Hof L.warden 140409 Vordering vergoeding psychische schade op voet van 7-658 stuit niet af op 7-685
- Meer over dit onderwerp:
Hof L.warden 140409 Vordering vergoeding psychische schade op voet van 7:658 BW stuit niet af op 7:685 BW
De feiten
(...)
1.2 Gedurende de
arbeidsovereenkomst is [appellant] door de zorgcoördinator van De Trans
verdacht van seksueel misbruik van een cliënte van De Trans. Op 28 juni
2004 heeft [appellant] bij de divisiemanager van De Trans een klacht
ingediend tegen de zorgcoördinator. Ondertussen is, mede door de
zedenpolitie, onderzoek gedaan naar beweerd seksueel misbruik. Die
verdenkingen bleken onjuist. De door [appellant] ingediende klacht is
gedeeltelijk gegrond geacht (waarbij het gedrag van de zorgcoördinator
als zeer direct, dominant en tactloos is gekwalificeerd), maar het
verwijt van discriminatie is ongegrond bevonden. De Trans heeft in het,
in september 2004 gehouden, gesprek met [appellant] hierover ook
kritiek op het functioneren van [appellant] naar voren gebracht en
vervolgens zowel klager als beklaagde naar een andere groep
overgeplaatst. [appellant] kreeg bovendien een cursus aangeboden 'ter
verduidelijking van de Nederlandse omgangsvormen' omdat de
klachtbehandelaar zich afvroeg of het gedrag van [appellant] wellicht
cultureel bepaald zou zijn. Sindsdien heeft [appellant] zich juridisch
laten bijstaan.
1.3 In november 2004 heeft [appellant] zich ziek gemeld wegens
psychische klachten. Re-integratie mislukte. In overleg over
werkhervatting heeft [appellant] de voorkeur gegeven aan een pro forma
ontbindingsprocedure, hetgeen leidde tot de onder 1.2 genoemde
ontbindingsbeschikking.
Tot 31 augustus 2006 ontving [appellant] een Ziektewetuitkering. In
zijn rapport van 11 juli 2006 vermeldde de verzekeringsarts o.a. zijn
constatering van een persoonlijkheidsstoornis en beperkte
belastbaarheid, welke beperkingen reeds op datum aanvang verzekering (1
maart 2002) aanwezig waren en ook al voor het 17e levensjaar. Aan
[appellant] is met ingang van 31 augustus 2006 een volledige
Wajong-uitkering toegekend in plaats van een WIA-uitkering.
1.4 Op 28 november 2005 heeft [appellant] een klacht ingediend bij de
Commissie Gelijke Behandeling (hierna: de CGB). Deze klacht is op 19
juli 2006 door de CGB gedeeltelijk gegrond verklaard; geoordeeld is dat
De Trans "direct onderscheid heeft gemaakt op grond van ras bij de
klachtbehandeling over de bejegening door een collega". De andere
klachten wegens discriminatie op grond van ras zijn afgewezen.
1.5 Bij dagvaarding van 26 februari 2007 heeft [appellant] wegens
schending van de in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht aanspraak
gemaakt op € 30.093,96 schadevergoeding wegens psychisch letsel: €
14.000,- immateriële schade en, na aftrek van de ontbindingsvergoeding,
nog € 16.093,96 netto wegens verlies aan verdienvermogen vanaf 1
november 2005 tot en met 2032, een en ander vermeerderd met wettelijke
rente vanaf 1 november 2005.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
Bespreking van de grieven
2. Met grief 1 bestrijdt [appellant] dat de kantonrechter op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan de Baijingsleer.
3. De kantonrechter heeft in zijn vonnis in het midden gelaten of
partijen zijn overeengekomen dat de ontbindingsvergoeding zou worden
betaald tegen finale kwijting. Hij heeft het door De Trans gedane
beroep op de exclusiviteit van de ontbindingsvergoeding gehonoreerd.
Daartoe overwoog de kantonrechter dat zich niet de uitzondering
voordoet uit het arrest Vermeulen/Douwe Egberts (HR 10 december 2004,
NJ 2006, 214) voor 'aanspraken van de werknemer die zijn ontstaan
tijdens de dienstbetrekking, hun grondslag vinden in de periode vóór de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst en geen verband houden met de
(wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van
die beëindiging, zoals bijvoorbeeld een aanspraak op achterstallig
loon'. De vorderingen van [appellant] zijn, aldus de kantonrechter,
gericht op vergoeding van schade na ontbinding van de
arbeidsovereenkomst en houden juist wel verband met de aanleiding en de
wijze van beëindiging van die arbeidsovereenkomst. De thans aan de
vordering ten grondslag gelegde feiten zijn ook vermeld in het verzoek-
en verweerschrift en er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de
aangeboden en vervolgens toegekende vergoeding daarop is afgestemd.
