Rb Amsterdam 190613 burn-out; zorgplicht UWV niet geschonden; geen aansprakelijkheid UWV ex art. 6:171 BW voor eventuele fouten extern re-integratiebedrijf
- Meer over dit onderwerp:
Rb Amsterdam 190613 burn-out; zorgplicht UWV niet geschonden; geen aansprakelijkheid UWV ex art. 6:171 BW voor eventuele fouten extern re-integratiebedrijf
2 De feiten
2.1.
[eiser] werkte in 2008 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst van Sportservice Noord-Holland als sportcoördinator bij de Richard Krajicek Foundation. Op 15 september 2008 is eiser uitgevallen met burn out verschijnselen. Op 31 december 2008 is de arbeidsovereenkomst van [eiser] van rechtswege geëindigd.
2.2.
Begin januari 2009 heeft [eiser] contact opgenomen met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1]) van re-integratiebedrijf Ondernemerskwadrant te Wateringen. Tijdens een intake-gesprek heeft [naam 1] [eiser] gewezen op de mogelijkheid via het UWV een traject te doorlopen om een eigen onderneming te starten met behoud van uitkering.
2.3.
Bij brief van 12 januari 2009 heeft [eiser] zich bij het UWV aangemeld voor een uitkering op grond van de Ziektewet en heeft [eiser] aangegeven een afspraak met het UWV te willen maken om zijn situatie te bespreken.
2.4.
Op 20 januari 2009 heeft [eiser] na een doorverwijzing van zijn huisarts psychiater dr. [naam 2] (hierna: [naam 2]) bezocht. In het onderzoeksverslag van dit bezoek heeft [naam 2] als diagnose genoteerd “depressie, recidief, ernstig” en als behandelplan het starten met antidepressiva.
2.5.
Op 23 februari 2009 heeft [eiser] een gesprek gehad met arbeidsdeskundige [naam 3] (hierna: [naam 3]) van het UWV. In dit gesprek heeft [eiser] aangegeven met kleine stappen weer aan het arbeidsproces te willen gaan deelnemen met het opzetten van een eigen bedrijf in verkoop van tennismaterialen aan tennisparken en tennisleraren. [naam 3] heeft met [eiser] gesproken over de mogelijkheid om dit plan te verwezenlijken in het kader van een zogeheten Individuele Re-integratie Overeenkomst (hierna: IRO). Bij een IRO-traject kiest de betrokkene zelf een re-integratiebedrijf en stelt samen met dat bedrijf een re-integratieplan op. Het UWV betaalt, na goedkeuring van het plan, de kosten van het traject. Gedurende de loop van het traject behoudt de betrokkene zijn recht op uitkering.
2.6.
Op 20 maart 2009 is [eiser] op het spreekuur bij verzekeringsarts dr. [naam 4] (hierna: [naam 4]) van het UWV geweest. In het verslag van dit spreekuur valt onder meer het volgende te lezen:
“ Anamnese
[…] Gaat inmiddels beter. […] Het slapen gaat goed, hij is niet meer zo somber. Client heeft geen angst en paniek meer. Concentratie is nog wel erg slecht maar client denkt dat dit altijd al zo geweest is. Het vooruitzicht op een IRO heeft hem op doen bloeien.
[…]
Onderzoek
Cliënt is een verzorgde man. Jonger dan kalenderleeftijd. […] Enige grenzeloosheid. De stemming is vrolijk en het affect moduleert adequaat. De concentratie en het geheugen zijn niet gestoord. Het inzicht in eigen kunnen lijkt mij niet geheel adequaat te worden ingeschat.
Beschouwing
Probleemanalyse
[…] Uitgevallen met burn-out klachten sept 2008. Therapie heeft plaatsgevonden maar er is een zeer geringe gespreksfrequentie. Momenteel goed reagerend op medicatie. Beperkingen zijn nog aanwezig op het gebied van omgaan met stress, het omgaan met emoties van zichzelf en anderen, conflicthantering en leidinggevende verantwoordelijkheden.
Plan van aanpak
Met arbeidsdeskundige is gesproken over een reintegratie traject. Tijdens het teamoverleg zal dit worden besproken en aanvankelijk daarvan zal verder beleid worden geformuleerd.”
