Overslaan en naar de inhoud gaan

PHR 070225 Lindenbergh; verwerping beroep; Burn-out; Stelplicht- en bewijslastverdeling; arbeidsrechtelijke omkeringsregel; Motivering

PHR 070225 Lindenbergh; verwerping beroep; Burn-out; Stelplicht- en bewijslastverdeling; arbeidsrechtelijke omkeringsregel; Motivering

in vervolg op:
GHAMS 191223 werkgever ook in hoger beroep niet aansprakelijk voor schade als gevolg van burn-out en depressie

4Bespreking van het cassatiemiddel

4.1

Het cassatiemiddel bevat een inleiding. Daarin wordt onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken en de overgelegde producties uiteengezet dat de werkneemster er in de feitelijke instanties op heeft gewezen dat haar behandelend (huis)arts en een psychiater het causaal verband tussen de werkomstandigheden en haar arbeidsongeschiktheid hebben vastgesteld en dat ook de bedrijfsarts dit heeft beaamd.12 In de inleiding staat verder dat de werkneemster er tijdens de twee mondelinge behandelingen in hoger beroep op heeft gewezen dat haar medische historie geen enkele aanleiding geeft om te twijfelen aan het vastgestelde causaal verband en dat ook haar partner dit kan beamen.13 Volgens het middel moet in cassatie bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag14 van beide punten worden uitgegaan.

4.2

Het middel is opgebouwd uit vijf onderdelen. Het eerste onderdeel bevat een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof in r.o. 4.3 over de stelplicht en bewijslast ten aanzien van causaal verband en normschending in het kader van art. 7:658 BW. Ik veroorloof mij daarover eerst enkele inleidende opmerkingen.

4.3

Deze zaak gaat in wezen over een arbeidsconflict naar aanleiding van een organisatorische beslissing, dat zodanig is geëscaleerd dat de werkneemster zich heeft ziekgemeld. Het geschil is geplaatst in het kader van art. 7:658 BW (en art. 7:611 en 6:162 BW). Art. 7:658 BW voorziet in een verplichting van de werkgever om te waken over de veiligheid van de werknemer (lid 1) en in een aansprakelijkheidsregel (lid 2) met een bijzondere stelplicht- en bewijslastverdeling: als de werknemer aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden, is het aan de werkgever om de naleving van zijn zorgplicht aan te tonen. Dat spreekt aan bij klassieke arbeidsongevallen: een werknemer die van een steiger valt, kan eenvoudig aannemelijk maken dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden, maar zal minder eenvoudig aannemelijk kunnen maken dat daarvan een normschending de oorzaak was: het is aan de werkgever om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden van een steiger valt en de in dat verband relevante omstandigheden liggen in de sfeer van de werkgever. Bij ‘beroeps’ziekten – ik schrijf dat woord bewust zo, omdat doorgaans juist in geschil is of de ziekte het gevolg is van de uitoefening van het beroep – waaronder begrepen psychische aandoeningen, ligt dit allemaal veel minder eenvoudig.15 Bij blootstelling aan gevaarlijke stoffen is veelal vooral de vraag naar feitelijke veroorzaking onderwerp van geschil (is de ziekte het gevolg van de blootstelling tijdens het werk),16 bij psychische klachten zoals burn-out is vaak niet alleen de vraag naar feitelijke veroorzaking (komt het door het werk?), maar ook die naar het bestaan en de schending van een norm onderwerp van debat (is een norm geschonden die beoogt te beschermen tegen burn-out?).17 Psychische aandoeningen kunnen immers niet alleen verschillend van aard zijn en uiteenlopende oorzaken hebben, ook kan daarbij een vraag zijn welke zorg precies van de werkgever mocht worden verwacht ten aanzien van de geestelijke gezondheid van de werknemer.18

4.4

Eerder heeft uw Raad aanvaard dat art. 7:658 BW ook toepassing kan vinden als het gaat om arbeidsomstandigheden die ‘psychisch ziekmakend zijn’.19 In de literatuur is uitvoerig aan de orde gekomen dat het daarbij kan gaan om gevallen waarin het klassieke stramien van art. 7:658 BW niet eenvoudig kan worden gevolgd: de werknemer die stelt dat hij door het werk overspannen is geraakt zal doorgaans ook meer specifiek moeten benoemen welke oorzaken daaraan volgens hem ten grondslag liggen en kan dan in wezen niet ontkomen aan het innemen van stellingen over tekortkomingen van de werkgever.20 Hij bevindt zich in een andere positie dan de werknemer van een bank die stelt dat hij een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen door een bankoverval. In beide gevallen gaat het om psychische klachten met mogelijk vergelijkbare schadelijke gevolgen, maar zowel de vraag naar de veroorzaking van die klachten als de vraag naar een eraan ten grondslag liggende normschending vraagt om een verschillend partijdebat. En die vragen (veroorzaking en normschending) hangen ten nauwste met elkaar samen. Het is dan ook wat mij betreft de vraag of art. 7:658 BW in gevallen als hier aan de orde (in feite een personeelsbeslissing en volgens mij niet zozeer een kwestie van veiligheid) een beter toetsingskader biedt dan art. 7:611 BW (goed werkgeverschap): de werknemer zal het verband tussen zijn klachten en het werk moeten onderbouwen met omstandigheden in de werksfeer die (mogelijk) als tekortkomingen kunnen worden aangeduid.21 Anders dan bij een posttraumatische stressstoornis door een bankoverval is er bij een gestelde burn-out of depressie als gevolg van een personeelsbeslissing geen tussen de normschending en de verwezenlijking van het risico gelegen gebeurtenis: de gevolgen moeten direct worden herleid tot de normschending, waardoor vaststelling van causaal verband en normschending als ware ineenvloeien. Kwalificeren de door de werknemer aangedragen omstandigheden niet als normschending, dan zal vaak eenvoudig ook kunnen worden aangenomen dat de werkgever heeft aangetoond dat hij zijn zorgplicht is nagekomen.

4.5

Vanwege het hiervoor geschetste bijzondere samenstel van bewijsregels van art. 7:658 lid 2 BW heeft uw Raad in het verleden de zogenaamde ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ aanvaard.22 De ‘gewone’ omkeringsregel heeft de bedoeling de benadeelde tegemoet te komen in het bewijs van causaal verband tussen normschending en – kort gezegd – ongeval en doet dat door een verband te veronderstellen tussen de normschending in kwestie en het in casu verwezenlijkte risico.23 De benadeelde die een normschending aannemelijk maakt, heeft daarvan aldus voordeel bij het bewijs van causaal verband. Dat vergt wel een bepaalde specificiteit van normschending en van (daarbij passend)24 verwezenlijkt risico: als iemand van een trap valt die in strijd met voorschriften geen leuning heeft, kan in beginsel worden aangenomen dat het ontbreken van de leuning de oorzaak van de val was.25 Omdat het partijdebat in het kader van art. 7:658 lid 2 BW ‘vertrekt vanuit’ het causaal verband en de vaststelling van de normschending dus pas de tweede stap in dat debat is, mist de werknemer bij de vaststelling van het causaal verband het voordeel van de gewone omkeringsregel (omdat die voortbouwt op een vaststaande normschending). Om de werknemer op dit punt tegemoet te komen, heeft de Hoge Raad de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’ aanvaard:

“Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.