[appellant] heeft zich niet tegen de hoogte van de vergoeding verzet,
noch betwist dat het verzoekschrift op zijn verzoek door De Trans is
ingediend. Ook geeft de factor C=2 wel aan dat de feiten en
omstandigheden kennelijk ook voor De Trans van dien aard waren dat
[appellant] een aanzienlijk hogere vergoeding dan gebruikelijk werd
toegekend, aldus de kantonrechter.
4. De grief is terecht voorgesteld. De vordering van [appellant] is
niet gebaseerd op de redelijkheid en billijkheid, maar op schending van
de wettelijke regel in art. 7:658 BW die ertoe strekt hem tegenover
zijn werkgever te beschermen. Daarmee doet zich niet zonder meer de
situatie voor dat de naar billijkheid bepaalde ontbindingsvergoeding
ook deze aanspraak omvat.
Niet uitgesloten is evenwel dat de thans aan de vordering ten
grondslag gelegde feiten ook in aanmerking (kunnen) worden genomen bij
de beoordeling van de vraag of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst
wegens verandering in de omstandigheden en toekenning van een
vergoeding naar billijkheid gerechtvaardigd zijn. In een zodanig geval
kan de rechter bij de beoordeling van de vordering rekening houden met
het in de ontbindingsprocedure toegekende bedrag.
Het hof constateert dat [appellant] daar zelf al rekening mee heeft
gehouden bij het bepalen van zijn vordering door het gehele
netto-equivalent van de bruto-ontbindingsvergoeding in mindering te
brengen op zijn aanspraak tot materiële schadevergoeding uit hoofde van
art. 7:658 BW.
5. Met de grieven 2 en 3 betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten
onrechte uit de inhoud van verzoek- en verweerschrift alsmede uit de
omvang van de aangeboden en toegekende vergoeding heeft afgeleid dat de
ontbindingsvergoeding is afgestemd op het feitencomplex dat thans ook
ten grondslag ligt aan de vordering tot schadevergoeding ex art. 7:658
BW.
6. De juistheid van deze grieven kan naar het oordeel van het hof in
het midden blijven, nu [appellant] zelf al is overgegaan tot algehele
aftrek van de ontbindingsvergoeding op zijn aanspraak uit hoofde van
schending van de zorgplicht ingevolge art. 7:658 BW.
7. Grief 4 mist zelfstandige betekenis nu zij zich richt zich tegen de
afwijzing van de vordering en de veroordeling in de proceskosten.
Gevolg van het onder 4. overwogene is, dat het hof dient te onderzoeken
of De Trans op de voet van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de
gestelde schade en of en zo ja in welke omvang de vordering van
[appellant] toewijsbaar is.
De grondslag voor de vordering in eerste aanleg
8. Het meest verstrekkende verweer van De Trans tegen deze vordering
is, dat partijen bij het treffen van de regeling, waarbij is
afgesproken dat De Trans ontbinding van de arbeidsovereenkomst met
[appellant] zou verzoeken, finale kwijting zijn overeengekomen. De
Trans heeft uitdrukkelijk bewijs aangeboden. Het hof acht
bewijslevering evenwel niet nodig, want ook indien De Trans niet zou
slagen in dat bewijs, wordt de vordering van [appellant] afgewezen nu
uit het navolgende blijkt dat de subsidiaire weren doel treffen.
9. Inhoudelijk beroept [appellant] zich op de geschonden zorgplicht van art. 7:658 BW en hij voert daartoe het volgende aan.
De Trans is tussen september 2003 en november 2004 ernstig
tekort geschoten in haar zorgplicht om te voorkomen dat hij als gevolg
van de werksfeer psychische schade zou lijden. Concreet wijst
[appellant] op de wijze waarop hij door de zorgcoördinator is bejegend,
de onzorgvuldige afhandeling van zijn klacht daarover en de manier
waarop met de beschuldiging van seksueel misbruik is omgesprongen.
Doordat hij lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis heeft hij,
gecombineerd met de problemen op de werkvloer, een ernstige
aanpassingsstoornis ontwikkeld met gemengde stoornis van emotie en
gedrag. Dit staat in een brief d.d. 7 maart 2005 van een psychiater,
verbonden aan de ambulante forensische psychiatrie Noord-Nederland
(AFPN) en gericht aan de bedrijfsarts.
Tot het moment waarop de beschuldigingen van seksueel misbruik een
aanvang namen, heeft [appellant] altijd prima gefunctioneerd. Volgens
de verzekeringsarts is een samenwerkende, zorgverlenende of
klantgerichte functie nu niet meer geschikt.
10. Het hof is van oordeel dat [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
Voor aansprakelijkheid op grond van art. 7:658 BW is vereist dat hij
duidelijk maakt welke concrete norm als daar bedoeld is overtreden door
de werkgever, en dat zijn psychische schade verband houdt met risico's
die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving (vgl. HR 11 maart
2005, JAR 2005,84).