2.7.
[naam 4] heeft de resultaten van zijn onderzoek tevens opgenomen in de schriftelijke “Probleemanalyse” van 20 maart 2009. De voorgedrukte vraag in de probleemanalyse of [eiser] het werk weer spoedig kon hervatten of weer beschikbaar was voor werk, heeft [naam 4] ontkennend beantwoord. Als conclusie heeft [naam 4] aangegeven dat [eiser] re-integratiemogelijkheden heeft. Op basis van deze probleemanalyse heeft [naam 4] op diezelfde datum een “Plan van aanpak” opgesteld.
2.8.
[eiser] en [naam 1] hebben op 31 maart 2009 een “Aanvraag individuele re-integratieovereenkomst” ingediend bij het UWV. Bij deze aanvraag is een door [eiser] en [naam 1] ondertekend re-integratieplan gevoegd. In dit re-integratieplan is onder meer het volgende opgenomen:
“ Welke mogelijkheden heeft de klant op de arbeidsmarkt?
Belanghebbende is eind vorig jaar uitgevallen in zijn baan als sportcoordinator. Een compleet nieuwe start lijkt raadzaam. Belanghebbende heeft ervaring met het helpen in een tennisshop en heeft hier veel plezier in. Dit verder uitbouwen kan een succesvol eigen bedrijf opleveren. M.i. een prima alternatief omdat belanghebbende ook zijn eigen tijd, werk en tempo kan indelen.
Welke kansen en belemmeringen wat werk betreft zien u en de klant?
[…] Beperkingen zijn aanwezig op het gebied van omgaan met stress, met emoties van zichzelf en anderen, conflicthantering en leidinggevende verantwoordelijkheid.
Heeft de klant mogelijkheden om als zelfstandige te werken?
Ja. Belanghebbende is jong en enthousiast. Ziet zeer veel mogelijkheden. Pakt zaken direct op. Echter focus en keuzes maken is nu de next step. En leren ‘nee’ te zeggen.
Welke concrete afspraken heeft u met de klant gemaakt om weer aan het werk te kunnen gaan?
Met ondersteuning van dhr. [naam 1] gaat dhr. [eiser] zelf het ondernemingsplan in praktijk brengen. Dhr. [naam 1] zal dit via coaching on the job ondersteunen.”
2.9.
Op 8 april 2009 heeft [naam 3] het re-integratieplan voor akkoord ondertekend. Op diezelfde datum heeft [naam 3] een schriftelijke “Bijstelling op het Plan van aanpak” opgesteld. In dit document staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“ Reden bijstelling:
In het Plan van Aanpak van de verzekeringsarts dd. 20/03/09 is aangegeven dat hierover met de arbeidsdeskundige overleg is gevoerd en na overleg in het team wordt verder beleid geformuleerd. Overleg in team geweest en evt. IRO-traject via Ondernemerskwadrant (OK).
Beschrijf de bijstelling per onderwerp zo concreet mogelijk:
In 1e aanleg geen mogelijkheden m.b.t. reintegratie. Nu wel en client heeft, zoals afgesproken, een IRO aangevraagd. Akkoord dat hij, onder begeleiding van dhr. [naam 1] […] werkt aan terugkeer en als zelfstandige een zelfstandige onderneming in tennisartikelen (Racketsport Westland) wil opzetten. Zie ook opgesteld reintegratieplan dd. 31/03/09”
2.10.
[eiser] is onder begeleiding van [naam 1] aan de slag gegaan met het opzetten van zijn onderneming. In de zogeheten “3 Maandsrapportage IRO” heeft [naam 1] aan het UWV verslag gedaan van de voortgang van het traject in de maanden maart tot en met mei 2009. In deze rapportage is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“ Wat gaat goed?
[eiser] heeft de ondernemerstest ingevuld. […] Het resultaat ziet er redelijk uit! […] [eiser] heeft zijn intrek genomen in het kantoor van Ondernemerskwadrant te Wateringen. Hij is op een rij aan het zetten wat de mogelijkheden zijn van onderneming.
