Hof Arnhem 181011 geen opstalaansprakelijkheid voor val door verdiepingsvloer bij sloop Reesinkcomplex
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 181011 geen opstalaansprakelijkheid voor val door verdiepingsvloer bij sloop Reesinkcomplex
4.1 Het gaat in dit geding, kort gezegd, om het volgende. Recobel was eigenaar van verschillende opstallen gelegen aan de [adres] te Zutphen (het voormalige Reesinkcomplex). In (enkele van) deze opstallen huisden ook krakers. In december 2006 is begonnen met de sloop van de opstallen. [appellant] heeft op zondag [datum] ten behoeve van een fotorapportage de opstallen bezocht. Na het maken van foto’s van één van de krakers op de begane grond in één van de opstallen, die al in verregaande mate was gesloopt, is [appellant] naar boven gelopen en aldaar door de houten verdiepingsvloer, waaronder de steunbalken al waren weggehaald, gezakt en zes meter lager op een betonnen vloer terecht gekomen. [appellant] heeft als gevolg van die val zwaar letsel opgelopen.
[appellant] heeft Recobel in rechte betrokken en schadevergoeding gevorderd (primair) op grond van art. 6:174 BW (risicoaansprakelijkheid voor opstallen) en (subsidiair) op grond van onrechtmatig handelen (art. 6:162 BW). De rechtbank heeft bij eindvonnis van 14 juli 2010 de vordering van [appellant] afgewezen.
4.2 [appellant] is met negen grieven tegen het eindvonnis opgekomen. Met deze grieven beoogt [appellant] een beoordeling van het gehele geschil in hoger beroep.
4.3 Recobel is overeenkomstig de hoofdregel in art. 6:174 lid 1 BW (risico)aansprakelijk voor de (gebrekkige) opstal indien deze niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen en deze daardoor gevaar voor personen heeft opgeleverd, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Niet in geschil is dat de bewijslast hiervan op [appellant] rust. Of de opstal voldoet aan de daaraan te stellen eisen, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval. In de rechtspraak en doctrine worden genoemd: de aard en bestemming van de opstal (waaronder het ontwerp en de inrichting), de veiligheidsvoorschriften, de voorzienbaarheid van het gevaar en de kans op schade (waaronder de ernst van de gevolgen bij schade), de bekendheid met het gebrek bij de eigenaar, het te verwachten gebruik en de te verwachten (on)oplettendheid van de bezoeker, de bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen en de mogelijkheid van waarschuwingen. Recent heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 17 december 2010, LJN BN6236 (Wilniszaak) hierover nog overwogen:
Bij de eisen als bedoeld in art. 6:174 lid 1 gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen (vgl. HR 15 juni 2001, nr. C99/350, LJN AB2149, NJ 2002/336 en HR 20 oktober 2000, nr. C99/004, LJN AA7686, NJ 2000/700). Daarbij spelen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380), gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. (…) Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand hangt immers af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein, vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 755), de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden (vgl. HR 17 november 2000, nr. C99/016, LJN AA8364, NJ 2001/10). Voorts dient in aanmerking te worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar (vgl. de genoemde uitspraak van 15 juni 2001), alsmede, zo kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 756), de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
4.4 Gezien de stukken (in het bijzonder de foto’s en plattegronden) en de toelichting ten pleidooie gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Het Reesinkcomplex bestond uit verschillende opstallen en lag naast de spoorlijn. In december 2006 was men met de sloop van die opstallen aangevangen. Rondom het terrein waren zogenaamde bouwhekken geplaatst (dit zijn hekken van ongeveer 2 meter hoog die in een betonnen voet zijn geplaatst en die in principe met een klem aan de bovenkant aan elkaar zijn verbonden) en was op sommige plaatsen de oude omheining ook nog aanwezig. (Terzijde merkt het hof op dat het geen waarde kan hechten aan de door de raadsman van [appellant] gemaakte foto’s in januari 2009, nu deze ruim een jaar na de datum van het ongeval zijn genomen.) Het sloopterrein was toegankelijk door de hoofdpoort, die was afgesloten met een ketting/hangslot. Blijkens een brief van de gebouwbeheerder S. Hompe van Interlogica van 8 april 2009, hingen aan het