Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Zeeland-West-Brabant 190314 ongeval in liftschacht en aansprakelijkheid van woonstichting; ongelukkige samenloop van omstandigheden

Rb Zeeland-West-Brabant 190314 ongeval in liftschacht en aansprakelijkheid van woonstichting; ongelukkige samenloop van omstandigheden

2 Het geschil
2.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart, dat Singelveste onrechtmatig ten opzichte van [eiser] heeft gehandeld en gehouden is om hem schadeloos te stellen, nader op te maken bij staat, kosten rechtens.

2.2
Singelveste weerspreekt de vordering gemotiveerd.

3 De beoordeling
3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of niet voldoende gemotiveerd weersproken kan in dit geding van de navolgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
Op 25 maart 2004 is [eiser] in een liftschacht gevallen en is daarbij ernstig gewond geraakt. De lift bevond zich in een appartementencomplex voor senioren, dat beheerd /geëxploiteerd wordt door Singelveste. Met betrekking tot de exacte toedracht van het ongeval heeft een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden; het proces-verbaal van dit getuigenverhoor bevindt zich bij de processtukken .Tevens heeft een technisch ongevalsonderzoek plaatsgevonden door het Liftinstituut. De resultaten van dit ongevalsonderzoek zijn door [eiser] als productie één in het geding gebracht; de conclusie en de bevindingen van het Liftinstituut worden niet door partijen tegengesproken. Partijen zijn het met elkaar eens dat méér waarheidsvinding dan tot dusver verricht is niet mogelijk is.
3.2
Op basis van de getuigenverhoren, de bevindingen uit de technische ongevalsrapportage alsmede uit enerzijds gestelde en anderzijds onbetwist gebleven stellingen van partijen destilleert de rechtbank de navolgende toedracht:

Op 25 maart 2004 stapte [naam X], bewoonster van het appartementencomplex, vanuit de centrale hal de lift op de begane grond in. Zij had een klein hondje bij zich; de hond had zij aan een riem. De riem was een zogeheten “uitschuif”riem; dit is een dunne riem op een katrol, waarbij de lengte van de lijn aangepast kan worden met gebruikmaking van een deblokkeerknop. Op het moment dat de liftdeuren zich sloten en de lift op het punt stond naar boven te vertrekken, glipte het hondje terug de hal in. [naam X] kon niet voorkomen dat het hondje in de hal bleef, terwijl zij in de lift naar boven vertrok. [naam X] en het hondje bleven aan elkaar verbonden door middel van de riem; [naam X] zag nog kans om de deblokkeer knop los te laten, waardoor de lengte van de lijn groter werd; niettemin kon niet worden vermeden dat het hondje klem kwam te zitten in de rechter bovenhoek van de lift opening. Een voorbijgangster, [naam Y], werd binnen in de hal geroepen door een onbekend gebleven vrouw, die uit het appartementencomplex kwam en om hulp vroeg; [naam Y] betrad de hal, zag het hondje dat kennelijk in ademnood verkeerde in de rechter bovenhoek van de lift opening en probeerde het hondje te bevrijden hetgeen haar niet lukte. In haar getuigeverklaring maakt zij nog melding van een oudere vrouw, die zich links van de lift ophield; de identiteit van deze vrouw en haar eventuele rol in het incident zijn niet komen vast te staan. Deze [naam Y] heeft gezien dat “je zo naar de bodem van de liftschacht kon kijken” en dat er geen lift te zien was. De liftdeuren waren volgens haar verklaring geopend. Zij heeft niemand gezien die de liftdeuren open heeft gemaakt; evenmin was er iemand die de deuren open hield. Omdat zij last had van hoogtevrees en niet in staat was om iets uit te richten, is zij naar buiten gerend om hulp te halen. Op dat moment passeerde het latere slachtoffer [eiser] de hal; hij werd naar binnen geroepen door [naam Y]. [eiser] rende naar binnen en voordat [naam Y] hem kon waarschuwen dat er geen lift in de schacht was, is hij in de diepte van de schacht gevallen. Op dat moment, aldus [naam Y], stond die oudere mevrouw nog steeds naast de lift.
[eiser] zelf, als getuige gehoord, verklaart dat hij, te hulp geroepen door [naam Y], naar binnen rende, het hondje in de rechterbovenhoek van de lift zag en geprobeerd heeft om dat hondje te helpen. Daarbij heeft hij dat hondje even kunnen aanraken, alvorens hij in de schacht viel. Toen hij dat hondje wilde helpen stond de liftdeur open en hij heeft niet opgemerkt dat de lift ontbrak. [eiser] kon zich niet herinneren of hij bij de lift nog een andere persoon, een oudere vrouw, aanwezig was.
Getuige [naam getuige] heeft gezien dat een man, van wie moet worden aangenomen dat dit [eiser] geweest is, op hulpgeroep de hal in ging. Enige seconden later is deze getuige hem toen gevolgd en ook de hal ingegaan. Binnen in de hal gekomen zag deze [naam getuige] dat de liftdeur dicht ging en hij begreep dat [eiser] in de liftschacht gevallen moest zijn. Hij hoorde geschreeuw vanuit de liftschacht. Op dat moment, aldus [naam getuige], was er verder niemand in de hal; evenmin kon hij zich herinneren of hij het hondje heeft gezien.
Geen van getuigen maakt er melding van gezien te hebben, dat de deuren van de lift door iemand open werden gemaakt dan wel open werden gehouden.
Op die zelfde dag nog heeft een onderzoek plaatsgevonden door het Liftinstituut; dit onderzoek wees uit dat de lift geen afwijkingen vertoonde en dat de werking van de lift in alle opzichten voldeed aan de geldende veiligheidsvoorschriften. Het liftinstituut heeft aan de hand van de beschikbare informatie gereconstrueerd, dat de hondenriem door de opwaartse beweging van de lift langs een grendel moet zijn gekomen waardoor de schachtdeur ontgrendeld werd. Als gevolg hiervan stopt de lift met “rijden”en wordt de schachtdeur in die zin ontgrendeld, dat de deur met handkracht open gemaakt kan worden. In die deur is een veerconstructie aanwezig die ervoor zorgt dat de deur weer dicht gaat zodra de deur niet meer open gehouden wordt. Nu na technisch onderzoek gebleken is dat de lift geen technische gebreken kende en voldeed aan de veiligheidsvoorschriften, concludeert het Liftinstituut, dat het niet anders kan dan dat [eiser] in de schacht diepte is kunnen vallen doordat de deur middels hand kracht / externe kracht open is gemaakt en gehouden.
3.3
[eiser] stelt zich op het standpunt, dat Singelveste op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de gevolgen van het zware ongeval dat hem is overkomen.
Volgens hem bestaat deze onrechtmatige daad hieruit dat Singelveste een gevaarlijke situatie heeft geschapen door toe te staan dat met een aangelijnde hond gebruik wordt gemaakt van de lift. Singelveste immers, aldus [eiser], was ermee bekend, dan wel behoorde te zijn, dat een hondenlijn het sluiten van liftdeuren niet kan verhinderen, dat die lijn bij het opwaarts rijden van de liftkooi de schacht deur kan ontgrendelen, waardoor het mogelijk wordt om de schachtdeur met handkracht/ externe kracht te openen en een gevaarlijke situatie kan ontstaan.
Dit verwijt, aldus [eiser] in alinea 20 van de dagvaarding, wordt versterkt doordat Singelveste als exploitant van een appartementencomplex voor senioren moet weten dat honden bij het sluiten van de liftdeur de neiging kunnen hebben om de lift uit te lopen, dat hondenbezitters gebruik plegen te maken van uitschuifbare riemen, dat senioren doorgaans verminderd alert kunnen reageren op het plotselinge gedrag van honden die een vertrekkende lift willen verlaten, dat het bovendien aan Singelveste bekend moet zijn dat een ieder geneigd is om hulp te bieden aan in nood verkerende personen of dieren en dat het daarom voorzienbaar is dat bij het handmatig kunnen openen van een schachtdeur in een poging om hulp te bieden er voor hulpverleners een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan; [eiser] wijst op een publicatie van het Liftinstituut, die betrekking heeft op een soortgelijk ongeval van 9 maart 2010.
Daar komt nog bij, aldus [eiser], dat de waarschijnlijkheid van schade als gevolg van zo’n gevaarzettende situatie zo aanzienlijk is, dat Singelveste naar maatstaven van zorgvuldigheid veiligheidsmaatregelen had dienen te nemen ter voorkoming van dat gevaar. Die veiligheidsmaatregelen waren eenvoudig te treffen en ook goedkoop in aanschaf.
3.4
De rechtbank volgt [eiser] niet in dit standpunt. Het spreekt voor zich dat het scheppen of het in stand houden van een situatie waarin ernstig gevaar voor vallen in de diepte van een schacht bestaat, onrechtmatig kan zijn. Echter, gesteld noch anderszins gebleken is dat de gevaarzettende situatie ontstaan is door toedoen of nalaten van mensen voor wie Singelveste aansprakelijk is te houden. Bij gebreke van enige andere plausibele verklaring immers moet het ervoor gehouden worden dat die gevaarlijke situatie op de een of andere wijze is kunnen ontstaan door toedoen en of nalaten van iemand die daar toen aanwezig was; op basis van het technisch rapport moet namelijk worden uitgesloten dat die oorzaak gezocht moet worden in een onvoldoende functionerende lift en in het spontaan open gaan –en blijven- van de schachtdeur.
Evenmin deelt de rechtbank de opvatting van [eiser] dat het op de weg van Singelveste had gelegen om te voorzien dat het hondje uit de lift kon wegglippen, dat [naam X] en het hondje met de riem aan elkaar verbonden zouden blijven, terwijl de lift naar boven reed , dat de riem de ontgrendeling van de schachtdeur in werking zette, dat vervolgens de schachtdeur open werd gemaakt en gehouden en dat vervolgens [eiser] in een poging om hulp te bieden niet werd gewaarschuwd door [naam Y] of door een ander, niet heeft gezien dat de lift afwezig was en in de diepte is gevallen. De rechtbank oordeelt –mèt Singelveste- dat deze opeenstapeling van gebeurtenissen te kenschetsen is als een droevige samenloop van omstandigheden, die redelijkerwijze niet voorzienbaar was. Dus ook niet voor Singelveste.
[eiser] stelt wel in de dagvaarding dat Singelveste toentertijd bekend had moeten zijn met ongevallen waarbij aangelijnde honden en senioren in liften betrokken zijn, echter bij conclusie van repliek geeft [eiser] toe dat ten tijde van het ongeval in 2004 er nog geen soortgelijke ongevallen bekend waren. Aldus valt niet in te zien waarom Singelveste die bekendheid zou moeten bezitten; in elk geval is bekendheid bij het Liftinstituut van meerdere soortgelijke ongevallen toentertijd, zoals [eiser] stelt, niet voldoende om die bekendheid aan Singelveste toe te rekenen.
Bovendien, ook al zou dit anders zijn, hiermee wil niet zonder meer gezegd zijn, dat een val in de schacht zoals hier aan de orde, een in redelijkheid voorzienbaar gevolg is een aangelijnde hond die in een vertrekkende lift naar buiten glipt.
3.5
Bij conclusie van repliek ontwikkelt [eiser] de figuur van opstal aansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW als grondslag van zijn vordering. Volgens [eiser] is onduidelijk gebleven waarom de liftdeur deur open stond en wanneer en op welke wijze de deur is geopend; het is mogelijk, aldus [eiser] dat de liftdeur automatisch open is gegaan. Het ongecontroleerd opengaan en open blijven van schachtdeuren levert een gevaar op voor personen en zaken, en voldoet zo niet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de lift, en dus aan de opstal, mag stellen.