Wat kan beter?
Het aanbrengen van focus is voor [eiser] in eerste instantie lastig. Zoals ook uit de ondernemerstest blijkt heeft hij zeer veel ideeën (is hij creatief). Het kiezen van een bepaalde koers is de next step. [eiser] is een enthousiaste en leergierige jongeman. Daarnaast heeft hij ADHD en slikt hij ook medicijnen hiervoor. Het gevaar van overspannenheid ligt op de loer. Ik ben me hier bewust van en zal hem ook op aanspreken.
Koers
Rustig de ingeslagen weg vervolgen. […]”
De rapportage is op 5 augustus 2009 gezien en akkoord bevonden door arbeidsdeskundige [naam 5] (hierna: [naam 5]) van het UWV.
2.11.
In de “6 Maandsrapportage IRO” over de periode juni tot en met augustus 2009 heeft [naam 1] het volgende geschreven:
“ Wat kan beter?
Het stellen van zeer korte deadlines is iets wat [eiser] vaak doet. Hij geeft aan dat hij dat leuk vindt. Een consequentie is overigens wel dat hij zo de druk opvoert voor zichzelf en zijn omgeving. Dit levert hem van alles op en kost hem ook wat. Ik spreek hem hier regelmatig over aan en we bespreken dit. […]
Koers
[eiser] heeft het plan opgevat om in de toekomst direct te gaan verkopen aan de consumenten in de regio westland. We hebben samen al volop gewerkt aan dat plan. Er bestaan nu ook plannen om dit vanuit winkelpand te doen in een gemeente in het Westland. We werken verder aan de haalbaarheid van dit plan.”
2.12.
Op 22 oktober 2010 heeft een evaluatiegesprek plaatsgevonden tussen [naam 1], [eiser] en [naam 5]. In het verslag van deze evaluatie staat onder meer het volgende:
“ - op zich gaat het goed: er is een kleine winkel in het pand van ondernemerskwadrant te Wateringen. Bedoeling is eind voorjaar/zomer 2010 in een eigen winkelpand voldoende omzet te kunnen genereren
[…]
-
is nu zo’n 25-30 uur per week actief in zijn onderneming, fulltime zou nu te belastend zijn
-
belanghebbende gebruikt medicatie waar hij goed resultaat van ervaart, verder 1 maal per 6-8 weken contact met arts
[…]
- zowel begeleider [naam 1] als belanghebbende ervaren dat zij op het goed pad zitten (er is meer overzicht, vanuit mogelijkheden ipv problemen denken en hoger energieniveau). Aandachtspunt blijf focus houden> belanghebbende maakt als hulpmiddel gebruik van actielijstjes
[…]
Conclusie: Afspraak: continueren traject”
2.13.
In de “9 Maandsrapportage IRO” over de periode september tot en met november 2009 heeft [naam 1] het volgende geschreven:
“ Wat gaat goed?
[eiser] is volop in actie. Met regelmaat van de klok staat er weer een koerier aan de deur met een bestelling voor Racketsport Westland. […]
Wat kan beter?
[…]
[eiser] maakt zich wel zorgen over de financiële consequenties van het opzetten van zijn eigen bedrijf. Het financieren van de eerste grote voorraad en de winkelinrichting is niet eenvoudig. [eiser] heeft gesproken met inkooporganisaties en banken. Hij geeft aan hier wel druk van te voelen.
Met ‘zijn ADHD’ gaat het goed. Hij geeft aan tevreden te zijn met de medicijnen en met zijn manier van hier mee omgaan in relatie tot zijn eigen bedrijf. In zijn planning voor 2010 hebben we dit onderwerp ook besproken.
Koers
De ingeslagen weg verder vervolgen dus vooral doorgaan.”
[naam 5] heeft deze rapportage op 26 november 2009 gezien en akkoord bevonden.
2.14.
Uit latere medische informatie van [naam 2] blijkt dat [eiser] rond oktober 2009 een forse terugval heeft gehad in klachten en stemming, welke met behulp van medicatie in december 2009 grotendeels onder controle was. In januari 2010 bleek [eiser] ondanks de medicatie fors gewichtsverlies te hebben.
