Hof 's-Hertogenbosch 170215 val schoonmaakster door gipsplaat plafond; regres wg-er op eigenaar pand faalt; geen gebrekkige opstal
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 170215 val schoonmaakster door gipsplaat plafond; regres wg-er op aannemer faalt; beroep op vrijwaringsclausule niet onaanvaardbaar;
- regres wg-er op eigenaar pand faalt; geen gebrekkige opstal
vervolg op: hof-s-hertogenbosch-120313-val-schoonmaakster-door-gipsplaat-plafond-voeging-met-procedure-tussen-eigenaar-pand-en-aannemer en rb-maastricht-311208-werkneemster-valt-12-meter-door-gipsplaatplafond-fouten-in-rie-voor-rek-wg-er
6.6.4.
Met de grieven gericht tegen het oordeel van de kantonrechter waarbij de aansprakelijkheid van de Gemeente is afgewezen beoogt Intercession nogmaals aan de orde te stellen dat de Gemeente jegens [medewerker van uitzendorganisatie] aansprakelijk is vanwege een gebrekkige opstal dan wel en/of onrechtmatig heeft gehandeld . Het eerste verwijt houdt een risicoaansprakelijkheid in en het tweede een schuldaansprakelijkheid.
Ter toelichting heeft Intercession allereerst erop gewezen dat de Gemeente wist dat er boven in de schouwburg zou worden gewerkt, zodat het op haar weg had gelegen de betreffende gevaarlijke plaats aan te duiden met een bordje of een afzetlint. Daarnaast heeft Intercession gewezen op een uitspraak van een andere rechter (Rechtbank Rotterdam, 21 december 2012/ 413845/ KGZA 12-980), dat de aansprakelijkheid op grond van een gebrekkige opstal niet wordt weggenomen doordat er werkzaamheden plaatsvinden aan het betreffende object onder verantwoordelijkheid van een aannemer.
6.6.5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:174 lid 1 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan zou hebben gekend. Een nadere duiding van dit artikel valt te lezen in de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 2010, LJN BN6236.
4.4.3.
Bij de eisen als bedoeld in art. 6:174 lid 1 gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen (vgl. HR 15 juni 2001, nr. C99/350, LJN AB2149, NJ 2002/336 en HR 20 oktober 2000, nr. C99/004, LJN AA7686, NJ 2000/700). Daarbij spelen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380), gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. De omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, staat niet in de weg aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet en derhalve gebrekkig is in de zin van art. 6:174 lid 1 (vgl. de genoemde uitspraak van 20 oktober 2000). Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand hangt immers af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein, vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 755), de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden (vgl. HR 17 november 2000, nr. C99/016, LJN AA8364, NJ 2001/10). Voorts dient in aanmerking te worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar (vgl. de genoemde uitspraak van 15 juni 2001), alsmede, zo kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 756), de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1394, met betrekking tot de eveneens op art. 6:174 berustende aansprakelijkheid van een wegbeheerder).
Vorenbedoelde gezichtspunten begrenzen de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174; de wetgever heeft immers een te ruime aansprakelijkheid van de bezitter willen voorkomen door bepaalde begrenzingen die in afdeling 6.3.1 aan aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad worden gesteld, ook te laten gelden voor de onderhavige aansprakelijkheid (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1378-1379). Van een op de bezitter van een zaak rustende garantienorm is dan ook geen sprake (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380).
4.4.4
Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn”.
Het hof ontleent hieraan de volgende conclusie. Blijkens het proces-verbaal van gerechtelijke plaatsopneming kende het plafond boven het podium in de theaterzaal een aantal stalen/ijzeren bordessen en stalen/ijzeren loopbruggen. Kennelijk, zo leidt het hof uit de stukken af, dienden bordessen en loopbruggen om min of meer ongehinderd boven dat podium te werken ten behoeve van de voorstellingen. Het plafond was voor het grootste gedeelte voorzien van houten platen met uitzondering van een opstaande rand van ongeveer een meter breed aan de zijkant. Deze laatste ruimte had geen werkfunctie ten behoeve van de voorstellingen in die zin deze daarvoor werd gebruikt voor verlichting en dergelijke.
Niet geheel duidelijk is of aan het betreffende plafond in het kader van de renovatie nog werkzaamheden hebben plaatsgevonden, maar het plafond was kennelijk in een staat dat dit gebruikgereed was. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat er zich enig gebrek voordeed in de opstal, ook niet als daarbij zou worden betrokken dat dit plafond zo nu en dan ontdaan zou moeten worden van stof. Immers, zoals ook Intercession zelf heeft aangegeven, ligt het voor de hand te veronderstellen en ervan uit te gaan dat met een normale stofzuiger voorzien van een stang en slang ook de opstaande rand vanaf een loopbrug konden worden schoongemaakt.
Waar de opstal al niet als gebrekkig zou mogen worden aangemerkt gelet op het te verwachten gebruik, valt moeilijk een verantwoordelijkheid aan te nemen voor de Gemeente in die zin dat deze tijdens werkzaamheden, die zij heeft opgedragen aan een aannemer en waarbij het theater voor langere tijd niet in gebruik is voor het publiek, er rekening mee moet houden dat er op andere plaatsen dan gebruikelijk voor het bespelen van een theater (en dan ook nog) onveilig wordt gewerkt, zodat zij voor de gevolgen ervan zou moeten waarschuwen. Dat is veeleer een verantwoordelijkheid van de aannemer, die mogelijk onveilige situaties in de bouw creëert, en daarop dient in te spelen, maar bovendien al dan niet direct zeggenschap heeft over de werknemers op de bouwplaats. De grieven falen.
6.6.6.
De grieven in het incidenteel appel richten zich tegen een aantal overwegingen van de kantonrechter in het eindvonnis, die echter geen betekenis meer hebben voor de uitkomst in deze zaak. Een eventuele gegrondverklaring van (een van) deze grieven zal immers niet tot een ander oordeel leiden.
6.7.
Nu geen van de in het principaal appel aangevoerde grieven slaagt, dienen de vonnissen waarvan beroep in stand te blijven. Intercession dient als de in het ongelijk gestelde partij in beroep te worden veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van [bouw] en de Gemeente. Voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten van de Gemeente zal deze uitvoerbaar worden verklaard bij voorraad, nu dit gevorderd is. ECLI:NL:GHSHE:2015:537