Rb Den Bosch 060808 val door deur die naar donkere trap leidt ipv naar toilet, eigen schuld 40%
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 060808 val door deur die naar donkere trap leidt ipv naar toilet, eigen schuld 40%
Toedracht van het ongeval
3.6. Over de toedracht en de gevolgen van het ongeval is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan. [eiseres] heeft de notaris met wie zij sprak gevraagd of zij het toilet kon bezoeken. Deze notaris heeft haar de deur gewezen die toegang bood tot het kleine halletje en heeft verder niets gezegd. [eiseres] is die deur ingegaan, kwam in het minder goed verlichte halletje, en heeft de eerste deur die zij zag geopend. Achter de deur was het donker. Op de tast ging zij op zoek naar het lichtknopje waarbij zij een stap naar voren deed. Vervolgens is zij in de kelder gevallen. Na haar val werd [eiseres] bewusteloos in de kelder aangetroffen. Het heeft vele uren geduurd voor zij via de keldertrap, volledig vastgetaped en met brace op een brancard naar boven kon worden gebracht. Zij bleek meerdere letsels te hebben opgelopen; een fractuur van het wervellichaam en de wervelboog van de zevende halswervel, een hersenschudding, een fractuur aan de linkerpols, gebitsschade, en diverse kneuzingen, waaronder een zware heupkneuzing.
3.7. Custos stelt dat het in haar kantoor niet vaker is voorgekomen dat mensen die naar het toilet wilden gaan de verkeerde deur hebben genomen. Na het ongeval zijn op de toiletdeur twee grotere toiletbordjes aangebracht met pictogrammen van een man en een vrouw. De kelderdeur is inmiddels voorzien van een waarschuwingssticker dat de deur gesloten moet blijven en de klink is uit de deur verwijderd. Ook op de meterkast is thans een zelfde waarschuwingssticker aangebracht.
Beoordeling aansprakelijkheid
3.8. Tussen partijen is niet in geschil dat het hier gaat om een opstal in de zin van artikel 6:174 BW, waarvan Custos bezitter is.
3.9. De rechtbank stelt voorop dat een niet afgesloten deur met direct daarachter een diepe onverlichte kelder met een trap naar beneden, het risico in zich bergt dat iemand daar naar binnen loopt en van de trap af valt. Het bestaan van een latent gevaar is echter op zichzelf niet voldoende om aansprakelijkheid van de bezitter of (zakelijk) gebruiker van een opstal in het leven te roepen. Relevant is de vraag aan welke veiligheidseisen de opstal van Custos in de hier gegeven omstandigheden diende te voldoen. Hierbij moet, zoals door [eiseres] is aangevoerd, rekening worden gehouden met het feit dat het hier gaat om een kantoorpand dat niet alleen toegankelijk is voor het eigen personeel van Custos, maar ook voor bezoekende klanten van alle leeftijden, van wie de gedachten in beslag genomen kunnen zijn door de reden van hun notarisbezoek. Met Custos is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat Custos thans verdergaande veiligheidsmaatregelen heeft getroffen door de kelderdeur af te sluiten en duidelijk zichtbare waarschuwingen en aanduidingen aan te brengen op de verschillende deuren, nog niet betekent dat Custos erkent dat zonder deze maatregelen sprake was van een gebrekkige opstal of van een gevaarzettende situatie.
3.10. De rechtbank overweegt dat het in beginsel op de weg van [eiseres] ligt om de gebrekkigheid van de opstal, dan wel het bestaan van de gevaarzettende situatie te stellen en bewijzen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in de door haar ingenomen stelling dat haar een beroep zou toekomen op artikel 7:658 BW. Van een arbeidsrelatie tussen partijen is immers geen sprake. Voor reflexwerking bestaat geen aanleiding.