De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.”26

In de voorlaatste zin van dit citaat wordt ter rechtvaardiging van deze regel een verband gelegd tussen de normschending (‘de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen’) en de gestelde ziekte.27 Die rechtvaardiging is in een concreet geval natuurlijk pas aan de orde als ook de normschending vaststaat, maar de tegemoetkoming aan de werknemer is erin gelegen dat de werkgever eerder aan zet is met het bewijs van nakoming van zijn zorgplicht.

4.6

De arbeidsrechtelijke omkeringsregel is in het leven geroepen in een zaak die ging over blootstelling aan gevaarlijke stoffen.28 In latere zaken is de regel genuanceerd en het toepassingsbereik ervan navenant gepreciseerd: voor het vermoeden van causaal verband is geen plaats als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onbepaald is.29 Dat probleem speelt niet alleen bij veel gevaarlijke stoffen, maar ook – en wellicht in bijzondere mate – bij psychische aandoeningen zoals burn-out.

4.7

Voor de werking van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is aldus nodig dat een norm is geschonden die strekt tot bescherming tegen de schade zoals die is geleden (‘een veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen’). Anders gezegd: een normschending waarvan aannemelijk is dat die typisch het soort schade veroorzaakt als waarvoor de werknemer de werkgever aansprakelijk houdt.30 Dit laat opnieuw de verwevenheid van de vaststelling van het oorzakelijk verband en de normschending zien.

4.8

Tegen deze achtergrond kom ik tot een bespreking van de middelonderdelen.

Onderdeel 1

4.9

Het eerste onderdeel is gericht tegen de volgende passage in r.o. 4.3:

“[…] Het is aan [de werkneemster] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden (hierna: schadelijke werkomstandigheden) en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden. […]”

4.10

Het onderdeel is verder gericht tegen de op deze maatstaf voortbouwende beslissingen in r.o. 4.4 t/m 4.10, hiervoor in 3.18 en 3.19 weergegeven. Ik herhaal dat het hof in r.o. 4.10 het volgende heeft geoordeeld:

“Uit het bovenstaande volgt dat niet is komen vast te staan dat [de werkneemster] werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden heeft Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet geschonden. Ook overigens heeft Samsung haar zorgplicht jegens [de werkneemster] niet geschonden. […]”

4.11

Het onderdeel bevat allereerst een rechtsklacht.31 Het onderdeel stelt dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting ter zake van het systeem van stelplicht- en bewijslastverdeling dat ingevolge art. 7:658 BW geldt. Meer specifiek heeft het hof volgens het onderdeel miskend dat het ingevolge dat systeem aan de werknemer is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, waarna het, als dit is aangetoond althans aannemelijk is geworden, aan de werkgever is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Door te overwegen dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder schadelijke werkomstandigheden en/of dat het (dus) aan haar is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat Samsung één of meer normen van art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, heeft het hof volgens het onderdeel te strenge eisen gesteld aan hetgeen een werknemer moet stellen, en zo nodig dient te bewijzen. Het onderdeel stelt dat het ingevolge het systeem van art. 7:658 BW immers niet aan de werknemer is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat deze heeft gewerkt onder schadelijke werkomstandigheden en/of dat de normen van art. 7:658 lid 1 BW wel zijn geschonden, maar dat het aan de werkgever is om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat deze normen niet zijn geschonden. Aldus heeft het hof volgens het onderdeel in r.o. 4.10 niet kunnen concluderen dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden omdat “niet is komen vast te staan” dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid. Het onderdeel stelt dat het hof, anders gezegd, heeft miskend dat het enige dat de werkneemster behoefde te stellen, en bij een voldoende gemotiveerde betwisting zou moeten bewijzen, was dat zij in de uitoefening van de werkzaamheden (gezondheids)schade heeft geleden. Zij hoefde, zo besluit de rechtsklacht, niet te stellen (en te bewijzen) hoe zij die schade heeft geleden, noch dat Samsung haar zorgverplichting niet is nagekomen.

4.12

Het onderdeel bevat vervolgens een motiveringsklacht.32 Indien het oordeel in r.o. 4.10 (en de daaraan voorafgaande overwegingen) aldus moet worden begrepen dat Samsung voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan, dan is dat oordeel volgens het onderdeel ontoereikend gemotiveerd. Volgens het onderdeel volgt uit de genoemde overwegingen niet dat het hof heeft beoordeeld of Samsung zulks voldoende aannemelijk heeft gemaakt.

4.13

De rechtsklacht faalt mijns inziens. Met de woorden ‘en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden’ heeft het hof zich ongelukkig uitgedrukt, maar ik lees in het arrest niet dat het hof bij zijn beoordeling van een onjuiste maatstaf is uitgegaan ten aanzien van het stelsel van stelplicht en bewijslast in het kader van art. 7:658 lid 2 BW. Het hof heeft terecht (en in cassatie niet bestreden) vooropgesteld dat het aan de werknemer is om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij schade heeft opgelopen in de uitoefening van de werkzaamheden (r.o. 4.3, vierde zin). Dat het hof ter zake van de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de normschending niet is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, maak ik in de eerste plaats op uit de slotzin van r.o. 4.3, waarin het hof de juiste maatstaf weergeeft: ‘Verder brengt art. 7:658 lid 2 BW mee dat de werkgever niet aansprakelijk is indien hij aantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen.’ In de tweede plaats is het hof uitvoerig ingegaan op de stellingen van partijen met betrekking tot het aan Samsung verweten tekortschieten in de nakoming van de op haar rustende zorgplicht. De ongelukkige formulering laat zich mogelijk verklaren door de aard van de zaak, waarin het – anders dan bijvoorbeeld bij een arbeidsongeval of blootstelling aan een gevaarlijke stof – bij een burn-out of depressie allerminst evident is dat deze het gevolg is van een normschending door de werkgever. Die onzekerheid heeft enerzijds betrekking op de causaliteitsvraag (komt het door het werk of door aan het werk geheel of gedeeltelijke externe oorzaken, waaronder begrepen de aanleg van de werknemer?) en anderzijds op de normschending (is er een oorzaak aan te wijzen die als tekortkoming valt te duiden?). In dat licht is het niet vreemd dat het debat tussen partijen en de oordelen van de rechters zich hebben geconcentreerd op de vraag of de burn-out en depressie aan (objectief) schadelijke werkomstandigheden kunnen worden toegeschreven. Kantonrechter en hof zijn niettemin uitvoerig ingegaan op de mogelijke tekortkomingen en hebben daarbij mijns inziens geen regel van stelplicht en bewijslast miskend. Ik licht dat toe door hierna het partijdebat en de in feitelijke instanties gegeven oordelen nog eens langs te lopen.

4.14

De werkneemster heeft gesteld dat zij een burn-out en depressie heeft gekregen door de werkomstandigheden, die er onder andere uit zouden hebben bestaan dat zij door haar manager is gepest, vernederd en geïntimideerd.33 Samsung heeft gemotiveerd betwist dat de diverse incidenten die de werkneemster heeft aangevoerd als intimidatie, vernederingen of pesterijen kunnen worden aangemerkt. Volgens Samsung gaat het hier “stuk voor stuk om hele gangbare zakelijke meningsverschillen, zoals die zich binnen iedere professionele organisatie voordoen.”34 De aanleiding voor het conflict lijkt te zijn dat aan de werkneemster eind 2018 is bericht dat zij in verband met overplaatsing van haar meerdere voortaan aan een andere manager diende te rapporteren. Deze wijziging beschouwde de werkneemster als “a step down […] in hierarchy and authority”.35 Vanaf dat moment is de situatie geëscaleerd. De werkneemster heeft zich een maand later ziekgemeld.

