RBZWB 160518 het verband tussen de dunnevezelneuropathie en de arbeidsomstandigheden bij de Glasfabriek is te onzeker of te onbepaald
- Meer over dit onderwerp:
RBZWB 160518 het verband tussen de dunnevezelneuropathie en de arbeidsomstandigheden bij de Glasfabriek is te onzeker of te onbepaald
de beoordeling van de zaak
1.
Gedagvaard is: “Glasfabriek Sas van Gent B.V.”. Deze rechtspersoon is als gevolg van een juridische fusie als verdwijnende rechtspersoon op 28 december 2016 opgegaan in de verkrijgende rechtspersoon “Saint-Gobain Nederland Beheer B.V.”. In de kop van dit vonnis is de naam van deze verkrijgende rechtspersoon vermeld.
2.
In het tussenvonnis is een mondelinge behandeling van de zaak gelast die plaatshad op 12 oktober 2016. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.
3.1.
De Glasfabriek is onderdeel van de Franse multinational Saint-Gobain. [eiser] trad op 1 oktober 1998 voor onbepaalde tijd in dienst van de Glasfabriek als allround medewerker kleurmaker/verfmenger. Na voltooiing van een opleiding ging hij werken als operator op de productielijn Emalit. Op die productielijn werd op glas een laag emaille in de gewenste kleur aangebracht en daarna in een oven ingebrand. Ook werkte hij op de productielijn Dubbelglas en op de productielijn Cool-lite. Op die laatste productielijn werd onder vacuüm metaal op glas gedampt en op die wijze het glas zonwerend gemaakt. Bij de Glasfabriek werd gewerkt met zware metalen.
3.2.
De Glasfabriek staakte haar activiteiten per 1 juli 2014. De arbeidsovereenkomst eindigde door opzegging per 1 november 2014 wegens bedrijfsbeëindiging.
3.3.
[eiser] lijdt aan dunnevezelneuropathie en lijdt als gevolg daarvan gezondheidsschade. Bij deze ziekte zijn selectief vezels aangetast die een onderdeel zijn van het autonome zenuwstelsel. Deze vezels zorgen voor de warmte- en koudeperceptie als reactie op forse mechanische prikkels en chemische stoffen. Dunnevezelneuropathie leidt, behalve tot pijnklachten, vaak ook tot beperkingen in het dagelijks leven (zie productie 11 bij dagvaarding).
3.4.
Uit de producties 21 tot en met 26 bij de brief van mr. Lensen blijkt dat [eiser] als uitzendkracht bij de Glasfabriek heeft gewerkt vanaf augustus 1993 tot zijn indiensttreding per 1 oktober 1998. Daarnaast werkte hij gedurende korte perioden in 1993 en 1994 bij andere bedrijven.
4.1.
[eiser] vordert:
- de verklaring voor recht dat de Glasfabriek aansprakelijk is voor de bij [eiser] bij de uitoefening van diens werkzaamheden voor de Glasfabriek opgelopen gezondheidsschade en de daaruit voortvloeiende schadelijke gevolgen,
- de veroordeling van de Glasfabriek tot vergoeding van die schade, op te maken bij staat,
- de veroordeling van de Glasfabriek in de proceskosten.
4.2.
[eiser] baseert de vordering op artikel 7: 658 BW. Tijdens zijn werk bij de Glasfabriek was hij blootgesteld aan voor zijn gezondheid gevaarlijke stoffen. In het productieproces werden grond- en kleurstoffen gebruikt en verwerkt, welke verschillende metalen en/of metaalverbindingen bevatten, zoals barium, chroom, zink en loodverbindingen. Uiteindelijk is bij hem dunnevezelneuropathie vastgesteld. De gezondheidsschade is een gevolg van de blootstelling aan deze voor de gezondheid gevaarlijke stoffen. De Glasfabriek heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het door [eiser] te bewijzen oorzakelijk verband moet worden aangenomen aangezien hij lijdt aan dunnevezelneuropathie en deze ziekte en zijn gezondheidsklachten door de blootstelling aan de in het productieproces gebruikte of verwerkte gevaarlijke stoffen (kunnen) zijn veroorzaakt. Het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden bij de Glasfabriek is zeker en bepaald genoeg, er was een relevante blootstelling. De Glasfabriek is aansprakelijk voor deze gezondheidsschade.
4.3.
Het verweer van de Glasfabriek komt er (zeer) kort gezegd op neer dat zij betwist dat [eiser] gedurende circa 20 jaar bij haar kan zijn blootgesteld aan lood, dat hij gezondheidsschade heeft opgelopen in de uitoefening van het werk bij haar en dat zij is tekortgeschoten in haar zorgplicht.
