RBZWB 241122 Airbnb verhuurder niet aansprakelijk voor val bij afstap van 20 cm tussen hal en woon/slaapkamer
RBZWB 241122 Airbnb verhuurder niet aansprakelijk voor val bij afstap van 20 cm tussen hal en woon/slaapkamer
- verzocht 25, begroot op 22 x € 250,00 +21% = € 7.562,50
2.
De feiten
2.1
[ verzoeker] en zijn partner hebben van 18 tot en met 20 november 2021 via Airbnb een appartement gehuurd van [ verweerster]. Het appartement bevindt zich op een verdieping boven een aan [ verweerster] toebehorende garage, gelegen achter haar woning aan de [ Adres ] [ woonplaats ] .
2.2
Het appartement bestaat uit een woon/slaapkamer, een hal en een badkamer met toilet.
De bovenverdieping is te bereiken via een naar rechts draaiende trap. Op de begane grond bevindt zich aan de rechterzijde van de trap een lichtschakelaar om het licht in de hal op de bovenverdieping aan te doen. Bovenaan de trap bevindt zich aan de linkerzijde de woon/slaapkamer. De opening naar de woon/slaapkamer is af te sluiten met een gordijn. De woon/slaapkamer is 20 centimeter lager gelegen dan de hal. Naast de afstap zijn twee ronde druk led-lampjes gemonteerd.
2.3
[ verzoeker] en zijn partner zijn op 18 november 2021 tussen half 10 en 10 uur in de ochtend bij het appartement gearriveerd. Zij hebben daar kort gesproken met [ verweerster] die op dat moment in haar garage was.
2.4
Na de dag in Zeeland de hebben doorgebracht, zijn [ verzoeker] en zijn partner tussen zes uur en half zeven in de avond weer bij het appartement aangekomen. [ verzoeker] heeft het licht in het halletje op de begane grond aangedaan en is vervolgens met spullen in zijn handen de trap opgelopen. Het licht op de 1e verdieping was niet aan. [ verzoeker] is ten val gekomen ter hoogte van de afstap tussen de hal en de woon/slaapkamer en is daarbij met zijn linkeroog op de hoek van een in de woon/slaapkamer staande tafel terecht gekomen. Het oog van [ verzoeker] is daardoor opgezwollen.
2.5
[ verzoeker] is de volgende dag samen met zijn partner naar de huisartsenpost gegaan en is vervolgens doorgestuurd naar het ziekenhuis in Goes. De partner van [ verzoeker] heeft het volgende WhatsApp bericht aan [ verweerster] gestuurd:
"Hoi [ verweerster ] , doordat de verlichting van het afstapje het gisteren niet deed (batterijen leeg) is [ verzoeker ] van het afstapje gevallen en met zijn oog op de punt van de tafel terecht gekomen. Zijn bij de huisarts geweest en moeten door naar het ziekenhuis in goes. Heb de lampjes bij me want ik heb geprobeerd bij je aan te bellen. Zodra we terugkomen hoop ik dat we dit kunnen oplossen."
2.6
[ verzoeker] is in het ziekenhuis onderzocht door een oogarts. Er is geen oculaire pathologie vastgesteld. De oogklachten van [ verzoeker] zijn weggetrokken maar hij heeft nekpijn en nekstijfheid ontwikkeld. [ verzoeker] is op 24 november 2021 naar zijn eigen huisarts gegaan. Deze heeft een Whiplash geconstateerd en heeft [ verzoeker] doorverwezen naar een fysiotherapeut en hij heeft pijnstilling voorgeschreven.
2.7
Vanwege functionele beperkingen is [ verzoeker] sinds het ongeval op 18 november 2021 volledig arbeidsongeschikt. In augustus 2022 is [ verzoeker] doorverwezen naar een neuroloog en op 23 augustus 2022 heeft er een intake plaatsgevonden bij een instelling die is gespecialiseerd in medische revalidatie bij patiënten met een chronische pijnsyndroom.
2.8
De voormalige gemachtigde van [ verzoeker] heeft [ verweerster] bij brief van 1 december 2021 aansprakelijk gesteld. [ verweerster] heeft haar aansprakelijkheidsverzekeraar voor particulieren ingeschakeld. Die verzekeraar heeft geen dekking geboden.