3.11. De rechtbank is van oordeel dat het kantoorpand van Custos ten tijde van het ongeval van [eiseres] niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden, doordat de kelderdeur, waarachter zich direct een steile trap naar beneden bevindt, niet was afgesloten en ook niet was voorzien van een aanduiding waaruit bezoekers van het pand konden begrijpen dat zij daar niet naar binnen moesten gaan, terwijl deze deur zich bevindt in een (minder goed verlicht) halletje waarnaar bezoekers worden verwezen wanneer zij het toilet willen bezoeken.
3.12. Custos had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een bezoeker die op zoek was naar het toilet per ongeluk de kelderdeur zou kunnen openen. Bezoekers zoals [eiseres] die vragen naar het toilet worden verwezen naar de toegangsdeur van het kleine halletje. Na binnenkomst in het halletje is de kelderdeur de eerste deur die men ziet. De kelderdeur was weliswaar niet aangeduid als “toilet”, maar er stond ook geen aanduiding op waaruit kon blijken dat het geen toilet betrof, zoals de in openbare gelegenheden wel gebruikelijke aanduidingen “dienst”, “privé” of “geen toegang”. De twee andere nagenoeg identieke deuren zijn na binnenkomst rechts in het lange gedeelte van het L-vormig halletje te vinden. De achterste van deze deuren is de toiletdeur waarop destijds een kleine sticker met de aanduiding “toiletten” was aangebracht. Blijkens de overgelegde foto’s bevindt die sticker zich nog altijd op de deur, zo’n tien centimeter onder de later aangebrachte grotere stickers met man/vrouw-pictogrammen. De rechtbank overweegt dat de kleine sticker “toiletten” op de overgelegde foto’s nauwelijks te onderscheiden is vanwege het bijzonder kleine formaat daarvan en de onopvallende kleur. Bij binnenkomst in het halletje zal deze sticker destijds daarom niet zodanig in het oog zijn gesprongen dat voor een normaal oplettend persoon direct duidelijk moet zijn geweest dat (alleen) deze achterste deur toegang biedt tot één of meer toiletten. Dit in tegenstelling tot de later aangebrachte opvallende man/vrouw-stickers, die niet snel tot verwarring zullen leiden.
3.13. Hoewel niet vaststaat hoe licht/donker het precies in het halletje was en hoeveel licht in de kelder viel na het openen van de kelderdeur, acht de rechtbank gelet op de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s aannemelijk dat van een bijzonder goede verlichting geen sprake was. De drie plafondlichtpunten bevinden zich blijkens de foto’s op het hoge plafond boven de lange zijde van het L-vormig halletje, terwijl de kelderdeur zich bevindt aan de korte (binnen)zijde van de L. Het plafond boven de korte zijde van het halletje ligt lager, althans is blijkens de foto’s afgescheiden door een muur vanaf het hoge plafond tot aan deurhoogte tussen de lange en de korte zijde van de L. Van een directe verlichting direct bij de kelderdeur lijkt hierdoor geen sprake te zijn. Voor zover sprake is geweest van daglichttoetreding vanuit de werkruimte achterin het halletje (door de openstaande deur of de glasstrook in die deur aan het einde van de lange zijde van de L) betreft het tegenlicht dat niet direct de kelderdeur in valt. Gelet op de positie van de deuren en de wijze waarop zij open gaan, acht de rechtbank het mogelijk, en ook aannemelijk dat [eiseres] de toegangsdeur van het halletje eerst geheel of gedeeltelijk weer achter zich heeft gesloten alvorens de kelderdeur te openen. Dat veel licht door die toegangsdeur op de keldertrap is gevallen staat dan ook niet vast. Dat geldt ook als [eiseres] de toegangsdeur naar het halletje wel (deels) zou hebben opengelaten. Uit de foto’s valt af te leiden dat ter plaatse van de toegangsdeur naar het halletje geen sprake is van directe daglichttoetreding vanuit de centrale hal omdat de toegangsdeur zich op enige afstand - en om de hoek - van de plaats van directe daglichttoetreding bevindt. Vast staat dat het licht in de kelder uit was en niet automatisch aanging bij het openen van de kelderdeur. In de kelder zelf was het dus zeer donker.