4.15

De kantonrechter heeft in r.o. 5.3 t/m 5.6 van het eindvonnis, hiervoor weergegeven in 3.5, het juridisch kader geschetst. In r.o. 5.5 heeft hij de hiervoor in 4.5 weergegeven arbeidsrechtelijke omkeringsregel weergegeven. Ik herhaal de volgende passage:

“5.5 Wanneer echter de werknemer stelt en bewijst dat i) de werkzaamheden zijn verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en ii) de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt, dan wordt het causaal verband tussen de gezondheidsschade en de werkzaamheden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn ter voorkoming van de blootstelling aan de schadelijke werkomstandigheden. […]”

4.16

In de opvolgende rechtsoverwegingen is de kantonrechter eerst ingegaan op de eerste voorwaarde voor toepassing van deze regel (‘Ad i) Schadelijke werkomstandigheden’). De werkneemster heeft verschillende omstandigheden (factoren) en concrete gebeurtenissen (incidenten) genoemd die volgens haar tot haar ziekte hebben geleid (eindvonnis, r.o. 5.8). De kantonrechter heeft de betreffende stellingen van de werkneemster beoordeeld en geoordeeld dat van schadelijke werkomstandigheden geen sprake is geweest (r.o. 5.17). De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat ook aan de tweede voorwaarde voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet is voldaan, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van de werkneemster (kunnen) zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden (r.o. 5.18 t/m 5.20).

4.17

In hoger beroep is de werkneemster niet opgekomen tegen r.o. 5.3 t/m 5.6 van het eindvonnis. Het hof heeft in de eerste zin van r.o. 4.3, in cassatie niet bestreden, overwogen dat de werkneemster in hoger beroep heeft betoogd dat Samsung op grond van art. 7:658, art. 7:611 BW of art. 6:162 BW jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met haar klacht daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan.

4.18

Het hof heeft onder het kopje ‘Incidenten met [betrokkene 2] ; geen pesterijen, vernederingen en intimidatie’ geoordeeld dat in hoger beroep geldt dat de zes interacties die de werkneemster heeft gehad met [betrokkene 2] , niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster, omdat tegen de betreffende oordelen van de kantonrechter (eindvonnis, r.o. 5.12 en 5.13) geen grief is gericht, en dat in hoger beroep overigens ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken (r.o. 4.4). Deze overwegingen wordt in cassatie niet afzonderlijk bestreden. Het hof heeft vervolgens onder het kopje ‘Omgang met klacht’ geoordeeld dat de klachten van de werkneemster over de wijze waarop Samsung met haar klacht is omgegaan, stranden (r.o. 4.5). Ook dit oordeel wordt in cassatie niet bestreden. Het hof heeft tot slot onder het kopje ‘Omgang met arbeidsongeschiktheid’ een oordeel gegeven over de handelwijze van Samsung ten tijde van de discussie over het grensarbeiderschap van de werkneemster en de manier waarop haar re-integratie is verlopen. Het hof heeft met betrekking het eerste aspect geoordeeld dat het wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar dat de handelwijze van Samsung in de gegeven situatie niet is te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen art. 7:658 BW beoogt te beschermen (en dat die handelwijze evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens de werkneemster oplevert). Met betrekking tot het tweede aspect heeft het hof geoordeeld dat in het licht van de omstandigheden van het geval (zie r.o. 4.9) de wijze waarop Samsung met de re-integratie van de werkneemster is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet meebrengt dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. Ook deze oordelen worden in cassatie (inhoudelijk) niet bestreden.

4.19

Betoogd zou kunnen worden dat het hof met het eerste deel van de in r.o. 4.3 bestreden passage (“Het is aan [de werkneemster] om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden”) in wezen slechts heeft beoogd de eerste voorwaarde voor het kunnen toepassen van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel weer te geven (die houdt in dat de werknemer moet stellen, en zo nodig bewijzen, dat de werkzaamheden zijn verricht onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid). Voor dit betoog valt steun te vinden in de omstandigheid dat beide partijen er in cassatie vanuit gaan dat het hof in de bestreden overwegingen toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel.36 Hiervoor heb ik laten zien dat bij psychisch letsel, waaronder burn-out en depressie, kwesties van causaliteit en zorgplicht van de werkgever nauw met elkaar zijn verweven. Uit het tweede deel van de in r.o. 4.3 bestreden passage (“en (dus) dat Samsung een of meer normen van artikel 7:658 lid 1 BW heeft geschonden”), en met name het door het hof gebruikte woord “dus”, kan worden afgeleid dat het hof deze verwevenheid heeft onderkend.

4.20

De genoemde verwevenheid brengt mee dat de werknemer gemotiveerd dient te stellen dat zijn werkomstandigheden zodanig waren dat aannemelijk is dat de oorzaak van de burn-out daarin kan worden gevonden. In deze zaak heeft de werkneemster omtrent haar werkomstandigheden bij Samsung uitvoerig stellingen ingenomen. Het hof heeft, evenals de rechtbank, geoordeeld dat de door de werkneemster genoemde zes interacties met [betrokkene 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster (meer concreet: de incidenten kunnen niet worden beschouwd als intimidatie, vernederingen en pesterijen in objectieve zin), en dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Herhaald zij dat de afzonderlijke oordelen, die nauw zijn verweven met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie inhoudelijk niet worden bestreden. Het hof heeft in r.o. 4.10 geconcludeerd (i) dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, en (ii) dat Samsung bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden. In het licht van het voorgaande kan niet worden gezegd dat deze oordelen onjuist zijn. Het bestreden oordeel dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat Samsung één of meer normen van art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, moet niet op zichzelf worden gelezen, maar in nauwe samenhang met het direct aan dit oordeel voorafgaande oordeel dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden. Het woord “(dus)” duidt hier ook op. Ik merk tot slot op dat het hof in de laatste zin van r.o. 4.3 heeft geoordeeld dat art. 7:658 lid 2 BW verder meebrengt dat de werkgever niet aansprakelijk is indien hij aantoont dat hij genoemde zorgplicht – te doen wat redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt – is nagekomen. Het hof heeft aldus niet tot uitgangspunt genomen dat ter zake op de werkneemster de stelplicht en bewijslast rust.

4.21

Aldus beschouwd geven de bestreden oordelen naar mijn mening geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dit leidt tot de slotsom dat de hiervoor in 4.11 weergegeven rechtsklacht faalt.

4.22

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, mist de hiervoor in 4.12 weergegeven motiveringsklacht feitelijke grondslag. Samsung heeft de stellingen van de werkneemster met betrekking tot de hiervoor in 4.17 onder (i) t/m (iii) genoemde gronden gemotiveerd bestreden. Alle door de werkneemster gestelde omstandigheden en incidenten zijn naar hun aard nauw verweven met de zorgplicht van Samsung. Het hof heeft gemotiveerd geoordeeld dat de door de werkneemster genoemde interacties met [betrokkene 2] niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden, en dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Deze oordelen leiden direct tot het oordeel dat Samsung haar zorgplicht dienaangaande niet heeft geschonden.