2.9
De aansprakelijkstelling is vervolgens doorgestuurd naar Crawford & Company B.V. die optreedt als tussenpersoon van de aansprakelijkheidsverzekeraar van Airbnb. Een aansprakelijkheid van een Airbnb-host, zoals [ verweerster], is meeverzekerd onder de verzekeringspolis van Airbnb. Op 6 april 2022 heeft een schade-expert van Crawford een onderzoek ter plaatse verricht. [ verzoeker] is daarbij niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van de bezichtiging heeft Crawford op 27 april 2022 een rapportage uitgebracht waarna zij de aansprakelijkheid bij e-mail van 18 mei 2022 van de hand heeft gewezen.
3.
Het verzoek
3.
[ verzoeker] verzoekt de kantonrechter voor recht te verklaren dat [ verweerster] aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die [ verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het hem op 18 november 2021 overkomen ongeval alsmede de kosten van deze deelgeschilprocedure te begroten en - bij toewijzing van het verzoek - [ verweerster] in die kosten te veroordelen.
3.2
[ verzoeker] heeft aan zijn verzoek primair ten grondslag gelegd dat [ verweerster] aansprakelijk is voor het ongeval op grond van artikel 6:174 BW. [ verzoeker] heeft hiertoe aangevoerd dat de opstal niet voldeed aan de vereisten die daaraan in de gegeven omstandigheden gesteld mochten worden. [ verzoeker] stelt dat de opstap op de 1e verdieping gebrekkig is nu deze bij binnenkomst in de woon/slaapkamer slecht zichtbaar was. Dit komt volgens [ verzoeker] mede doordat er geen kleurverschil bestaat tussen de vloer in de hal en de afstap. Nu huurders bij binnenkomst geen rekening kunnen houden met het hoogteverschil had [ verweerster] voorzorgsmaatregelen moeten nemen zoals een adequate verlichtingsmogelijkheid boven in de hal en/of in de woon/slaapkamer zodat [ verzoeker] eenvoudig had kunnen zien waar hij liep. Daarnaast had [ verweerster] [ verzoeker] kunnen waarschuwen voor het bestaan van de afstap. Dit had zij mondeling kunnen doen of met een waarschuwingsbordje boven in de hal. [ verzoeker] stelt verder dat de twee ledlampjes naast de afstap - die dienen als waarschuwingslampjes - niet functioneerden omdat de baterijen leeg waren. [ verzoeker] stelt niet ten val te zouden zijn gekomen indien deze lampjes wel hadden gefunctioneerd. Daarnaast was sprake van een gevaarlijke situatie omdat de tafel waar [ verzoeker] tegenaan is gevallen van de muur vandaan was geschoven waardoor deze ter hoogte van de linkerkant van de opstap stond. [ verzoeker] stelt verder dat [ verweerster] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem nu zij niet de zorgvuldigheid heeft betracht die onder de gegeven omstandigheden van haar gevergd had moeten worden. [ verweerster] had rekening behoren te houden met de waarschijnlijkheid dat [ verzoeker] niet de vereiste oplettendheid zou betrachten bij het binnengaan van de woon/slaapkamer.
3.3
Subsidiair heeft [ verzoeker] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat er sprake is van een gebrek op grond van artikel 7:204 lid 2 BW. Volgens [ verzoeker] heeft [ verweerster] niet voldaan aan haar zorgplicht om gevaarlijke situaties in het huurappartement te voorkomen. Hij verwijst hierbij naar hetgeen hij ook ten aanzien van zijn primaire grondslag heeft aangevoerd.
4.
Het verweer
4.1
[ verweerster] voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat het verzoek van [ verzoeker] zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure omdat de toedracht van de val en de feiten en omstandigheden ten tijde van de val niet vaststaan tussen partijen. Voor bewijslevering is in een deelgeschilprocedure geen plaats. Voor zover wordt geoordeeld dat het verzoek wel kan worden behandeld in deze procedure heeft [ verweerster] (subsidiair) betwist aansprakelijk te zijn voor het ongeval van [ verzoeker].