hekwerk op vijf plaatsen bordjes met “verboden toegang” en was er vanaf begin 2005 (het jaar 2007 is een kennelijke verschrijving - toev. hof), in verband met “regelmatig ongevraagd bezoek”, een stil alarm aanwezig. Het in 2005 nieuw geïnstalleerde alarmsysteem heeft gedurende een groot gedeelte van de sloopfase gefunctioneerd; het alarmsysteem is – noodzakelijkerwijs in verband met de voortgang van de sloop – in september 2007 gedemonteerd. Volgens de brief van 16 december 2009 van J.H.A. Masselink (van het sloopbedrijf Masselink B.V. te Steenderen) waren er twee ingangen, die met een slot werden afgesloten. Volgens Masselink werd de afzetting met grote regelmaat omgegooid en werden de bordjes met “verboden toegang” regelmatig weggehaald. Er werd (daarom) 7 dagen per week controle uitgeoefend door een extern beveiligingsbedrijf (Securicor); indien er bijzonderheden waren zoals een omgegooid/omgevallen hek werd er handelend opgetreden; een en ander blijkt ook uit de dienstrapporten die in de betreffende periode voorafgaand aan de dag van het ongeval zijn opgemaakt. Volgens de schriftelijke verklaring van 13 januari 2006 van [X], die 16 jaar portier is geweest bij Reesink en die op [datum] [appellant] heeft gevonden, was de sloop toen in volle gang en waren de opstallen in verre staat van ontmanteling (zijwanden gesloopt, ramen weggehaald, zijgevels geopend). Het (Reesink)complex was volgens [X] zonder belemmeringen te betreden en dat gebeurde ook regelmatig door nieuwsgierigen (zoals kinderen). Het terrein was omgeven met (los te plaatsen) hekwerk, dat meestentijds hier en daar open stond. [X] heeft (“bij mijn weten”) geen waarschuwingsborden gezien.
4.5 [appellant] heeft aangevoerd dat de (sloop)opstal niet aan de eisen voldeed die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. [appellant] erkent wel dat aan een slooppand niet dezelfde eisen gesteld kunnen worden als aan een pand dat nog in gebruik is, maar stelt dat de vloer waardoor hij gezakt is, niet aan de eisen voldeed omdat hij mocht verwachten dat de vloer nog draagkracht had. Er waren geen waarschuwingen voor het gevaar van de “zwevende vloer” en de toegang tot de (eerste) verdieping was vrij toegankelijk (via de trap).
4.6 Vast staat dat het complex met de verschillende gebouwen gesloopt werd. Uit de (bij memorie van antwoord) overgelegde foto’s, die ten pleidooie met partijen en hun advocaten zijn bekeken en besproken, blijkt dat het gebouw waarin [appellant] zich begeven heeft al ontdaan was van ramen en (toegangs)deuren en dat er veel (bouw)afval rondom en in het gebouw aanwezig was. De aangrenzende gebouwen waren in nog verdere staat van sloop, gezien het ontbreken van gevels en/of geveldelen. De sloop van het gebouw waarin [appellant] op [datum] is gevallen, is in februari-maart 2008 voltooid.
4.7 De aard en bestemming van het sloopgebouw brachten in het onderhavige geval, gelet op het stadium waarin de sloop verkeerde, mee dat aan de veiligheid ervan geen hoge eisen mochten worden gesteld. De kans op verwezenlijking van een gevaar binnen het gebouw en de ernst van eventuele gevolgen waren weliswaar groot, maar ook zo evident voor (bevoegde en onbevoegde) bezoekers dat zij daarmee ernstig rekening dienden te houden. Voorts bracht het proces van slopen met zich dat afscherming van of waarschuwing voor gevaarlijke situaties binnen het gebouw niet langer goed mogelijk was, althans redelijkerwijs niet van Recobel kon worden gevergd. Niet gesteld of gebleken is dat de aannemer die verantwoordelijk was voor het slopen van de gebouwen, bepaalde regels heeft overtreden of aanbevelingen niet in acht heeft genomen die zien op de veiligheid van de (werk)omgeving in gebouwen die gesloopt worden. Dat het (sloop)gebouw zélf min of meer vrij toegankelijk was, zoals [appellant] aanvoert, omdat hij zo naar binnen kon, is inherent aan gebouwen die gesloopt worden; een gebouw dat gesloopt wordt, wordt veelal in onderdelen min of meer ontmanteld (zoals hier de ramen, deuren, zijgevels en vloeren). Daartoe is niet nodig dat per onderdeel van het gebouw waarschuwingsborden worden geplaatst of afzetlinten worden gebruikt om onbevoegde bezoekers te waarschuwen voor de mogelijk gevaarlijke situatie die het betreden van een sloopgebouw met zich kan brengen, ook als dat niet direct zichtbare gevaren zou betreffen. Dit geldt dus óók voor een verdiepingsvloer – waarvoor de ongenode bezoeker nog een trap moet opgaan – waaronder de steunbalken al zijn weggehaald.