4.4.
Hierna komen de standpunten van partijen zo nodig verder aan de orde.
5.1.
Op grond van artikel 7: 658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij de aangesproken werkgever. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt.
5.2.
Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.
5.3.
De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is (zie voor dit alles bijvoorbeeld HR 6 april 2018, JAR 2018, 111).
6. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de dunnevezelneuropathie waaraan hij lijdt kan zijn veroorzaakt doordat hij zijn werkzaamheden bij de Glasfabriek heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid. Het verband tussen de dunnevezelneuropathie en de arbeidsomstandigheden bij de Glasfabriek is te onzeker of te onbepaald. Hierbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.1.
[eiser] beroept zich op de brieven van 17 juni 2015 en 18 januari 2016 van de neuroloog dr. G. Hageman te Enschede (producties 9 en 10 bij dagvaarding).
De brief van 17 juni 2015 houdt het volgende in:
“Voor de voorgeschiedenis mag ik verwijzen naar onze voorgaande brief van 9 april 2015.
Samenvattend betreft het een 43-jarige Marokkaanse man, sinds 1993 in Nederland, vanaf 1994 tot 2004 (gelet op het vervolg van de brief en op de brief van dr. Hageman van 18 januari 2016 is kennelijk bedoeld: vanaf 1994 tot 2014, opmerking kantonrechter) werkzaam bij een glasfabriek. Er is daarbij sprake geweest van intensieve blootstelling aan zware metalen, en dit heeft waarschijnlijk geleid tot een dunne vezel neuropathie. Serologisch onderzoek en haaranalyses hebben duidelijke afwijkingen laten zien met verhoogde serumwaarden voor barium, lood, mangaan, koper en nikkel. Middels is de mate van blootstelling beoordeeld door onze arbeidshygiënist.
Mate van blootstelling:
Patiënt is beoordeeld door de heer Gouders. Patiënt heeft een zeer gedetailleerd overzicht gegeven van zijn blootstelling. Er is zeker sprake geweest van een relevante blootstelling aan zware metalen gedurende een periode van circa 20 jaar. Zie voor de beroepsanamnese onze voorgaande brief.
Conclusie:
Patiënt heeft een duidelijk klachtenpatroon waarbij een dunne vezelneuropathie op de voorgrond staat. Er is zeker sprake geweest van een relevante blootstelling, mede gezien de serologische bepalingen. De afwijkingen bij haaranalyse pleiten daarbij voor een langdurige chronische blootstelling. (…) Wij zullen nog verder literatuuronderzoek uitvoeren naar de relatie tussen chronische beroepsmatige blootstelling aan zware metalen en dunne vezelneuropathie. Wij laten patiënt nog de eventuele resultaten daarvan weten.”
6.2.
De brief van dr. Hageman van 18 januari 2016 aan [eiser] houdt in:
“U bent verwezen via de polikliniek neurologie van het Universitair Medisch Centrum in Maastricht. Aldaar is de diagnose dunne vezelneuropathie gesteld. Bij uitvoerig aanvullend onderzoek is geen duidelijke oorzaak vastgesteld. U bent naar Enschede verwezen met de vraag of blootstelling aan zware metalen mogelijk de oorzaak kan zijn van deze dunnevezelneuropathie.
U hebt van 1994 tot 2014 bij een glasfabriek gewerkt met intensieve blootstelling aan zware metalen zoals lood, kobalt, chroom, mangaan, aluminium, koper, zwavel en cadmium. Tot 2004 werd er in deze fabriek ook gewerkt met loodhoudende keramische grondstoffen. Er heeft bij u uitvoerig onderzoek plaatsgevonden met bloedonderzoek, haaranalyse in het verleden, waarbij duidelijk verhoogde waarden werden gevonden van zware metalen. Ook bij de beoordeling door de arbeidshygiënist in Enschede bleek er sprake van een relevante blootstelling gedurende 20 jaar.
Samenvattend zijn wij van mening dat het zeer waarschijnlijk is dat uw dunne vezelneuropathie wordt veroorzaakt door blootstelling aan zware metalen.”
6.3.
Uit deze brieven leidt de kantonrechter af dat de conclusie van dr. Hageman dat de dunnevezelneuropathie zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door blootstelling aan zware metalen is gebaseerd op het standpunt dat [eiser] gedurende circa 20 jaar (van 1994 tot 2014) intensief is blootgesteld aan zware metalen.
6.4.
Deze conclusie, waarop [eiser] zijn vordering baseert, is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd.
6.5.