Onderdeel 2

4.23

Gelet op het falen van onderdeel 1, heeft de werkneemster volgens mij geen belang bij onderdeel 2, omdat uit het met onderdeel 1 tevergeefs bestreden oordeel van het hof (in r.o. 4.10) dat Samsung geen norm heeft geschonden blijkt dat zij jegens de werkneemster op grond van art. 7:658 BW niet aansprakelijk is, ook als met behulp van toepassing van de omkeringsregel causaal verband tussen de klachten en het werk aannemelijk zou zijn. Ik bespreek het middel niettemin. Het tweede onderdeel bevat verschillende klachten. Die nemen alle tot uitgangspunt dat r.o. 4.3 en de daarop voortbouwende beslissingen in r.o. 4.4 t/m 4.10 zo moeten worden begrepen dat het hof daarin toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel. Ik herhaal dat deze regel, die tot stand is gekomen in de rechtspraak van uw Raad, als volgt luidt:

“Op grond van art. 7:658 lid 2 BW is het aan de werknemer te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade moet in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt, en zo nodig bewijst, dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt.”37

4.24

Aan deze regel voegde de Hoge Raad in het aangehaalde arrest van 6 april 2018 de volgende passage toe (r.o. 3.3.2, slot):

“De hier bedoelde regel drukt het vermoeden uit dat, indien de zojuist genoemde feiten komen vast te staan, de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden wordt gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsook door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Gelet daarop is voor dit vermoeden geen plaats in het geval het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.”

4.25

Bij de beoordeling van de klachten ga ik er met beide partijen vanuit dat het hof in de bestreden overwegingen de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel heeft beoordeeld.38

4.26

Het onderdeel bevat onder het kopje ‘toepassing arbeidsrechtelijke omkeringsregel (pas) bij bewijsproblemen causaliteit’ een rechts- en een motiveringsklacht. De rechtsklacht houdt in dat het hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel.39 Het onderdeel stelt dat het hof heeft miskend dat toepassing van die regel (pas) aan de orde is, als dat nodig is om het causaal verband tussen de schade en de werkzaamheden aannemelijk te maken.40 Indien dat causaal verband tussen de werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid is aangetoond, hetgeen volgens het onderdeel in dit geval bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag moet worden aangenomen,41 dan geldt “het reguliere systeem van art. 7:658 BW.” Dat systeem heeft het hof blijkens het hiervoor besproken onderdeel 1 onjuist toegepast, aldus het onderdeel.

4.27

Voor zover het hof “heeft gemeend” dat de werkneemster het causaal verband tussen de schade en de werkomstandigheden niet aannemelijk heeft gemaakt, zodat het hof toepassing heeft gegeven aan de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, dan is dat oordeel volgens het onderdeel onbegrijpelijk in het licht van de met bewijsstukken onderbouwde stelling van de werkneemster dat dit causaal verband aanwezig is.42

4.28

Het betoog dat in dit geval moet worden aangenomen dat causaal verband tussen de werkomstandigheden van de werkneemster en haar arbeidsongeschiktheid is aangetoond, faalt op grond van het volgende.

4.29

In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat niet aan de vereisten voor toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel is voldaan, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de klachten van de werkneemster (kunnen) zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden (eindvonnis, r.o. 5.18 t/m 5.20). De kantonrechter heeft onder meer geoordeeld dat in de door de werkneemster overgelegde brieven van haar artsen weliswaar een verband wordt gelegd tussen haar psychische klachten en de werkomstandigheden bij Samsung, maar dat een medische onderbouwing van die klachten ontbreekt en dat uit de brieven ook niet blijkt dat door de artsen enig onderzoek is gedaan naar de feitelijke werksituatie. De brieven, zo oordeelde de kantonrechter, zijn slechts gebaseerd op uitlatingen van de werkneemster, zodat de waarde daarvan beperkt is. Daarbij komt volgens de kantonrechter dat niet kan worden uitgesloten dat de psychische klachten (mede) door niet-werkgerelateerde factoren zijn veroorzaakt (r.o. 5.19).

4.30

Met haar tweede grief kwam de werkneemster op tegen dit oordeel. In de toelichting voerde de werkneemster onder meer aan dat haar artsen, onder wie een psychiater, onomwonden verklaren dat haar klachten direct samenhangen met de werkomstandigheden en dat dit voldoende zou moeten zijn om aan te nemen dat haar gezondheidsklachten dan ook daardoor kunnen zijn veroorzaakt.43

4.31

Samsung heeft grief 2 gemotiveerd bestreden. Zij heeft in de memorie van antwoord onder meer aangevoerd:

“6.3. Wat betreft psychische klachten geldt daarnaast dat in de literatuur en jurisprudentie is bepaald dat brieven of rapporten van een huisarts, psychiater of psycholoog met diagnose ‘burn-out’ onvoldoende zijn om het vereiste causale verband vast te stellen indien die brieven of rapporten slechts berusten op mededelingen van de werknemer zelf. Objectief en volledig onderzoek naar de klachten is een noodzakelijk vereiste om het gevraagde causaal verband te kunnen aantonen.

6.4.

Voornoemde literatuur en jurisprudentie bevestigt dat het op de weg van [de werkneemster] had gelegen om objectieve en volledige medische rapportages in te brengen waaruit in ieder geval een beschrijving van de klachten op psychisch/psychiatrisch gebied, de diagnostiek, de relevante medische voorgeschiedenis, de behandeling en het beloop van de klachten had moeten blijken. Ook had uit die objectieve rapportages moeten volgen dat door de artsen enig onderzoek is gedaan naar de feitelijke werkomstandigheden.

6.5.

De door [de werkneemster] ingebrachte brieven van haar vaste huisarts en de certificaten van Certimed zijn en blijven wat dat betreft volstrekt onvoldoende. [De huisarts] heeft zonder enige (medische) onderbouwing opgeschreven wat [de werkneemster] hem heeft medegedeeld. De gestelde diagnose (b)lijkt daarmee uitsluitend gebaseerd op verklaringen van [de werkneemster] zelf. Van daadwerkelijk – laat staan deugdelijk – (medisch) onderzoek naar de gestelde gezondheidsklachten en/of de feitelijke werksituatie, door [de huisarts] of een andere arts, is geen sprake geweest. Ditzelfde geldt voor de brieven van [de psychiater] en de certificaten van Certimed. [De werkneemster] brengt […] weliswaar naar voren dat het enkele feit dat de artsen de situatie beoordelen overeenkomstig hetgeen [de werkneemster] hierover beweert niet betekent dat dit oordeel enkel op basis van haar beweringen tot stand is gekomen, maar op basis waarvan het oordeel van de artsen dan nog méér tot stand is gekomen blijkt nergens uit. Samsung verwijst naar het rapport van Genas waarin [de geneeskundig adviseur] bevestigt dat de brieven gebaseerd zijn op louter de eigen uitlatingen van [de werkneemster] en volstrekt onvoldoende zijn om het medisch causaal verband tussen de klachten en de werkomstandigheden bij Samsung te kunnen onderbouwen:

“De medisch stukken zijn daarnaast dermate summier en alleen op de visie van betrokkene gebaseerd dat hiermee op medisch gebied geen causaal verband te leggen is. Een medisch causaal verband tussen werkomstandigheden en arbeidsongeschiktheid wordt hierdoor uitermate onwaarschijnlijk daar het arbeidsconflict automatisch de leidende factor wordt in de beleving van betrokkene.”