4.2
Het enkele bestaan van een afstapje maakt het appartement niet gebrekkig. [ verzoeker] heeft ook niet gesteld dat het afstapje an sich gevaarlijk is of in strijd is met enig (bouwkundig) voorschrift. Beoordeeld dient te worden hoe groot de kans is dat iemand vanwege het afstapje ten val komt. In de visie van [ verweerster] is deze kans niet groot. Het appartement is voorzien van goed werkende verlichting en het afstapje is zowel bij dag- als kunstlicht goed zichtbaar, ook zonder de ledlampjes aan de zijkant van de afstap. Deze druklampjes dienden overigens enkel als nachtverlichting. De vloer in de hal op de bovenverdieping heeft verder een andere (donkerdere) kleur dan de vloer in de woon/slaapkamer en de rand van de afstap is afgezet met een lichte aluminium strip. De mate van waarschijnlijkheid dat [ verzoeker] niet de vereiste oplettendheid zou betrachten is gering. Reeds bij het reserveren van het appartement heeft hij de foto's kunnen bekijken waarop de afstap te zien is. Verder zijn [ verzoeker] en zijn partner al in de ochtend - en dus bij daglicht - bij het appartement aangekomen.
Dat [ verzoeker] vervolgens pas in de avond het appartement zou betreden - hetgeen [ verweerster] overigens betwist - zonder beneden het licht op de bovenverdieping aan te doen en met spullen in zijn handen, behoefde [ verweerster] niet te verwachten. De val was niet voorzienbaar zodat [ verweerster] daar niet voor hoefde te waarschuwen. Voor zover zou worden geoordeeld dat [ verweerster] wel aansprakelijk is jegens [ verzoeker]s beroept zij zich op eigen schuld aan de zijde van [ verzoeker].
5.
De beoordeling
5.1
Het verzoek van [ verzoeker] betreft een deelgeschil in de zin van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade. Op grond van artikel 1019w Rv kan ieder van partijen de rechter verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband Inet een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over het beloop van de vordering van de benadeelde partij. Het deelgeschil bestaat in dit geval alleen uit de vraag of [ verweerster] aansprakelijk is voor de schade die [ verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden door het ongeval dat hem op 18 november 2021 is overkomen. De hoogte van deze schade is in deze procedure niet aan de orde. De aansprakelijkheidsvraag is een vraag die in een deelgeschilprocedure ter beantwoording aan de kantonrechter kan worden voorgelegd, tenzij te verwachten is dat de beantwoording daarvan kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat uitvoerige bewijsvoering en deskundigenberichten nodig zijn. Dit is in dit geval niet aan de orde zodat het verzoek als deelgeschil beoordeeld kan worden. Tussen partijen bestaat weliswaar verschil van mening over enkele omstandigheden ten tijde van het ongeval maar [ verzoeker] heeft ter zitting aangevoerd dat deze (door hem zelf aangevoerde) omstandigheden niet van doorslaggevend belang voor de vraag of [ verweerster] jegens hem aansprakelijk is. De kantonrechter is met [ verzoeker] van oordeel dat deze vraag in deze procedure beoordeeld kan worden zonder dat daartoe nadere bewijslevering nodig is.
5.2
Tussen partijen staat vast dat [ verzoeker] in het begin van de avond in het appartement van [ verweerster] is gevallen ter hoogte van het niveauverschil tussen de hal en de lager gelegen woon/slaapkamer. Primair dient beoordeeld te worden of er sprake is van een gebrek aan de opstal, in casu de vloer. Bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de ge geven omstandigheden mag stellen, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Of een opstal -gebrekkig is, zal mede moeten worden beoordeeld aan de hand van de 'kelderluik-criteria' .