Uit de brief van 17 juni 2015 blijkt dat de mate van blootstelling aan zware metalen is beoordeeld door de arbeidshygiënist Gouders. Gouders is daarbij in belangrijke mate afgegaan op het overzicht van zijn blootstelling dat [eiser] hem had gegeven. Dit volgt uit de verwijzing in de brief naar het door [eiser] gegeven overzicht van zijn blootstelling en naar de beroepsanamnese. Volgens de brief van 17 juni 2015 zijn dat overzicht en die beroepsanam-nese te vinden in dr. Hagemans brief van 9 april 2015. Die brief is niet overgelegd in de procedure, het overzicht en de beroepsanamnese evenmin. In ieder geval is de conclusie van dr. Hageman in belangrijke mate gebaseerd op eigen standpunten van [eiser] over zijn blootstelling aan zware metalen. Op die wijze is onvoldoende geobjectiveerd en onderbouwd dat [eiser] gedurende circa 20 jaar bij zijn werkzaamheden voor de Glasfabriek intensief is blootgesteld aan zware metalen.
6.6.
In zijn brief van 17 juni 2015 kondigt dr. Hageman een verder literatuuronderzoek aan naar de relatie tussen chronische beroepsmatige blootstelling aan zware metalen en dunnevezelneuropathie, waarvan hij de eventuele resultaten zou laten weten aan [eiser] . De bevindingen van dat verdere literatuuronderzoek is niet te vinden in de brief van dr. Hageman van 18 januari 2016. Van die bevindingen blijkt ook niet op andere wijze in de stukken. Mede doordat van de resultaten van verder literatuuronderzoek niet blijkt, is de conclusie van dr. Hageman dat de dunnevezelneuropathie van [eiser] zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door blootstelling aan zware metalen onvoldoende onderbouwd, waarbij het opmerking verdient dat om aansprakelijkheid van de Glasfabriek aan te nemen het moet gaan om blootstelling tijdens de werkzaamheden bij haar.
6.7.
Hierbij wordt nog betrokken dat volgens informatie van het Spierziekten Centrum Maastricht (productie 64 bij antwoord) suikerziekte de meest voorkomende onderliggende oorzaak is van dunnevezelneuropathie. Daarnaast worden als oorzaken genoemd aandoeningen van het afweersysteem, infecties, giftige stoffen (bijvoorbeeld alcohol, chemotherapie of een overdosis van vitamine B6). Blootstelling aan zware metalen wordt niet genoemd. In ieder geval is dunnevezelneuropathie niet een ziekte die (nagenoeg) wordt veroorzaakt door blootstelling aan zware metalen.
6.8.
[eiser] beroept zich op de verklaring van 11 augustus 2016 van de neuroloog prof. dr. C.G. Faber en de arts-onderzoeker neurologie B. de Greef (productie 17 bij de brief van mr. Lensen van 3 oktober 2016). Deze brief houdt in:
“Patiënt heeft in het verleden met toxische stoffen gewerkt. Om erachter te komen of deze blootstelling invloed heeft gehad op het ontstaan van dunnevezelneuropathie, hebben wij patiënt doorgestuurd naar Dr. Hageman (…)
Dr. Hageman beschrijft hierbij dat er zeker sprake is geweest van een relevante blootstelling aan toxische stoffen, mede gezien de serologische bepalingen en haaranalyses, waarbij het zeer waarschijnlijk wordt geacht dat dit samenhangt met de ontwikkeling van dunnevezel-neuropathie.”
6.9.
Deze verklaring helpt [eiser] niet verder. Tussen partijen staat vast dat [eiser] lijdt aan dunnevezelneuropathie en dat [eiser] bij het werk voor de Glasfabriek werd blootgesteld aan toxische stoffen. De verklaring van prof. dr. Faber en De Greef steunt voor de mate van blootstelling aan toxische stoffen en de samenhang daarvan met de ontwikkeling van dunnevezelneuropathie geheel op de conclusie van dr. Hageman en versterkt dus niet de onderbouwing van diens conclusie.
6.10.
Dr. Hageman gaat uit van intensieve blootstelling van [eiser] aan zware metalen in de periode van 1994 tot 2014. Het dienstverband tussen partijen begon op 1 oktober 1998. [eiser] vervulde voor die dag al - vanaf 6 augustus 1993 - functies bij de Glasfabriek als uitzendkracht.
6.11.
De Glasfabriek legt verslagen over van onderzoeken naar de blootstelling aan lood van haar werknemers, uitgevoerd in juni 1999, mei/juni 2000, augustus 2004 en september 2006 (producties 50 tot en met 53 bij antwoord). Hieruit blijkt het volgende.
6.12.