3.14. De rechtbank acht het redelijkerwijs voorzienbaar dat een persoon die in de veronderstelling verkeert dat zich achter een deur het toilet bevindt, deze deur niet alleen opent, maar daar ook instapt zonder zich er eerst van te vergewissen of het inderdaad het toilet betreft. Natuurlijk zullen de meeste mensen die zich in een voor hen onbekend pand bevinden en niet zeker weten of zij de juiste deur hebben gekozen, eerst goed kijken of zij inderdaad bij het toilet zijn, zeker als het donker is achter de geopende deur waardoor zij niet goed kunnen zien wat daarachter is. Custos had echter toch rekening moeten houden met de niet denkbeeldige mogelijkheid dat er ook bezoekers zijn die, in gedachten verzonken of door emoties overmand, niet de normale voorzichtigheid betrachten en wél die stap naar binnen zetten omdat ze in de onjuiste veronderstelling verkeren dat zich daar het toilet bevindt. Dit geldt ook in het onderhavige geval waarin men de kelderdeur moet openen door deze naar zich toe te trekken, zodat men niet met de deur “naar binnen” valt, maar nog een extra stap moet zetten om de ruimte erachter te betreden. Dat het ondanks een niet optimale verlichting bij normale oplettendheid voldoende zichtbaar was dat zich een trap achter de deur bevond, maakt dit ook niet anders.
3.15. Het verweer van Custos komt er op neer dat niet meer dan de alledaagse normale oplettendheid was vereist om te voorkomen dat men zomaar de kelder in zou stappen. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet slaagt omdat Custos als bezitter/zakelijk gebruiker van een voor het publiek toegankelijk pand ook rekening moet houden met de mogelijkheid dat bezoekers níet altijd de normale oplettendheid betrachten. Dit geldt temeer ten aanzien van een situatie als de onderhavige, waarvan wellicht gezegd moet worden dat de kans op een ongeval niet groot is, maar waarvan wel voorzienbaar is dat een ongeval ernstige gevolgen zal hebben. In dit geval konden bovendien zeer eenvoudig en nagenoeg kosteloos maatregelen worden getroffen zoals nadien ook is gebeurd door het aanbrengen van een waarschuwing op de deur en het verwijderen van de deurklink.
3.16. Het beroep van Custos op het vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 mei 2005 (97053/HA ZA 04-1110, niet overgelegd en niet gepubliceerd) slaagt niet. Uit het in de conclusie van antwoord gegeven citaat blijkt niet de volledige casuïstiek. Een relevant verschil met de onderhavige casus lijkt er in te bestaan dat in onderhavig geval het gevaar er met name in schuilt dat de kelderdeur zich bevindt op een plaats waarnaar men wordt verwezen als men het toilet zoekt en waar men dus verwacht het toilet aan te treffen, temeer nu de kelderdeur de eerste deur is die men bij binnenkomst in het halletje aantreft.
3.17. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Custos op grond van de artikelen 6:174 BW en 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van haar val in de kelder op 18 maart 2004.
Eigen schuld
3.18. De rechtbank is echter met Custos van oordeel dat deze schade mede een gevolg is van de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheid dat zij onvoldoende oplettend is geweest. Zij heeft verklaard dat zij niet wist waar het toilet was en dat het donker was in het halletje. Zij had daarom beter moeten kijken welke deur zij had moeten nemen en had niet zomaar een donkere ruimte in moeten stappen waarvan zij niet wist wat daarachter was. Gelet hierop dient de vergoedingsplicht van Custos te worden verminderd door de schade over [eiseres] en Custos te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat 40% van de ontstane schade het gevolg is van de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheid dat zij onvoldoende oplettend was. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen reden om te oordelen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist.