5.3
Beoordeeld dient dus te worden of de verhoging waar [ verzoeker] is gevallen naar objectieve maatstaven gemeten voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen. Tussen partijen staat vast dat in het Bouwbesluit geen normen zijn opgenomen voor toelaatbare hoogteverschillen in woningen. De enkele aanwezigheid van de afstap is dus ook niet als gebrekkig aan te merken maar beoordeeld dient te worden of de afstap voldoende zichtbaar was. Hoewel [ verzoeker] in zijn verzoekschrift meerdere keren vermeldt dat de afstap niet zichtbaar was omdat het donker was en dat hij daardoor is gevallen, heeft hij ter zitting gesteld dat de afstap ook bij voldoende daglicht/kunstlicht niet zichtbaar was. [ verweerster] heeft dit gemotiveerd weersproken en zij heeft dit onderbouwd met het rapport van Crawford. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de foto's in dit rapport dat de afstap voldoende zichtbaar was door het bestaande kleurverschil van de vloeren in de hal en de woon/slaapkamer en de metalen strip op de afstap. Zeker wanneer men ter hoogte staat van de gordijnafscheiding, te zien op foto 5 van het rapport, is de afstap bij voldoende licht duidelijk waarneembaar voor een huurder die enige oplettendheid in acht neemt bij het betreden van de woon/slaapkamer. Voor zover het gordijn bij het betreden van het appartement dicht was, zoals [ verzoeker] betoogt en [ verweerster] betwist, is bovendien aannemelijk dat [ verzoeker] op die plaats heeft stilgestaan om het gordijn te openen en hij dus niet direct vanaf de trap kon doorlopen naar de slaap/woonkamer. Ook indien zou komen vast te staan dat het gordijn bij aankomst dicht was, zou dat [ verzoeker] dus niet baten zodat bewijslevering op dit punt niet aan de orde is.
5.4
De kantonrechter neemt hierbij in overweging dat van [ verweerster ] als verhuurder weliswaar mag worden verwacht dat zij rekening houdt met de omstandigheid dat huurders van het appartement niet steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten, maar dat neemt niet weg dat van huurders mag worden verwacht dat zij tenminste enige oplettendheid in acht nemen bij het betreden van het appartement. In ieder geval mag worden verwacht dat een huurder het licht op de bovenverdieping aandoet voordat hij in het donker de trap opgaat. Tussen partijen staat vast dat daartoe beneden in het halletje een lichtschakelaar aanwezig was. Op de foto's in het rapport van Crawford is te zien dat de lichtknop zich aan de rechterzijde van de trap bevond. Het is gebruikelijk dat het licht op de eerste verdieping - middels een hotelschakelaar - ook op de begane grond kan worden bediend zodat [ verweerster] [ verzoeker] hier niet op hoefde te wijzen. Zeker niet nu de lichtschakelaar zich op een duidelijk zichtbare plaats bevond. Naar het oordeel van de kantonrechter behoefde [ verweerster] niet te verwachten dat [ verzoeker] in het donker de trap op zou lopen en de woon/slaapkamer zou betreden, zeker niet indien het de eerste keer was dat hij dat deed zoals hij heeft betoogd.
5.5
Gelet op voornoemde omstandigheden was de kans op verwezenlijking van valgevaar dus gering. Deze conclusie wordt bovendien gerechtvaardigd door het feit dat het niveauverschil in de vloer, ondanks veelvuldige verhuur, niet eerder tot een valpartij heeft geleid. Dit alles brengt met zich dat er geen sprake is van een gebrekkig opstal als bedoeld in 6: 174 BW.
5.6
[ verzoeker] heeft tevens aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat [ verweerster] aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW omdat zij een gevaarzettende situatie heeft laten ontstaan. Nu daarbij dezelfde 'kelderluik-criteria' gelden als bij de vraag naar de gebrekkigheid van het opstal, kan dit - ten aanzien van het opstal - niet tot een andere uitkomst leiden. Voor zover [ verzoeker] heeft bedoeld te stellen dat [ verweerster] de gevaarzettende situatie (mede) in het leven heeft geroepen door de wijze waarop zij de tafel heeft geplaatst ten opzichte van de afstap, slaagt het beroep op onrechtmatige daad evenmin. Immers, indien [ verzoeker] bij het betreden van de woon/slaapkamer de nodige voorzichtigheid had betracht door het licht aan te doen zou hij niet tegen de tafel zijn gevallen. Het antwoord op de vraag of de tafel al dan niet bij de muur vandaan was geschoven, kan daarom in het midden blijven.