11. [appellant] verwijst niet naar een concrete norm ter bescherming
van zijn gezondheid en/of veiligheid. Voor zover het hof dit ambtshalve
moet opvatten als een beroep op art. 3 van de Arbeidsomstandighedenwet
(dat onder meer een algemene verplichting meebrengt tot aanpassing van
de werkomstandigheden aan de persoonlijke eigenschappen van de
werknemer en het in dat kader bevorderen van het welzijn bij de arbeid)
levert dat nog geen kenbare en concrete norm op voor De Trans.
Ook uit de concrete verwijten van [appellant] kan het hof geen
geschonden norm als bedoeld in art. 7:658 BW distilleren. Een
verplichting voor de werkgever om maatregelen te nemen ter voorkoming
van psychisch letsel bij de werknemer kan noodzakelijk worden door een
mededeling van de werknemer zelf, of op een andere manier uit
omstandigheden blijken. In het onderhavige geval heeft [appellant] niet
in september 2003 maar pas in juni 2004 geklaagd over de bejegening
door de zorgcoördinator, welke klacht voldoende voortvarend is opgepakt
en behandeld. Gesteld noch gebleken is dat De Trans op de hoogte was
van de gelaakte bejegening voordat de klacht werd ingediend.
12. Ook heeft De Trans de beschuldiging van seksueel misbruik laten
onderzoeken door de zedenpolitie zodra zij hiervan op de hoogte raakte.
De zorgcoördinator heeft excuses moeten aanbieden. Wat De Trans wel, in
het voetspoor van de CGB, kan worden verweten is dat de
klachtbehandeling onvoldoende zorgvuldig en voor verbeteringen vatbaar
was. Het hof oordeelt evenwel dat schending van de verplichting om voor
een zorgvuldige klachtprocedure te zorgen in dit geval, waarbij ook
niet is gesteld dat De Trans hierop eerder is aangesproken, geen
normschending is als bedoeld in art. 7:658 BW, maar hooguit van de
zorgvuldigheidsnorm in art. 7:611 BW.
13. [appellant] heeft nog, maar dan in het kader van de onderbouwing
van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, aangevoerd dat
hij een 'belast' verleden heeft als gevolg van zijn
persoonlijkheidsstoornis. De Trans heeft ontkend dat zij daarmee bekend
was en [appellant] heeft geen bewijsaanbod op dit punt gedaan. Het hof
verbindt hieraan de conclusie dat De Trans niet heeft moeten weten dat
[appellant] bijzonder kwetsbaar was, als gevolg waarvan zij mogelijk
meer aandacht had moeten besteden aan zijn werkomstandigheden.
14. Ook omtrent zijn psychische schade en het beweerde causale verband
met een door De Trans geschonden norm heeft [appellant] onvoldoende
gesteld. De verzekeringsarts heeft in zijn onder 1.3 vermelde rapport
vermeld:
"na een minimaal arbeidsverleden op 5-12-1990 uitgevallen (...) Nu in
2004 opnieuw uitgevallen met dezelfde psychische problematiek.(...)
Betrokkene is een kwetsbare snel krenkbare man die bekend is met een
persoonlijkheidsstoornis zich uitend in alcoholproblematiek (...). In
arbeid is betrokkene aangewezen op goede begeleiding, toezicht en
controle. Samenwerken en conflictsituatie dienen vermeden te worden.
Ook een zorgverlenende of klantgerichte functie is voor hem minder
geschikt. Deze beperkingen waren reeds aanwezig op datum aanvang
verzekering (=1-3-2002) en zijn op einde wachttijd nog steeds aanwezig.
Deze beperkingen waren mijns inziens reeds voor het 17e levensjaar
aanwezig, zodat er mogelijk Wajong-rechten aan de orde zijn."
[appellant] kon zich volgens rapporteur verenigen met de besproken beperkingen en de conclusie(s).
15. Het hof leidt uit deze rapportage af dat [appellant] door hem
persoonlijk betreffende omstandigheden van meet af aan niet, althans
minder geschikt was voor zijn functie en dat normale
werkomstandigheden, die samenwerking vereisen en helaas soms ook
conflictsituaties omvatten, niet bevorderlijk voor hem zijn. Niet valt
in te zien welk verwijt De Trans daarvan valt te maken, ook niet indien
zich daardoor een ernstige aanpassingsstoornis met gemengde stoornis
van emotie en gedrag ontwikkelt, zoals de psychiater van AFPN in maart
2005 constateerde.
Het is het hof daarbij niet duidelijk geworden of laatstgenoemde
stoornissen al dan niet blijvend zijn en een wezenlijk ander
ziektebeeld opleveren dan de reeds aanwezige persoonlijkheidsstoornis.
16. Hoewel de eerste grief gegrond is, dient de vordering derhalve te worden afgewezen onder verbetering van gronden. LJN BI2421