3.19. De vordering van [eiseres] genoemd in 2.1 onder 1 zal daarom in zoverre worden toegewezen, dat voor recht zal worden verklaard dat Custos aansprakelijk is voor 60% van de door [eiseres] geleden schade. LJN BI0701
Toedracht van het ongeval
3.6. Over de toedracht en de gevolgen van het ongeval is naar het oordeel van de rechtbank het volgende komen vast te staan. [eiseres] heeft de notaris met wie zij sprak gevraagd of zij het toilet kon bezoeken. Deze notaris heeft haar de deur gewezen die toegang bood tot het kleine halletje en heeft verder niets gezegd. [eiseres] is die deur ingegaan, kwam in het minder goed verlichte halletje, en heeft de eerste deur die zij zag geopend. Achter de deur was het donker. Op de tast ging zij op zoek naar het lichtknopje waarbij zij een stap naar voren deed. Vervolgens is zij in de kelder gevallen. Na haar val werd [eiseres] bewusteloos in de kelder aangetroffen. Het heeft vele uren geduurd voor zij via de keldertrap, volledig vastgetaped en met brace op een brancard naar boven kon worden gebracht. Zij bleek meerdere letsels te hebben opgelopen; een fractuur van het wervellichaam en de wervelboog van de zevende halswervel, een hersenschudding, een fractuur aan de linkerpols, gebitsschade, en diverse kneuzingen, waaronder een zware heupkneuzing.
3.7. Custos stelt dat het in haar kantoor niet vaker is voorgekomen dat mensen die naar het toilet wilden gaan de verkeerde deur hebben genomen. Na het ongeval zijn op de toiletdeur twee grotere toiletbordjes aangebracht met pictogrammen van een man en een vrouw. De kelderdeur is inmiddels voorzien van een waarschuwingssticker dat de deur gesloten moet blijven en de klink is uit de deur verwijderd. Ook op de meterkast is thans een zelfde waarschuwingssticker aangebracht.
Beoordeling aansprakelijkheid
3.8. Tussen partijen is niet in geschil dat het hier gaat om een opstal in de zin van artikel 6:174 BW, waarvan Custos bezitter is.
3.9. De rechtbank stelt voorop dat een niet afgesloten deur met direct daarachter een diepe onverlichte kelder met een trap naar beneden, het risico in zich bergt dat iemand daar naar binnen loopt en van de trap af valt. Het bestaan van een latent gevaar is echter op zichzelf niet voldoende om aansprakelijkheid van de bezitter of (zakelijk) gebruiker van een opstal in het leven te roepen. Relevant is de vraag aan welke veiligheidseisen de opstal van Custos in de hier gegeven omstandigheden diende te voldoen. Hierbij moet, zoals door [eiseres] is aangevoerd, rekening worden gehouden met het feit dat het hier gaat om een kantoorpand dat niet alleen toegankelijk is voor het eigen personeel van Custos, maar ook voor bezoekende klanten van alle leeftijden, van wie de gedachten in beslag genomen kunnen zijn door de reden van hun notarisbezoek. Met Custos is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat Custos thans verdergaande veiligheidsmaatregelen heeft getroffen door de kelderdeur af te sluiten en duidelijk zichtbare waarschuwingen en aanduidingen aan te brengen op de verschillende deuren, nog niet betekent dat Custos erkent dat zonder deze maatregelen sprake was van een gebrekkige opstal of van een gevaarzettende situatie.
3.10. De rechtbank overweegt dat het in beginsel op de weg van [eiseres] ligt om de gebrekkigheid van de opstal, dan wel het bestaan van de gevaarzettende situatie te stellen en bewijzen. De rechtbank volgt [eiseres] niet in de door haar ingenomen stelling dat haar een beroep zou toekomen op artikel 7:658 BW. Van een arbeidsrelatie tussen partijen is immers geen sprake. Voor reflexwerking bestaat geen aanleiding.
3.11. De rechtbank is van oordeel dat het kantoorpand van Custos ten tijde van het ongeval van [eiseres] niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden, doordat de kelderdeur, waarachter zich direct een steile trap naar beneden bevindt, niet was afgesloten en ook niet was voorzien van een aanduiding waaruit bezoekers van het pand konden begrijpen dat zij daar niet naar binnen moesten gaan, terwijl deze deur zich bevindt in een (minder goed verlicht) halletje waarnaar bezoekers worden verwezen wanneer zij het toilet willen bezoeken.