6.6. [

De werkneemster] stelt […] weliswaar dat het een onterechte en niet gefundeerde aanname van de kantonrechter is dat de waarde van een medisch oordeel dat slechts gebaseerd is op de uitlatingen van [de werkneemster] beperkt is, maar zij laat na te onderbouwen waarom deze aanname dan onterecht en ongefundeerd zou zijn. Dit is ook logisch, want die onderbouwing kan zij simpelweg niet geven. Hoewel Samsung ook in eerste aanleg bovengenoemde lijn in de jurisprudentie en literatuur uitvoerig heeft toegelicht, heeft [de werkneemster] noch in eerste aanleg noch in dit hoger beroep argumenten en/of onderbouwing naar voren gebracht waaruit het tegendeel zou moeten blijken. Gezien het bovenstaande heeft de kantonrechter dan ook terecht […] overwogen dat de waarde van de brieven van [de huisarts en de psychiater van de werkneemster] beperkt is.”

[voetnoten niet overgenomen, A-G]

4.32

Samsung heeft derhalve gemotiveerd betwist dat de werkneemster met de door haar overgelegde schriftelijke verklaringen heeft bewezen dat er causaal verband bestaat tussen de werkomstandigheden en de psychische schade. Aldus stond dit causaal verband niet vast. In het licht van het verweer van Samsung kon het hof derhalve de werkneemster tegemoetkomen door te toetsen of de arbeidsrechtelijke omkeringsregel kon worden toegepast en die toepassing (wel) leiden tot het oordeel dat causaal verband aanwezig is.44 De rechtsklacht faalt derhalve.

4.33

Ook de motiveringsklacht faalt. In het bestreden oordeel, waarin het hof toetst of is voldaan aan de voorwaarden van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, ligt onmiskenbaar besloten dat het hof van oordeel is dat de werkneemster het door haar gestelde causaal verband niet aannemelijk heeft gemaakt, ook niet door middel van de door haar overgelegde verklaringen. In het licht van het hiervoor in 4.31 weergegeven verweer van Samsung is dit oordeel niet onbegrijpelijk.

4.34

Het onderdeel bevat vervolgens onder het kopje ‘omstandigheden die schadelijk kunnen zijn en gezondheidsklachten die door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt’ een rechtsklacht en twee motiveringsklachten. De rechtsklacht gaat uit van de veronderstelling dat het hof terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel in de omstandigheden van dit geval toepassing zou kunnen vinden. Het onderdeel stelt dat het hof die regel in dat geval onjuist heeft toegepast.45 Door ervan uit te gaan dat het aan de werkneemster is om feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij heeft gewerkt “onder voor de gezondheid schadelijke omstandigheden”, heeft het hof volgens het onderdeel te strenge eisen gesteld aan hetgeen de werkneemster ingevolge de arbeidsrechtelijke omkeringsregel zou moeten bewijzen. Daarvoor, zo stelt het onderdeel, volstaat de lichtere maatstaf dat de werknemer stelt, en zo nodig bewijst, dat hij werkzaamheden heeft moeten verrichten die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en dat de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt.

4.35

Indien het hof van de juiste (lichtere) maatstaf is uitgegaan, is het oordeel dat de werkneemster onvoldoende heeft gesteld, althans niet heeft bewezen, dat zij werkzaamheden heeft moeten verrichten die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en dat de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt, volgens het onderdeel zonder nadere motivering onbegrijpelijk.46 Het onderdeel stelt dat uit de stellingen van de werkneemster en de door haar overgelegde bewijsstukken volgt dat de werkzaamheden die de werkneemster heeft moeten verrichten, schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, en dat de gezondheidsklachten daardoor kunnen zijn veroorzaakt.47 Volgens het onderdeel had het hof dan ook op deze stellingen moeten ingaan, althans is zijn oordeel in het licht daarvan onvoldoende gemotiveerd.

4.36

Herhaald zij dat bij psychische aandoeningen kwesties van causaliteit en zorgplicht van de werkgever nauw met elkaar zijn verweven en dat de werknemer daarom gemotiveerd moet stellen dat zijn werkomstandigheden zodanig waren dat aannemelijk is dat de oorzaak van bijvoorbeeld een burn-out of depressie daarin kan worden gevonden.48 Het hof heeft na uitvoerige beoordeling van alle stellingen die de werkneemster heeft aangevoerd in het kader van haar betoog dat Samsung jegens haar aansprakelijk is op grond van art. 7:658 BW (zie r.o. 4.3, eerste zin) in r.o. 4.10 geconcludeerd dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid (en dat Samsung bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden). In dit oordeel en de daaraan voorafgaande overwegingen ligt onmiskenbaar tevens het oordeel besloten dat de door de werkneemster gestelde werkomstandigheden redelijkerwijs ook niet schadelijk kunnen zijn. De rechtsklacht faalt derhalve.

4.37

De motiveringsklacht faalt op de hiervoor in 4.31 t/m 4.33 uiteengezette gronden. Samsung heeft als verweer tegen de tweede grief van de werkneemster aangevoerd dat de artsen van de werkneemster zonder enige medische onderbouwing hebben opgeschreven wat de werkneemster hun heeft medegedeeld, dat de door hen gestelde diagnose daarmee uitsluitend lijkt te zijn gebaseerd op de verklaringen van de werkneemster en dat van daadwerkelijk (deugdelijk) medisch onderzoek naar de gestelde gezondheidsklachten en de feitelijke werksituatie geen sprake is geweest. Het hof heeft onmiskenbaar geoordeeld dat dit verweer opgaat. In het bestreden oordeel ligt dan ook de verwerping besloten van het betoog dat de overgelegde verklaringen het causaal verband tussen de werkzaamheden van de werkneemster en de gezondheidsklachten aannemelijk kunnen maken.

4.38

Het onderdeel bevat aan het slot nog een motiveringsklacht.49 Die houdt in dat het hof de werkneemster, conform haar uitdrukkelijke aanbod, had moeten toestaan “nader (medisch) bewijs” over te leggen van haar stelling dat haar gezondheidsklachten kunnen zijn veroorzaakt door de werkomstandigheden. Volgens het onderdeel is het oordeel in r.o. 4.10 dat er geen bewijs is aangeboden van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, dan ook onbegrijpelijk.

4.39

De klacht faalt. Het hof is uitgegaan van de juistheid van de stellingen van de werkneemster over hetgeen feitelijk is voorgevallen en het heeft die stellingen alle inhoudelijk beoordeeld. Het hof heeft eerst gemotiveerd uiteengezet dat de door de werkneemster genoemde zes incidenten niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden en het heeft vervolgens geoordeeld dat hetzelfde geldt voor de wijze waarop Samsung met de klacht van de werkneemster en haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Indien de werkneemster enige stelling nader had willen onderbouwen met schriftelijke (medische) stukken, dan stond het haar vrij om die stukken (tijdig) uit zichzelf in het geding te brengen. Een (nadere) beslissing van het hof was daarvoor niet nodig.50

Onderdeel 3

4.40

Het derde onderdeel bevat onder het kopje ‘onderling verband en samenhang art. 7:658 BW, art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW’ verschillende rechts- en motiveringsklachten.