5.7
[ verzoeker] heeft ten slotte een beroep gedaan op artikel 7:204 lid 2 BW (juncto artikel 7:208 BW). Artikel 7:208 BW bepaalt - voor zover hier relevant - dat de verhuurder tot vergoeding van de door een gebrek aan het gehuurde veroorzaakte schade verplicht is, indien het gebrek na het aangaan van de huurovereenkomst is ontstaan en aan hem is toe te rekenen, alsmede indien het gebrek bij het aangaan van de huurovereenkomst aanwezig was en de verhuurder het toen kende of had behoren te kennen. Onder een gebrek als hiervoor bedoeld moet op grond van artikel 7:204 lid 2 BW worden verstaan een staat of eigenschap van de zaak of een andere niet aan de huurder toe te rekenen omstandigheid, waardoor de zaak aan de huurder niet het genot kan verschaffen dat een huurder bij het aangaan van de overeenkomst mag verwachten van een goed onderhouden zaak van de soort waarop de overeenkomst betrekking heeft.
5.8
De kantonrechter verwijst naar hetgeen hij hiervoor al heeft overwogen ten aanzien van de gestelde gebrekkigheid van de afstap in het appartement. Uit die overwegingen volgt dat deze afstap niet als een gebrek aan het gehuurde kan worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 7:204 lid 2 BW. [ verweerster] is dus niet aansprakelijk jegens [ verzoeker] krachtens artikel 7:208 BW zodat deze grondslag van het verzoek eveneens faalt.
5.9
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van [ verzoeker] tot vaststelling van de aansprakelijkheid van [ verweerster] dient te worden afgewezen. Afwijzing van het verzoek staat niet in de weg aan het begroten van de kosten op grond van artikel 1019aa Rv. Dat is slechts anders indien het maken van proceskosten niet redelijk wordt geoordeeld in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW, bijvoorbeeld omdat de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Van deze situatie is naar het oordeel van de kantonrechter echter geen sprake. De kantonrechter zal de kosten van [ verzoeker] dus begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of de kosten redelijk zijn, hangt afvan de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt en of de omvang van deze kosten redelijk is.
5.10
[ verzoeker] stelt dat zijn gemachtigde in totaal ruim 38 uur heeft besteed aan het deelgeschil waarvan volgens hem 25 uur voor vergoeding in aanmerking komen, tegen een uurtarief van € 250,00 exclusief btw maar inclusief kantoorkosten. Het totaalbedrag komt daarmee uit op € 7.562,50, te vermeerderen met het griffierecht.
5.11
[ verweerster] heeft verweer gevoerd tegen het aantal in rekening gebrachte uren en de kantoorkosten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [ verzoeker] zijn verzoek nodeloos ingewikkeld heeft gemaakt door het aanvoeren van verschillende omstandigheden waar ter zitting weer op is teruggekomen omdat de afstap ook zonder die omstandigheden gebrekkig zou zijn. [ verweerster] vindt 8 uur voor het opstellen van het verzoekschrift een redelijk aantal uren.
5.12
De kantonrechter is met [ verweerster] van oordeel dat er minder uren hadden hoeven worden besteed aan het opstellen van het verzoekschrift als deze omstandigheden buiten beschouwing waren gelaten. De kantonrechter volgt [ verweerster] daarom in haar verweer en hij zal het aantal uren voor het opstellen van het verzoekschrift begroten op 8 uur. Het aantal bestede uren dat (de gemachtigde van) [ verzoeker] verder in rekening heeft gebracht, komt de kantonrechter niet bovenmatig voor zodat een aantal van 22 uur in de begroting betrokken wordt. [ verweerster] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het uurtarief en dit komt de kantonrechter ook niet onredelijk voor. Het verweer tegen de kantoorkosten treft geen doel nu deze kosten reeds in het uurtarief zijn begrepen en deze niet nog daarbovenop in rekening worden gebracht. De kosten zullen gelet op het bovenstaande en vermeerderd met het door [ verzoeker ] betaalde griffierecht van € 86,00 worden begroot op het bedrag van € 6.741,00.
5.13
Nu de aansprakelijkheid van [ verweerster] niet is komen vast te staan. zal het verzoek van [ verzoeker] om [ verweerster] te veroordelen tot betaling van de met het deelgeschil samenhangende kosten worden afgewezen.
Met dank aan de heer mr. E. Wytema, Van Wassenaar Wytema Letselchade Advocaten & Mediation voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2022/RBZWB-241122