Het onderzoek van juni 1999 bestond uit metingen van de loodconcentratie in de lucht. Daarvoor gold toen een wettelijke grenswaarde van 150 µg/m3 als gemiddelde over 40 uur per week. Actieniveau II trad in werking als de loodconcentratie in de lucht hoger was dan 75 µg/m3. De resultaten van de zes persoonlijke metingen bij werknemers varieerden van 3 tot 153 µg/m3, waarvan er vier lagen boven het actieniveau II en een boven de wettelijke grenswaarde. De resultaten van de drie stationaire metingen op een meter afstand van de afzuiginstallatie varieerden van 21 tot 36 µg/m3, dus duidelijk onder actieniveau II en de wettelijke grenswaarde.
6.13.
Bij de onderzoeken van 2000, 2004 en 2006 werd het loodgehalte in het bloed van werknemers onderzocht. Volgens de verslag uit 2000 liggen de waarden van het loodgehalte in het bloed bij personen die in het werk niet aan lood zijn blootgesteld beneden 200 ug/l. Bij personen die tijdens het werk zijn blootgesteld aan lood kunnen deze waarden iets hoger uitvallen. Gezondheidseffecten zijn bij hogere waarden (tot 300 ug/l) niet te verwachten. Het eerste actieniveau ligt bij 300 ug/l. Bij loodgehalten boven 300 ug/l wordt nader onderzoek door de arbodienst geadviseerd en zal samen met het bedrijf onderzocht moeten worden of en zo ja welke maatregelen genomen moeten worden.
6.14.
Van de in 2000 onderzochte 32 medewerkers bedroeg het loodgehalte in het bloed van de medewerker met het hoogste loodgehalte 215 ug/l. Het gemiddelde loodgehalte in het bloed bij de medewerkers in vaste dienst was gedaald van 183 ug/l in 1998 en 133,5 ug/l in 1999 tot 125,1 ug/l in 2000. In 2004 bedroeg het loodgehalte in het bloed van de medewerker met het hoogste loodgehalte 207 ug/l en in 2006 228 ug/l. In alle gevallen lag het loodgehalte in het bloed aanzienlijk lager dan de wettelijke grenswaarde van 700 ug/l en zelfs dan het eerste actieniveau van 300 ug/l. Uit het verslag van het onderzoek in 2006 blijkt ook van resultaten van een onderzoek, uitgevoerd in 2005. In dat jaar bedroeg het loodgehalte in het bloed van de medewerker met het hoogste loodgehalte 230 µg/l.
6.15.
Volgens de Glasfabriek namen vier van de zes werknemers van de afdeling Emalit, onder wie [eiser] , deel aan het onderzoek in 2005 en 2006. Zij wijst op de verklaring van de bedrijfsarts (waarin [eiser] wordt genoemd als deelnemer aan het onderzoek) en een overzicht van het personeelsbestand (de producties 73 en 77 bij akte van 6 december 2017).
6.16.
[eiser] stelt in zijn antwoordakte dat de verklaring van de bedrijfsarts buiten beschouwing moet blijven omdat deze productie strijdt met de Wet bescherming persoonsgegevens en de bedrijfsarts niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten tot het verlenen van inzage en het geven van een blokkeringsrecht (de artikelen 7: 457 en 464 BW).
6.17.
Op deze wijze beroept [eiser] zich erop dat de verklaring van de bedrijfsarts onrechtmatig is verkregen en op die grond niet zou mogen worden gebruikt. [eiser] wordt in deze opvatting - waarop de Glasfabriek nog niet heeft kunnen reageren - niet gevolgd. In een civiele procedure geldt niet de algemene regel dat de rechter geen acht mag slaan op onrechtmatig verkregen bewijs. In beginsel wegen het belang dat de waarheid aan het licht komt en het belang van partijen hun stellingen aannemelijk te kunnen maken zwaarder dan het belang van uitsluiting van bewijs. Daarom kan in het midden blijven of het met de verklaring van de bedrijfsarts geleverde bewijs onrechtmatig is verkregen.
6.18.
Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken in 2005 en 2006 waaraan [eiser] deelnam, was het loodgehalte in zijn bloed beduidend lager dan het eerste actieniveau van 300 µg/l en de wettelijke grenswaarde van 700 µg/l.
6.19.