3.12. Custos had rekening moeten houden met de mogelijkheid dat een bezoeker die op zoek was naar het toilet per ongeluk de kelderdeur zou kunnen openen. Bezoekers zoals [eiseres] die vragen naar het toilet worden verwezen naar de toegangsdeur van het kleine halletje. Na binnenkomst in het halletje is de kelderdeur de eerste deur die men ziet. De kelderdeur was weliswaar niet aangeduid als “toilet”, maar er stond ook geen aanduiding op waaruit kon blijken dat het geen toilet betrof, zoals de in openbare gelegenheden wel gebruikelijke aanduidingen “dienst”, “privé” of “geen toegang”. De twee andere nagenoeg identieke deuren zijn na binnenkomst rechts in het lange gedeelte van het L-vormig halletje te vinden. De achterste van deze deuren is de toiletdeur waarop destijds een kleine sticker met de aanduiding “toiletten” was aangebracht. Blijkens de overgelegde foto’s bevindt die sticker zich nog altijd op de deur, zo’n tien centimeter onder de later aangebrachte grotere stickers met man/vrouw-pictogrammen. De rechtbank overweegt dat de kleine sticker “toiletten” op de overgelegde foto’s nauwelijks te onderscheiden is vanwege het bijzonder kleine formaat daarvan en de onopvallende kleur. Bij binnenkomst in het halletje zal deze sticker destijds daarom niet zodanig in het oog zijn gesprongen dat voor een normaal oplettend persoon direct duidelijk moet zijn geweest dat (alleen) deze achterste deur toegang biedt tot één of meer toiletten. Dit in tegenstelling tot de later aangebrachte opvallende man/vrouw-stickers, die niet snel tot verwarring zullen leiden.
3.13. Hoewel niet vaststaat hoe licht/donker het precies in het halletje was en hoeveel licht in de kelder viel na het openen van de kelderdeur, acht de rechtbank gelet op de afgelegde verklaringen en de overgelegde foto’s aannemelijk dat van een bijzonder goede verlichting geen sprake was. De drie plafondlichtpunten bevinden zich blijkens de foto’s op het hoge plafond boven de lange zijde van het L-vormig halletje, terwijl de kelderdeur zich bevindt aan de korte (binnen)zijde van de L. Het plafond boven de korte zijde van het halletje ligt lager, althans is blijkens de foto’s afgescheiden door een muur vanaf het hoge plafond tot aan deurhoogte tussen de lange en de korte zijde van de L. Van een directe verlichting direct bij de kelderdeur lijkt hierdoor geen sprake te zijn. Voor zover sprake is geweest van daglichttoetreding vanuit de werkruimte achterin het halletje (door de openstaande deur of de glasstrook in die deur aan het einde van de lange zijde van de L) betreft het tegenlicht dat niet direct de kelderdeur in valt. Gelet op de positie van de deuren en de wijze waarop zij open gaan, acht de rechtbank het mogelijk, en ook aannemelijk dat [eiseres] de toegangsdeur van het halletje eerst geheel of gedeeltelijk weer achter zich heeft gesloten alvorens de kelderdeur te openen. Dat veel licht door die toegangsdeur op de keldertrap is gevallen staat dan ook niet vast. Dat geldt ook als [eiseres] de toegangsdeur naar het halletje wel (deels) zou hebben opengelaten. Uit de foto’s valt af te leiden dat ter plaatse van de toegangsdeur naar het halletje geen sprake is van directe daglichttoetreding vanuit de centrale hal omdat de toegangsdeur zich op enige afstand - en om de hoek - van de plaats van directe daglichttoetreding bevindt. Vast staat dat het licht in de kelder uit was en niet automatisch aanging bij het openen van de kelderdeur. In de kelder zelf was het dus zeer donker.
