worden verricht, maar slechts voor zover dat relevant is voor de beantwoording van de vraagstelling. Niet relevant onderzoek blijft uitdrukkelijk achterwege. Indien mogelijk worden de resultaten in kwantitatieve vorm weergegeven. Indien aanvullend hulponderzoek wordt verricht en de uitkomsten in uw conclusies worden betrokken, dan dienen de verslagleggingen van deze onderzoeken bij het expertiserapport gevoegd te worden.
4) Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen nog opmerkingen die relevant kunnen zijn voor het verdere verloop van deze zaak?
Voorschot
4.9
De deskundige heeft aangegeven dat hij op basis van een inschatting van de te besteden tijd een voorschot zal vragen van in totaal € 9.244,40 inclusief btw (€ 7.640,- exclusief btw), een en ander conform de door hem opgestelde begroting die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. Dit voorschotbedrag komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Het – door Koni te betalen – voorschot zal dan ook overeenkomstig de begroting worden vastgesteld op dit bedrag, tenzij binnen twee weken na heden schriftelijk bezwaar tegen het voorschot ter griffie is ingekomen. In laatstgenoemd geval zal de rechtbank nader beslissen over de begroting van het voorschot. Ten overvloede wordt hierbij overwogen dat de deskundige in de eindfactuur, na afronding van het onderzoek, de daadwerkelijk bestede uren dient op te nemen en te specificeren.
4.10
Gezien het bovenstaande zal elke overige beslissing worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2017:10935