4.41

Het onderdeel bevat eerst een rechtsklacht.51 Het onderdeel stelt dat het hof wat betreft de in r.o. 4.3 genoemde drie gronden voor aansprakelijkheid van Samsung – (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met de klacht van de werkneemster daarover is omgegaan en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan – “slechts ieder voor zich” heeft beoordeeld of sprake is van schadelijke werkomstandigheden,52 maar dat het heeft nagelaten te beoordelen of (een deel van) deze omstandigheden in onderling verband en samenhang maken dat sprake is van een zorgplichtschending. Volgens het onderdeel is dat onjuist, omdat het bij de beoordeling van de vraag of een werkgever aan zijn zorgplicht in de zin van art. 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, aankomt op een weging van alle relevante omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang beschouwd.53 Dat klemt temeer, zo vervolgt het onderdeel, nu het hof ten aanzien van enkele deelaspecten van de drie door de werkneemster gestelde omstandigheden heeft vastgesteld dat Samsung “niet volgens de regels heeft gehandeld.” Het onderdeel noemt de volgende beslissingen:

a. Samsung heeft [betrokkene 2] niet formeel gehoord (r.o. 4.6).

b. Samsung heeft geen preventieadviseur aangesteld (r.o. 4.6).

c. Samsung nam in eerste instantie ten onrechte het standpunt in dat de werkneemster geen grensarbeider was (r.o. 4.8).

d. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten (r.o. 4.8).

e. Het UWV heeft Samsung een loonsanctie opgelegd omdat het re-integratieverslag onvolledig was (r.o. 4.9).

f. Samsung heeft bij het UWV niet aannemelijk gemaakt dat de werkneemster niet binnen 26 weken hersteld zou zijn (r.o. 4.9).

g. Samsung heeft niet de herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung onderzocht (r.o. 4.9).

Het onderdeel stelt dat het hof in elk geval had moeten beoordelen of deze zeven vaststaande deelaspecten van de door de werkneemster gestelde drie grondslagen voor aansprakelijkheid samen, dat wil zeggen: in onderling verband en samenhang beschouwd, een zorgplichtschending opleverden. Door dit niet te doen, heeft het hof volgens het onderdeel blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

4.42

Althans heeft het hof volgens het onderdeel zijn oordeel dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden (r.o. 4.10), niet toereikend gemotiveerd.54 Het onderdeel stelt daartoe dat het hof niet heeft toegelicht waarom de hiervoor in 4.41 onder a t/m g genoemde deelaspecten, ook samen beschouwd, niet “de lat van een zorgplichtschending halen.”

4.43

Ik meen dat de rechtsklacht feitelijke grondslag mist. Het hof heeft in de eerste zin van r.o. 4.3 overwogen dat de werkneemster in hoger beroep heeft betoogd dat Samsung op grond van art. 7:658 BW, art. 7:611 BW of art. 6:162 BW jegens haar aansprakelijk is vanwege (i) de zes incidenten met [betrokkene 2] , (ii) de manier waarop Samsung met de klacht van de werkneemster daarover is omgegaan, en (iii) de manier waarop Samsung met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. Dat het hof deze gronden vervolgens in de opvolgende rechtsoverwegingen onder afzonderlijke kopjes nader weergeeft en beoordeelt, betekent niet dat het hof ze niet in onderlinge samenhang heeft bezien en beoordeeld. Ik licht dit als volgt nader toe.

4.44

Van de drie door het hof in r.o. 4.3 genoemde gronden is de grond onder (i) naar ik meen de voornaamste grond. Het zijn immers de interacties met [betrokkene 2] geweest (en, zo voeg ik daar aan toe, de in 2.15 weergegeven e-mail van 5 februari 2019 waarin de werkneemster is bericht dat de wijziging in rapportagelijnen die week aan de organisatie gecommuniceerd zou worden) die ertoe hebben geleid dat de werkneemster zich kort daarna heeft ziekgemeld. Het hof heeft de grond onder (i) ook als eerste genoemd en beoordeeld. Het hof heeft geoordeeld dat in hoger beroep als uitgangspunt geldt dat de zes interacties met [betrokkene 2] alle niet kwalificeren als schadelijke werkomstandigheden voor de werkneemster, nu zij in hoger beroep geen grieven heeft gericht tegen de in dat verband gegeven oordelen van de kantonrechter, en dat in hoger beroep overigens ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die maken dat het hof van oordeel is dat deze interacties wel als schadelijke werkomstandigheden zijn aan te merken. In dit oordeel ligt besloten het oordeel dat Samsung met betrekking tot de door de werkneemster genoemde interacties niet haar zorgplicht uit hoofde van art. 7:658 BW heeft geschonden.

4.45

In de bestreden overwegingen ligt voorts besloten dat de door het onderdeel genoemde deelaspecten onder a t/m g naar het oordeel van het hof gewoonweg onvoldoende gewicht hebben om tot het oordeel te kunnen leiden dat zij een zorgplichtschending opleveren, ook niet als zij in onderlinge samenhang worden beschouwd. Bij al die deelaspecten geldt namelijk dat het hof (impliciet of uitdrukkelijk) heeft geoordeeld dat van schending van een zorgplicht door Samsung of anderszins handelen buiten de geldende regels om, geen sprake is. Het hof heeft over bijna alle genoemde deelaspecten méér gezegd dan het onderdeel wil doen voorkomen. Ik geef hieronder per deelaspect het oordeel van het hof weer (onderstreping in citaten steeds toegevoegd):

- Met betrekking tot het deelaspect onder a (r.o. 4.6):

“Samsung kan verder niet worden aangerekend dat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [de werkneemster] niet heeft vervolgd, onder meer door […] het formeel horen van [betrokkene 2] . […] Samsung heeft [betrokkene 2] geïnformeerd dat tegen hem een klacht was ingediend en dat Samsung hem daarover formeel zou horen zodra [de werkneemster] haar klachten nader had toegelicht. Dat Samsung in afwachting van het moment dat [de werkneemster] daartoe weer in staat zou zijn, [betrokkene 2] nog niet formeel heeft gehoord, kwalificeert in de gegeven omstandigheden niet als ziekmakende werkomstandigheid.”

- Met betrekking tot het deelaspect onder b (r.o. 4.6):

“Samsung kan verder niet worden aangerekend dat zij het onderzoek tijdens de ziekte van [de werkneemster] niet heeft vervolgd, onder meer door het benoemen van een preventieadviseur […]. Tussen partijen is niet in het geschil dat de communicatie tussen partijen kort na de ziekmelding van [de werkneemster] via de advocaat van [de werkneemster] verliep. Uit de brief van de advocaat van [de werkneemster] van 29 maart 2019 aan Samsung […] blijkt dat [de werkneemster] na haar ziekmelding, vanwege haar broze gesteldheid, niet in staat was over de klacht te communiceren en dat zij zich eerst op re-integratie wilde richten. De te benoemen preventieadviseur zou volgens de Flowchart Mobbing beginnen met het doen van een verzoeningspoging. Samsung mocht redelijkerwijs menen dat [de werkneemster] – ook nu Samsung meerdere keren tevergeefs aan [de werkneemster] mediation had aangeboden – daartoe nog niet in staat was.”