3.14. De rechtbank acht het redelijkerwijs voorzienbaar dat een persoon die in de veronderstelling verkeert dat zich achter een deur het toilet bevindt, deze deur niet alleen opent, maar daar ook instapt zonder zich er eerst van te vergewissen of het inderdaad het toilet betreft. Natuurlijk zullen de meeste mensen die zich in een voor hen onbekend pand bevinden en niet zeker weten of zij de juiste deur hebben gekozen, eerst goed kijken of zij inderdaad bij het toilet zijn, zeker als het donker is achter de geopende deur waardoor zij niet goed kunnen zien wat daarachter is. Custos had echter toch rekening moeten houden met de niet denkbeeldige mogelijkheid dat er ook bezoekers zijn die, in gedachten verzonken of door emoties overmand, niet de normale voorzichtigheid betrachten en wél die stap naar binnen zetten omdat ze in de onjuiste veronderstelling verkeren dat zich daar het toilet bevindt. Dit geldt ook in het onderhavige geval waarin men de kelderdeur moet openen door deze naar zich toe te trekken, zodat men niet met de deur “naar binnen” valt, maar nog een extra stap moet zetten om de ruimte erachter te betreden. Dat het ondanks een niet optimale verlichting bij normale oplettendheid voldoende zichtbaar was dat zich een trap achter de deur bevond, maakt dit ook niet anders.
3.15. Het verweer van Custos komt er op neer dat niet meer dan de alledaagse normale oplettendheid was vereist om te voorkomen dat men zomaar de kelder in zou stappen. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer niet slaagt omdat Custos als bezitter/zakelijk gebruiker van een voor het publiek toegankelijk pand ook rekening moet houden met de mogelijkheid dat bezoekers níet altijd de normale oplettendheid betrachten. Dit geldt temeer ten aanzien van een situatie als de onderhavige, waarvan wellicht gezegd moet worden dat de kans op een ongeval niet groot is, maar waarvan wel voorzienbaar is dat een ongeval ernstige gevolgen zal hebben. In dit geval konden bovendien zeer eenvoudig en nagenoeg kosteloos maatregelen worden getroffen zoals nadien ook is gebeurd door het aanbrengen van een waarschuwing op de deur en het verwijderen van de deurklink.
3.16. Het beroep van Custos op het vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 mei 2005 (97053/HA ZA 04-1110, niet overgelegd en niet gepubliceerd) slaagt niet. Uit het in de conclusie van antwoord gegeven citaat blijkt niet de volledige casuïstiek. Een relevant verschil met de onderhavige casus lijkt er in te bestaan dat in onderhavig geval het gevaar er met name in schuilt dat de kelderdeur zich bevindt op een plaats waarnaar men wordt verwezen als men het toilet zoekt en waar men dus verwacht het toilet aan te treffen, temeer nu de kelderdeur de eerste deur is die men bij binnenkomst in het halletje aantreft.
3.17. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat Custos op grond van de artikelen 6:174 BW en 6:162 BW aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade als gevolg van haar val in de kelder op 18 maart 2004.
Eigen schuld
3.18. De rechtbank is echter met Custos van oordeel dat deze schade mede een gevolg is van de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheid dat zij onvoldoende oplettend is geweest. Zij heeft verklaard dat zij niet wist waar het toilet was en dat het donker was in het halletje. Zij had daarom beter moeten kijken welke deur zij had moeten nemen en had niet zomaar een donkere ruimte in moeten stappen waarvan zij niet wist wat daarachter was. Gelet hierop dient de vergoedingsplicht van Custos te worden verminderd door de schade over [eiseres] en Custos te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank is van oordeel dat 40% van de ontstane schade het gevolg is van de aan [eiseres] toe te rekenen omstandigheid dat zij onvoldoende oplettend was. De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval geen reden om te oordelen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist.
3.19. De vordering van [eiseres] genoemd in 2.1 onder 1 zal daarom in zoverre worden toegewezen, dat voor recht zal worden verklaard dat Custos aansprakelijk is voor 60% van de door [eiseres] geleden schade. LJN BI0701