4.8 Ter voorkoming van de mogelijkheid dat onbevoegden het slooppand zouden kunnen betreden heeft Recobel als veiligheidsmaatregelen getroffen het plaatsen van bouwhekken, voorzien van verbodsbordjes, de afsluiting van de hoofdpoort met een hangslot en de regelmatige (zeven dagen per week, meerdere malen per etmaal) surveillance door het beveiligingsbedrijf Securicor. Tevens had Recobel, toen het gebouw nog niet zo ver gesloopt was, een elektronisch (stil) alarm aangebracht om de aanwezigheid van onbevoegde bezoekers op te merken. Dat het alarm op enig moment uit het gebouw verwijderd is, heeft ook te maken met de vergevorderde staat van sloop. Onbestreden staat vast dat dit alarm in september 2007 is verwijderd, dus een paar maanden voor de fatale val.
[appellant] heeft weliswaar aangevoerd dat de bouwhekken regelmatig omvergeworpen waren, maar Recobel heeft daartegenover onweersproken gesteld dat, indien onregelmatigheden werden geconstateerd er (herstel)maatregelen werden getroffen, zoals (ook) blijkt uit de surveillanceverslagen. (Het hof verwijst kortheidshalve naar de onder 4.4 vermelde feiten en omstandigheden.)
Niet gesteld of gebleken is dat er nog andere of nog meer preventieve veiligheidsmaatregelen hadden moeten worden getroffen om te zorgen dat het complex (buiten de normale werktijden) ontoegankelijk zou zijn voor ongewenste bezoekers.
4.9 Al deze feiten en omstandigheden leiden het hof tot het oordeel dat er ten tijde van het ongeval geen sprake was van een gebrekkige opstal, waarvoor een risicoaansprakelijkheid geldt voor de eigenaar van de opstal. Diezelfde feiten en omstandigheden leiden het hof ook tot het oordeel dat Recobel niet verweten kan worden dat zij onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
Aldus falen de grieven van [appellant].
4.10 Ten overvloede, in het kader van de beantwoording van de vraag of er sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van [appellant] (zoals Recobel in eerste aanleg al heeft aangevoerd), oordeelt het hof voorts nog als volgt.
[appellant] heeft, op een zondag, het terrein rondom het complex betreden, terwijl duidelijk zichtbaar was dat de opstallen aldaar gesloopt werden. [appellant] heeft ook gezien dat het complex omheind was en kon daaruit afleiden dat het niet de bedoeling is om een dergelijk complex te betreden (ook als hij de bordjes “verboden toegang” niet heeft gezien), juist gelet op het gevaar dat dreigt als men een (bouw)terrein betreedt waar gewerkt (gesloopt) wordt. Na het betreden van het terrein heeft [appellant] zich naar een gebouw begeven dat zich zichtbaar in verre staat van sloop bevond en dat niet (meer) bewoond werd door krakers. Uit de hierboven al gememoreerde foto’s blijkt dat het gebouw waarin [appellant] zich begeven heeft al ontdaan was van ramen en (toegangs)deuren en dat er veel (bouw)afval rondom (en in) gebouw aanwezig was. [appellant] heeft binnen, op de begane grond foto’s gemaakt van de kraker (die daar dus niet woonde) en is daarna nog een trap opgegaan (waarna hij de zeer ongelukkige val heeft gemaakt). [appellant] heeft aldus onvoorzichtig en onzorgvuldig gehandeld door niet alleen onbevoegd het (sloop)terrein te betreden (dat afgezet was met hekwerk), maar ook het al deels gesloopte gebouw te betreden én dan nog naar boven te gaan, terwijl hij daarmee voor zichzelf de mogelijkheid in het leven heeft geroepen dat hij door zijn handelen schade zou (kunnen) oplopen. Deze omstandigheden kunnen [appellant] ten volle worden toegerekend, in die zin dat hij zijn schade in het geheel zelf heeft te dragen. Hetgeen [appellant] (ook in het kader van de aansprakelijkheidsvraag) heeft aangevoerd, dat het gebouw zelf open en vrij toegankelijk was en niet voorzien van waarschuwingsborden en dat de trap naar boven niet afgezet was met een (bouw)lint of met een deur (zoals tussen partijen in dispuut is), kan hem niet disculperen voor zijn eigen gedrag. Het is immers inherent aan gebouwen die gesloopt worden, dat deze min of meer vrij toegankelijk zijn en dat juist door het sloopwerk er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan omdat het gebouw en/of onderdelen daarvan, niet meer intact zijn. [appellant] had als volwassen man zich van deze risico’s bewust moeten zijn en heeft zich daarnaar niet gedragen. LJN BU2970