2.15.
Op 15 maart 2010 heeft [eiser] zijn eigen winkel in tennisartikelen geopend. De geplande feestelijkheden rond de opening heeft [eiser] afgezegd door de druk en spanning die hij inmiddels ervoer.
2.16.
Op 22 maart 2010 heeft een bespreking van het “Plan van aanpak” tussen het UWV en [eiser] plaatsgevonden. In het verslag van deze bespreking staat opgenomen dat er geen reden is om het einddoel of de aanpak van de re-integratie bij te stellen.
2.17.
In de “eindrapportage IRO”, gedateerd op 1 april 2010 maar voordien al opgesteld en ondertekend, heeft [naam 1] geschreven dat [eiser] gemiddeld 22 uur per week werkt en dat er zijns inziens sprake is van een succesvolle plaatsing.
2.18.
Achter de toonbank ervoer [eiser] echter een steeds grotere druk en ontwikkelden zich ook angstklachten. [eiser] kon onder deze omstandigheden uiteindelijk niet meer functioneren. Op 26 maart 2010 heeft [eiser] voor het laatst in zijn winkel gewerkt. Een vriend van [eiser] is de winkel vanaf 29 maart 2010 gaan bemannen. Op advies van zijn huisarts en psychiater heeft [eiser] op 8 april 2010 zijn winkel definitief gesloten.
2.19.
Bij brief van 2 februari 2012 van zijn advocaat heeft [eiser] het UWV aansprakelijk gesteld voor de schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van de beëindiging van zijn onderneming. Bij brief van 4 oktober 2012 heeft het UWV aansprakelijkheid afgewezen.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
I. verklaring voor recht dat het UWV aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
II. veroordeling van het UWV tot betaling van een bedrag van € 51.500,66, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2013;
III. veroordeling van het UWV tot betaling van een bedrag van € 4.145,89 althans een bedrag van € 1.788 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. veroordeling van het UWV in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het UWV de bijzondere zorgplicht die het jegens [eiser] had heeft geschonden door (i) in april 2009 te besluiten om [eiser] in het kader van een IRO-traject te laten begeleiden bij het opstarten van een eigen onderneming terwijl dit medisch niet verantwoord was; en (ii) gedurende het traject niet op enig moment in te grijpen. Daarnaast is het UWV op grond van artikel 6:171 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de gebrekkige uitvoering van het IRO-traject door het re-integratiebedrijf van [naam 1]. Het UWV dient daarom de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van het mislukte re-integratietraject heeft geleden. Deze schade bestaat uit het totale verlies van de onderneming van [eiser] van € 47.083,- vermeerderd met een bedrag van € 4.417,66 aan wettelijke rente tot aan de dag van dagvaarding. Ten slotte dient het UWV ook de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten te vergoeden, aldus steeds Van Zeijl.
3.3.
Het UWV voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat het UWV een zorgplicht heeft jegens uitkeringsgerechtigden dat aangeboden re-integratieactiviteiten medisch verantwoord zijn. Deze zorgplicht brengt mee dat het UWV bij een aanvraag voor een IRO dient te toetsen of het voorgestelde re-integratieplan medisch verantwoord en gelet op de beperkingen van de betrokkene passend is. Tevens kan deze zorgplicht meebrengen dat het UWV gedurende de uitvoering van een IRO-traject ingrijpt als daartoe aanleiding bestaat.
4.2.
[eiser] stelt in de eerste plaats dat het UWV zijn zorgplicht heeft geschonden door zijn aanvraag voor een IRO goed te keuren. Gelet op de medische achtergrond van [eiser], had het UWV zich kritischer moeten opstellen ten aanzien van het plan om een eigen onderneming op te starten. Het UWV had hem dit moeten ontraden en had dit zeker niet moeten stimuleren en faciliteren. Op zijn minst had het UWV nader onderzoek moeten verrichten alvorens het plan te ondersteunen, aldus [eiser].
4.3.