- Met betrekking tot de deelaspecten onder c en d (r.o. 4.8):

“In de eerste periode na de ziekmelding hebben [de werkneemster] en het Hoofd HR een discussie gehad over controles door de Nederlandse arbo-arts, waarvoor [de werkneemster] door Samsung was opgeroepen maar niet was verschenen. Aanvankelijk verkeerde Samsung in de veronderstelling dat de reden daarvan was dat [de werkneemster] niet kon reizen en heeft zij getracht een telefonische afspraak met de arbo-arts te arrangeren. [De werkneemster] stelde zich echter op het standpunt dat controles vanwege haar status als grensarbeider door een Belgische arts moesten worden gedaan. Samsung heeft na een e-mailwisseling met [de werkneemster] hierover het standpunt van [de werkneemster] als juist erkend. Dat Samsung [de werkneemster] (bewust) heeft tegengewerkt tijdens haar ziekte door haar status als grensarbeider niet serieus te nemen of onvoldoende te onderzoeken, volgt uit deze gang van zaken niet. Samsung heeft onbetwist gesteld dat zij sinds haar oprichting in 2017 niet eerder met het grensarbeiderschap te maken had gehad en dat ook Arboned haar niet op het grensarbeiderschap heeft gewezen. Zodra Samsung het grensarbeiderschap had onderzocht en erkend, heeft zij bij [de werkneemster] niet meer aangedrongen op contact met de bedrijfsarts in Nederland. Dit proces heeft uiteindelijk slechts enkele weken in beslag genomen. Het was wellicht beter geweest als Samsung hangende de discussie over het grensarbeiderschap dreiging met disciplinaire maatregelen achterwege had gelaten, maar de handelwijze van Samsung is in de gegeven situatie niet te beschouwen als een schadelijke werkomstandigheid waartegen artikel 7:658 BW beoogt te beschermen en levert evenmin anderszins een grondslag voor schadeplichtigheid jegens [de werkneemster] op.”

- Met betrekking tot het deelaspect onder e (r.o. 4.9):

“Hetzelfde geldt voor de manier waarop de re-integratie van [de werkneemster] is verlopen.55 Bij besluit van 5 augustus 2021 (herhaald bij besluit van 16 september 2021) heeft het UWV Samsung verplicht tot verlengde loondoorbetaling omdat het re-integratieverslag onvolledig was en heeft het UWV, vanwege die verlengde loondoorbetaling, de beslissing op de WIA-aanvraag van [de werkneemster] aangehouden.”

- Met betrekking tot de deelaspecten onder f en g (r.o. 4.9):

“Het UWV heeft Samsung verder toestemming onthouden de arbeidsovereenkomst op te zeggen omdat Samsung niet aannemelijk had gemaakt dat [de werkneemster] niet binnen 26 weken hersteld zou zijn of in een passende functie herplaatst zou kunnen worden. Samsung heeft toegelicht dat re-integratie pas aan de orde was zodra daartoe mogelijkheden waren en dat de Belgische arts van [de werkneemster] haar steeds heeft bericht dat [de werkneemster] volledig arbeidsongeschikt was, hetgeen door de door Samsung ingeschakelde Belgische bevoegde instantie Certimed (in het kader van een second opinion) werd bevestigd. Samsung heeft een deskundigenoordeel door het UWV georganiseerd, maar [de werkneemster] is daar niet verschenen. […] Het was voor Samsung niet mogelijk een actueel oordeel of eindevaluatie (over de belastbaarheid van [de werkneemster]) te geven. Samsung heeft verder erop gewezen dat het UWV geen oordeel heeft geveld over de vraag of Samsung zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [de werkneemster]. [De werkneemster] heeft deze stellingen van Samsung niet betwist en deze worden ondersteund door het in het geding gebrachte Plan van Aanpak van 24 april 2019 en de evaluatie van 8 april 2020. In het licht van die omstandigheden brengt de wijze waarop Samsung met de re-integratie van [de werkneemster] is omgegaan, zonder herplaatsingsmogelijkheden binnen Samsung te onderzoeken, niet mee dat sprake is van schadelijke werkomstandigheden of schending van de zorgplicht van Samsung of van de eisen van goed werkgeverschap. [De werkneemster] heeft ook overigens niet gesteld dat en in hoeverre het re-integratietraject heeft geleid tot schade.”

4.46

Het hof heeft aldus steeds per deelaspect gemotiveerd uiteengezet waarom het betreffende aspect niet leidt tot het oordeel dat Samsung haar zorgplicht uit hoofde van art. 7:658 BW heeft geschonden. Bij een aantal deelaspecten heeft het hof uitdrukkelijk geoordeeld dat de handelwijze van Samsung ook geen andere grondslag voor schadeplichtigheid jegens de werkneemster oplevert. De gegeven oordelen berusten op een aan het hof als feitenrechter voorbehouden waardering van de omstandigheden.

4.47

Het voorgaande brengt mee dat ook de hiervoor in 4.42 weergegeven motiveringsklacht faalt. In het licht van de inhoud van de in 4.45 weergegeven oordelen, bezien in samenhang met hetgeen het hof overigens heeft geoordeeld in r.o. 4.4 t/m 4.9, behoefde het oordeel dat Samsung haar zorgplicht niet heeft geschonden, geen nadere motivering.

4.48

Het onderdeel bevat onder punt 26 van de procesinleiding nog een rechts- en een motiveringsklacht. Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat het voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een schending van het goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) en/of een onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) (wel) relevant is om de in dat kader naar voren gebrachte omstandigheden in onderling verband en samenhang te beoordelen. Het onderdeel stelt dat het hof heeft nagelaten dat te doen – om dezelfde redenen als hiervoor in 4.41 zijn weergegeven – en dat zijn (impliciete) oordeel dat Samsung art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW niet heeft geschonden daarom getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Althans is dat oordeel volgens het onderdeel ontoereikend gemotiveerd, omdat het hof geen inzicht heeft gegeven waarom het door hem vastgestelde deel van de (door de werkneemster) gestelde omstandigheden, ook samen beschouwd, niet de lat van de schending van de norm van goed werkgeverschap uit art. 7:611 BW, althans van onrechtmatige daad uit art. 6:162 BW halen.

4.49

Ik meen dat de klachten falen op de hiervoor in 4.44 t/m 4.46 uiteengezette gronden. In het oordeel in r.o. 4.4 met betrekking tot grond (i) ligt besloten het oordeel dat Samsung met betrekking tot géén van de door de werkneemster genoemde interacties de norm van goed werkgeverschap heeft geschonden, laat staan dat gezegd kan worden dat in enig opzicht sprake is geweest van onrechtmatig handelen. In de opvolgende overwegingen ligt besloten het oordeel dat de hiervoor in 4.41 weergegeven deelaspecten onder a t/m g gewoonweg onvoldoende gewicht hebben om te concluderen dat Samsung heeft gehandeld in strijd met de normen van art. 7:611 BW en/of art. 6:162 BW, ook als zij in onderlinge samenhang en in samenhang met de overige oordelen in r.o. 4.4 t/m 4.9 worden bezien en beoordeeld.