Als de verklaring van de bedrijfsarts buiten beschouwing wordt gelaten, geldt dat in 2006 zes mensen werkten op de afdeling Emalit, van wie er vier meededen aan het onderzoek. Het loodgehalte in het bloed van deze vier medewerkers varieerde van 91 tot 153 µg/l. Uit pagina 8 van het verslag van het onderzoek uit 2006 (productie 53 bij antwoord) blijkt dat het loodgehalte in het bloed van de vier medewerkers van deze afdeling die meededen aan het onderzoek in 2005 varieerde van 60 tot 155 µg/l, beduidend lager dus dan het eerste actieniveau en de wettelijke grenswaarde. Als wordt aangenomen dat [eiser] niet behoorde tot de medewerkers die deelnamen aan de onderzoeken in 2005 en 2006, blijkt niet van intensieve blootstelling aan lood van medewerkers van de afdeling Emalit, waar [eiser] toen werkzaam was. Van een grond om in dat geval ervan uit te gaan dat in die jaren de blootstelling aan lood van [eiser] aanzienlijk hoger was dan die van andere medewerkers, is niet gebleken.
6.20.
De Glasfabriek stelt voorts dat zij vanaf 2006 is overgestapt van het gebruik van loodhoudende naar loodvrije verf. Zij onderbouwt dit met een documenten waaruit blijkt van inkoop van verf bij een bedrijf, genaamd Ferro, en een print van 4 juli 2016 van de website van dit bedrijf (producties 57 en 58 bij antwoord en 66 bij akte van 6 december 2017). Volgens die print staat op die website “Ferro is the leading supplier of lead-free enamels for spandrel glass used in office buildings and other commercial facilities. We were the first to develop and introduce lead-free enamels for this market. Over the last decade, almost every glass manufacturer in the U.S. and Europe has shifted to lead-free coatings for spandrels and glass oven doors and furniture, a majority of which we supply.” Volgens de gegevens over inkoop kocht de Glasfabriek aanzienlijke hoeveelheden verf bij Ferro. In de jaren 2006 tot en met 2013 varieerden deze hoeveelheden jaarlijks van bijna 16.000 kg tot bijna 35.000 kg. In die jaren was de inkoop bij dit bedrijf aanzienlijk groter dan in eerdere jaren.
6.21.
In zijn antwoordakte betwist [eiser] dat Ferro uitsluitend loodvrije verf zou produceren en hebben geleverd aan de Glasfabriek. Bij de mondelinge behandeling stelde [eiser] dat ook na 2006 bij de Glasfabriek nog werd gewerkt met loodhoudende producten. Deze reactie snijdt in zoverre hout dat niet is aangetoond dat de Glasfabriek in het productieproces na 2006 geen loodhoudende producten gebruikte of verwerkte. Wel is aannemelijk dat het gebruik en de verwerking van lood vanaf of na 2006 aanzienlijk is afgenomen. Dit brengt mee dat onwaarschijnlijk is dat [eiser] na 2006 intensief is blootgesteld aan lood bij de uitvoering van zijn werkzaamheden voor de Glasfabriek.
6.22.
Op 1 november 2010 voerde de Arbeidsinspectie een inspectie uit bij de Glasfabriek. Volgens de brief van de Arbeidsinspectie van 3 oktober 2010 (productie 61 bij antwoord) had de inspecteur tijdens de inspectie “een overwegend positieve indruk gekregen van de arbeidsomstandigheden in uw bedrijf en de wijze waarop dit wordt opgepakt binnen uw bedrijf.” Wel maakte de inspecteur drie opmerkingen, maar die hebben niets van doen met het gebruik van lood, andere zware metalen of andere voor de gezondheid schadelijke stoffen. Het ligt niet voor de hand dat de inspecteur tot een overwegend positieve indruk zou komen indien werknemers bij de uitvoering van werkzaamheden intensief werden blootgesteld aan lood.
7.
Gelet op het voorgaande motiveert [eiser] onvoldoende dat hij zijn werkzaamheden voor de Glasfabriek heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid en heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de dunnevezelneuropathie waaraan hij lijdt daardoor kan zijn veroorzaakt. Bewijslevering is dan ook niet aan de orde. De uitslag van een haaranalyse (productie 7 bij dagvaarding), uitgevoerd door RWB analub Laboratoires SA te Neuchâtel (Zwitserland), die wijst op een (sterk) verhoogde concentratie van zware metalen in Ettaïbs haren, leidt niet tot een ander oordeel. Deze haaranalyse maakt, in het licht van de overige feiten en omstandigheden, niet aannemelijk dat [eiser] bij de uitvoering van zijn werkzaamheden langdurig intensief is blootgesteld aan zware metalen. In het midden kan blijven de waarde van deze haaranalyse of een dergelijke analyse in het algemeen, die is aangevochten door de Glasfabriek.
8.
De vordering is niet toewijsbaar. [eiser] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. ECLI:NL:RBZWB:2018:2999