Dit verwijt treft geen doel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Vooropgesteld wordt dat uit het feit dat [eiser] zich begin 2010 als gevolg van druk en angstklachten genoodzaakt heeft gezien de tenniswinkel te sluiten, niet kan worden afgeleid dat het re-integratieplan van meet af aan onverantwoord was. Gekeken moet worden naar de relevante en kenbare omstandigheden op het moment dat het besluit is genomen.
4.5.
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat er op dat moment onvoldoende negatieve indicatoren waren om op medische gronden het voorstel onverantwoord te achten. Uit het onderzoek door de verzekeringsarts bleek dat er beperkingen aanwezig waren op het gebied van “omgaan met stress, met emoties van zichzelf en anderen, conflicthantering en leidinggevende verantwoordelijkheid”. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit beperkingen die niet onverenigbaar zijn met het plan om in het kader van een re-integratietraject en onder professionele begeleiding een ondernemingsplan in praktijk te brengen. Weliswaar kan het opstarten van een eigen onderneming stressvol zijn, maar het voorgestelde IRO-traject zou [eiser] de ruimte bieden om in een relatief veilige omgeving en met behoud van uitkering zijn bedrijf langzaam vorm te geven. Ook zou hij met behulp van een re-integratiebedrijf kunnen werken aan zaken als omgaan met stress. De beperkingen van [eiser], zoals die op dat moment kenbaar konden zijn voor het UWV, brachten dan ook niet mee dat het re-integratieplan gedoemd was te mislukken en het UWV het plan op voorhand als medisch onverantwoord had moeten afdoen.
4.6.
Tegenover de beperkingen stond bovendien dat [eiser] ervaring in de branche had, jong en enthousiast was en zaken direct oppakte. Daarnaast ging het met zijn gezondheid inmiddels beter. Hij was niet meer zo somber, had geen angst en paniek meer en reageerde goed op de voorgeschreven medicatie. Het vooruitzicht op een IRO deed hem opbloeien. Niet alleen [eiser] zelf was enthousiast over het plan; ook zijn familie en de heer [naam 1] van re-integratiebedrijf Ondernemerskwadrant stonden achter het plan. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat in de beginfase ook zijn behandelend psychiater [naam 2] hem zijn plan om een eigen onderneming te starten niet heeft ontraden.
4.7.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het UWV in strijd met zijn zorgplicht handelde door de aanvraag van [eiser] goed te keuren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiser] ook een eigen verantwoordelijkheid had voor zijn re-integratie, in het bijzonder nu het plan om te gaan ondernemen van hem afkomstig was en hij zelf samen met [naam 1] het re-integratieplan heeft opgesteld.
4.8.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de verzekeringsarts in zijn probleemanalyse van 20 maart 2009 de vraag of [eiser] weer spoedig beschikbaar was voor werk ontkennend heeft beantwoord en dat het daarom verbazing wekt dat de arbeidsdeskundige nog geen 3 weken later in de “Bijstelling op het Plan van aanpak” akkoord gaat met het re-integratieplan. De rechtbank deelt deze verbazing niet. Het UWV heeft in dit verband naar voren gebracht dat [eiser] weliswaar niet direct beschikbaar was voor werk maar blijkens de probleemanalyse op dat moment wel reeds beschikte over re-integratiemogelijkheden. Deze mogelijkheden waren ook op 23 februari 2009 al besproken met de arbeidsdeskundige. Na het gesprek met de verzekeringsarts heeft overleg in het team plaatsgevonden, waarna op 8 april 2009 is besloten akkoord te gaan met het voorgestelde IRO-traject. Anders dan [eiser] suggereert, is er dan ook geen sprake geweest van een plotselinge ommezwaai door het UWV die verbazing oproept.
4.9.
In de tweede plaats stelt [eiser] dat het UWV zijn zorgplicht heeft geschonden door gedurende het re-integratietraject niet op enig moment in te grijpen of nader onderzoek te doen. Het UWV heeft onvoldoende aandacht geschonken aan signalen dat hij zich zorgen maakte en in toenemende mate druk ervoer, aldus [eiser].
4.10.