Onderdeel 4

4.50

Het vierde oordeel is gericht tegen de volgende overweging in r.o. 4.10: “Er is geen bewijs aangeboden van stellingen die indien bewezen tot een ander oordeel leiden.” Onder verwijzing naar vindplaatsen in de processtukken neemt het onderdeel tot uitgangspunt dat de werkneemster een gemotiveerd bewijsaanbod heeft gedaan dat ook zag op omstandigheden die in de sfeer liggen van de vraag of Samsung haar zorgplicht heeft geschonden (te weten: over de klachtafhandeling door Samsung en de werkomstandigheden), dat zij zich daarnaast uitdrukkelijk bereid heeft verklaard om nader bewijs door middel van een deskundige te leveren, en dat zij bovendien heeft aangeboden aanvullende stukken in te dienen en getuigen te horen.

4.51

Het onderdeel bevat een rechts- en een motiveringsklacht. De rechtsklacht veronderstelt dat het hof het bewijsaanbod van de werkneemster, voor zover dat zag op de omstandigheden die in de sfeer liggen van de vraag of Samsung haar zorgplicht heeft geschonden, heeft gepasseerd omdat zij geen bewijs heeft aangeboden van specifieke stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel (kunnen) leiden. Volgens het onderdeel heeft het hof in dat geval miskend dat het bewijsaanbod van de werkneemster een aanbod tot het leveren van tegenbewijs betreft, dat derhalve geen specificatie behoeft. 56 Indien het hof heeft beslist dat dit (tegen)bewijs niet tot een ander oordeel zou kunnen leiden omtrent de vraag of Samsung haar zorgplicht uit art. 7:658 lid 1 BW heeft geschonden, dan is dat oordeel volgens het onderdeel onbegrijpelijk, omdat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom een onafhankelijk expert op dat punt geen relevante bevindingen zou kunnen doen.57 Dat klemt volgens het onderdeel temeer, nu het hof in r.o. 4.10 heeft vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, en derhalve niet (onomstotelijk) dat géén sprake was van omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid.

4.52

In eerste aanleg heeft de werkneemster een bewijsaanbod gedaan met betrekking tot onder meer de stelling “dat de klachtbehandeling aan de kant van Samsung volstrekt onvoldoende was.”58 Het bewijsaanbod had verder betrekking op de stellingen dat de werkneemster ziek is, dat zij schade heeft en zal hebben, en dat er causaal verband is tussen de schade en de werkomstandigheden. Blijkens de vindplaatsen waarnaar het onderdeel verwijst, heeft de werkneemster in hoger beroep in de toelichting op haar tweede grief aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte niet is ingegaan op haar aanbod om “nader medisch bewijs” over te leggen.59 Aan het slot van de memorie van grieven is een zeer algemeen bewijsaanbod gedaan.60 Het onderdeel verwijst verder naar de pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting van 5 oktober 2023. Daar heeft de advocaat van de werkneemster aangevoerd dat, voor zover nader onderzoek nodig is naar de werkomstandigheden, de werkneemster zich bereid verklaart dit bewijs te leveren “door middel van de benoeming van een onafhankelijk expert.”61

4.53

Ik herhaal dat het een partij vrijstaat om uit eigen beweging schriftelijke stukken, waaronder rapportages, in het geding te brengen. Daarvoor is geen toestemming van de rechter nodig. Ik merk voorts op dat de rechter vrij is al dan niet een deskundigenbericht te bevelen.62 Als ik het goed zie, had het bewijsaanbod van de werkneemster in hoger beroep in het bijzonder betrekking op deze twee soorten bewijsmiddelen en niet op het leveren van bewijs door middel van het horen van getuigen. Wat betreft laatstgenoemd bewijsmiddel geldt dat in hoger beroep van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel zal mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet uiteenzet op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen.63 Een aanbod tot het leveren van tegenbewijs behoeft in beginsel niet gespecificeerd te worden.64 Wel moet een partij die wil worden toegelaten tot tegenbewijs de feiten waartegen het tegenbewijs zich richt, voldoende gemotiveerd hebben betwist.

4.54

Hiervoor is uiteengezet dat het in deze zaak op de weg van de werkneemster lag om feitelijk te onderbouwen dat haar werkplek en/of haar werkomstandigheden zodanig waren dat aannemelijk is dat de oorzaak van de gestelde burn-out en depressie daarin kan worden gevonden. Zij heeft in dat verband ook veel feiten en omstandigheden aangevoerd, niet alleen wat betreft de incidenten met [betrokkene 2] , maar ook wat betreft de manier waarop Samsung met haar klacht daarover en met haar arbeidsongeschiktheid is omgegaan. De gestelde feiten en omstandigheden waren als zodanig niet in geschil. Wel verschilden partijen van mening over de kwalificatie ervan. Samsung heeft gemotiveerd betwist dat de door de werkneemster gestelde feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat van schending van enige zorgplicht sprake is. Het hof heeft de door de werkneemster gestelde feiten en omstandigheden beoordeeld. Het heeft geconcludeerd (i) dat niet is komen vast te staan dat de werkneemster werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk waren voor haar gezondheid, (ii) dat bij gebreke van dergelijke schadelijke werkomstandigheden Samsung haar zorgplicht dienaangaande ook niet heeft geschonden, en (iii) dat “ook overigens” Samsung haar zorgplicht jegens de werkneemster niet heeft geschonden. Het bestreden oordeel moet naar ik meen aldus worden gelezen dat het hof daarin tot uitdrukking brengt dat Samsung met haar verweer genoegzaam heeft aangetoond dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden en dat de werkneemster daar vervolgens onvoldoende (andere feiten en omstandigheden) tegenover heeft gesteld. Aldus beschouwd is het bestreden oordeel niet onjuist of onbegrijpelijk.

Onderdeel 5

4.55

Het vijfde onderdeel is gericht tegen (i) het oordeel in r.o. 4.10 dat de werkneemster als in het ongelijk gestelde partij zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, (ii) de op dit oordeel voortbouwende beslissing in het dictum, en (iii) de in r.o. 4.10 besloten liggende beslissingen dat ook art. 7:611 BW en art. 6:162 BW geen grond vormen om Samsung aansprakelijk te houden voor de schade van de werkneemster. Het onderdeel bouwt uitsluitend voort op de klachten van de hiervoor besproken onderdelen. Het onderdeel bevat geen klacht die afzonderlijke bespreking behoeft.

Slotsom

4.56

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat geen van de middelonderdelen slaagt en dat het principaal cassatieberoep moet worden verworpen.

5Het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep

5.1

Het incidenteel cassatieberoep van Samsung is ingesteld onder de voorwaarde dat enig onderdeel van het principale cassatiemiddel slaagt en tot vernietiging van het arrest leidt. Nu het principaal cassatieberoep faalt, kom ik in beginsel niet toe aan het bespreken van het incidenteel cassatieberoep. Mocht uw Raad niettemin toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het incidentele cassatieberoep, dan ben ik bereid aanvullend te concluderen.

6Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.Parket bij de Hoge Raad 7 februari 2025, ECLI:NL:PHR:2025:169