De rechtbank merkt allereerst op dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW op de bezitter van een opstal rust. In de inleidende dagvaarding evenwel wordt er melding van gemaakt dat Singelveste de beheerder/exploitant van het appartementencomplex is. Als dat juist is dan is Singelveste reeds daarom niet aansprakelijk op grond van dit artikel.
Uit alinea 34 van de conclusie van repliek leidt de rechtbank af dat [eiser] zich op standpunt is gaan stellen, dat Singelveste bezitter is in de zin van artikel 6:174 BW; Singelveste heeft zich over de vraag of zij al dan niet bezitter is niet uitgelaten.
De rechtbank overweegt, voor het geval aanvaard moet worden dat Singelveste inderdaad bezitter is in de zin van dit artikel, dat aansprakelijkheid ontbreekt. Niet gezegd kan immers worden dat de lift niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de lift mocht stellen. Zoals eerder al overwogen moet het ervoor gehouden worden dat de lift ten tijde van het ongeval geen gebreken kende, voldeed aan de veiligheidsvoorschriften en dat het ongeval zijn oorzaak vindt in een ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarin de werking van de lift geen doorslaggevende betekenis heeft gehad.
3.6
Uit het geen hierboven is overwogen vloeit voort dat de vordering van [eiser] als ongegrond moet worden afgewezen. ECLI:NL:RBZWB:2014:1973