Ook dit verwijt treft geen doel. Gedurende het traject heeft het UWV drie voortgangsrapportages ontvangen (na 3 maanden, na 6 maanden en na 9 maanden) en hebben er twee evaluatiegesprekken plaatsgevonden (na 52 weken en na 78 weken). Het beeld dat uit deze rapportages en gesprekken naar voren komt is over het algemeen positief. Zo blijkt uit het verslag van het eerste evaluatiegesprek dat het met het bedrijfsplan op zich goed gaat, dat [eiser] goed resultaat ervaart van zijn medicatie en dat zowel [naam 1] als hij het gevoel hebben dat zij op het goede pad zitten. Voor het UWV bestond op dat moment dan ook geen enkele aanleiding om in te grijpen. In de “9 Maandsrapportage” die het UWV een maand later ontving staat weliswaar opgemerkt dat [eiser] zich zorgen maakt over de financiële consequenties van het opzetten van een eigen bedrijf en aangeeft hier druk van te voelen, maar binnen de context van de overige inhoud van de rapportage is deze opmerking niet alarmerend te noemen. Het UWV heeft in dit verband terecht opgemerkt dat zorgen over de financiën een omstandigheid is die voor alle startende ondernemers geldt.
4.11.
Voor het UWV leek het re-integratietraject van [eiser] tot op het laatste moment succesvol te verlopen. In de “eindrapportage IRO” heeft [naam 1] zelfs geschreven dat er zijns inziens sprake was van een succesvolle plaatsing. Dat [eiser], zoals hij ter zitting heeft verklaard, al in 2009 een terugval heeft gehad, opnieuw te kampen kreeg met burn out verschijnselen en diverse malen in geëmotioneerde toestand met [naam 1] heeft gesproken, was voor het UWV niet kenbaar. [eiser] heeft zelf geen contact gezocht met de arbeidsdeskundige van het UWV.
4.12.
Onder voornoemde omstandigheden bestond er voor het UWV geen reden om het re-integratietraject op enig moment tot stilstand te brengen of anderszins in te grijpen. De zorgplicht van het UWV strekt niet zover dat het buiten de voortgangsrapportages om en zonder dat daartoe een concrete aanleiding bestond, actief onderzoek had moeten doen naar het verloop van het traject. De uitvoering van dit traject was immers juist – op verzoek van [eiser] – in handen gelegd van een extern re-integratiebedrijf. Ook op dit onderdeel heeft het UWV zijn zorgplicht dus niet geschonden.
4.13.
[eiser] stelt ten slotte dat het UWV op grond van artikel 6:171 BW een risicoaansprakelijkheid heeft voor de gebrekkige uitvoering van het IRO-traject door [naam 1]. Dit standpunt slaagt evenmin. Het UWV heeft terecht aangevoerd dat [eiser] het re-integratiebedrijf van [naam 1] en het UWV niet als een zekere eenheid van onderneming kon beschouwen. Immers, [eiser] heeft het bedrijf van [naam 1] zelf benaderd met het verzoek om hem te helpen met zijn ondernemingsplannen, waarna [naam 1] hem pas heeft gewezen op de mogelijkheid van een traject via het UWV. Het was voor [eiser] dan ook duidelijk dat het re-integratiebedrijf van [naam 1] geen eenheid vormde met het UWV. Bovendien staat aan toepassing van artikel 6:171 BW in de weg dat deze bepaling blijkens de parlementaire geschiedenis niet van toepassing is op de overheid, tenzij deze als bedrijf aan het rechtsverkeer deelneemt. Van dat laatste is in dit geval geen sprake. De vraag of [naam 1], althans zijn re-integratiebedrijf, fouten heeft gemaakt bij de uitvoering van het IRO-traject van [eiser], kan in het kader van deze procedure dan ook onbeantwoord blijven.
4.14.
De conclusie van het voorgaande luidt dat het UWV geen onrechtmatig handelen jegens [eiser] valt te verwijten. Het is voor alle betrokkenen, [eiser] in het bijzonder, zeer spijtig dat het IRO-traject niet heeft geleid tot een geslaagde re-integratie en een succesvol bedrijf, maar er is geen grond om de financiële gevolgen daarvan voor rekening van het UWV te brengen. De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] afwijzen. ECLI:NL:RBAMS:2013:3530