Rb Arnhem 070207 wn moet causaal verband tussen psychische schade en werkzaamh. stellen & bewijzen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Arnhem 07-02-07 wn-'er moet causaal verband tussen psychische schade en werkzaamheden stellen en bewijzen
4.1 Ingevolge art. 7:658 BW is de werkgever aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van deze bepaling genoemde zorgplicht is nagekomen of tenzij de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Onder "schade" in dit verband is ook te verstaan schade in de vorm van psychisch letsel. Het is immers de werk¬gever die bepaalt op welke plaats, onder welke omstandigheden en met welke hulpmid-delen de werknemer moet werken en dat is niet anders wanneer de werkomstandigheden niet fysiek, maar psychisch ziekmakend zijn. Daarvoor is overigens wel vereist dat het gaat om schending door de werkgever van een norm als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW, alsmede om risico’s die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving (HR 11 maart 2005, JAR 2005, 85; LJN: AR6657).
4.2 Voor de toepassing van deze bepaling is allereerst vereist dat komt vast te staan dát de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden; het is aan de werknemer dat causaal verband te stellen en, zo nodig, te bewijzen (HR 4 mei 2001, NJ 2001, 377).
4.3 Uit onder meer het rapport van prof. Van Tilburg komt naar voren dat zich medio jaren negentig bij eiser een depressieve stoornis ontwikkelde, te herleiden tot (een combinatie van) relationele problemen en echtscheiding enerzijds en arbeidsconflicten anderzijds. Eiser was iemand die in zijn werk al op zijn tenen moest lopen, maar de relationele problemen erbij maakten de draaglast te zwaar. Na een aaanvankelijk herstel, vond in 2000 een terugval plaats en was er sprake van angst- en spanningsklachten. Hier overheerste volgens prof. Van Tilburg echter het aspect van de voortdurende arbeidsconflicten, die meebrachten dat hij zich – in toenemende mate - angstig en machteloos voelde. Door bepaalde persoonlijkheidstrekken van eiser, zoals een "wat overdreven gevoel voor rechtvaardigheid", is hij kwetsbaar en kan hij zich moeilijk aanpassen aan de werksituatie. Dat neemt echter niet weg dat volgens prof. Van Tilburg een en ander is verergerd door de arbeidssituatie en dat dit laatste de meest constant aanwezige causale factor is.
4.4 Daarmee staat echter nog niet vast dat het psychisch letsel is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden als bedoeld in rov. 4.2. Waar duidelijk wordt door de bevindingen van prof. Van Tilburg dat het in wezen bepaalde persoonlijkheidstrekken van eiser zijn die hem extra kwetsbaar maken in conflictueuze situaties die voor hem moeilijk te beïnvloeden zijn en bovendien uit het rapport volgt dat ook relationele problemen in de privé-sfeer (de echtscheiding medio jaren negentig) hebben bijgedragen aan eisers neerslachtigheid en spanningsklachten, is het aan eiser om concreet aan te geven (1) welke gedragingen van de werkgever de schade, in ieder geval deels, zouden hebben veroorzaakt dan wel hebben doen voortduren, en (2) welke norm hiermee overschreden is.
4.5 Ad (1): Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat de opeenvolgende directeuren van gedaagde hem voortdurend schofferend hebben behandeld. Dit wordt slechts geconcretiseerd met het voorbeeld dat directeur [directeur school] eiser op enig moment (tijdens of voorafgaande aan het mediationtraject) zou hebben toegevoegd: "[eiser], ik wil niets, maar dan ook helemaal niets meer met je te maken hebben, hoor je me, helemaal niets meer" (dagvaarding onder 8). Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij een te zwaar takenpakket had, ter adstruering waarvan hij slechts aanvoert dat hij "in die periode" (niet duidelijk is welke periode bedoeld wordt) zich diende bezig te houden met het volledig opnieuw aanleggen van sanitair in het sportgebouw en de electriciteit in de kelder van de school alsmede het aansluiten van 380 volt-aansluitingen bij de keuken (conclusie van repliek onder 36).
4.6 Dit zijn echter verwijten aan het adres van gedaagde die zo weinig concreet en specifiek zijn dat gedaagde zich daartegen nauwelijks kan verdedigen. Het had op de weg van eiser gelegen meer feiten en omstandigheden aan te voeren teneinde te voldoen aan zijn stelplicht om aan te tonen dat de gestelde schade in relevante mate verband houdt met zijn werkzaamheden, zijn werkomgeving of zijn relatie met de werkgever.
4.7 Ad (2): Door te handelen als weergegeven in rov. 4.5 zou gedaagde zijn tekort geschoten in haar verplichting om te zorgen voor een veilige werkplek die in ieder geval zodanig is ingericht dat eiser daardoor geen psychische schade oploopt (dagvaarding onder 9).
4.8 Nog afgezien van het feit dat dit niet is een concrete en specifieke (veiligheids- of zorgvuldigheids)norm als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW en dat eiser niet heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat het betreft een norm die ziet op het voorkomen van de realisering van risico's die zijn verbonden aan het werk en de werkomgeving (vgl. HR 11 maart 2005, JAR 2005, 84, LJN: AR6657, rov. 4.1.2), moet nog het volgende worden opgemerkt.
4.9 Tegenover de stellingen van eiser staat dat gedaagde wel degelijk oog heeft gehad voor eisers specifieke problematiek. Tijdens de arbeidsongeschiktheidsperiode van mei 2000 tot januari 2001 constateerde de bedrijfsarts dat eiser onvoldoende in staat was te relativeren en zich gauw minderwaardig voelde, hetgeen tot veel negatieve gedachtes leidde en vermin-derd functioneren op het werk (brief van 22 augustus 2000, productie B6). Daarop werd een reïntegratiebegeleiding opgestart, waarna eiser op 9 januari 2001 het werk weer hervatte. Op 21 augustus 2002, eiser was toen weer arbeidsongeschikt, vond een gesprek plaats tussen eiser en [directeur school], waarbij eiser te kennen gaf dat er te veel van hem werd verlangd, dat de directie hem slecht behandelde en hem te veel werkzaamheden opdroeg en dat hij te weinig verdiende (zijn vrouw verdiende als lerares meer dan hij). Wederom werd een reïntegratietra-ject ingezet, gericht op psychologische ondersteuning op het gebied van intra-persoonlijke problemen, psychische belasting en de relatie met de directie (plan van aanpak d.d. 26 sep-tember 2002, productie B9). Tevens werd in oktober 2002 een coachingsproject op gang gebracht, gericht op eisers persoonlijke problematiek en zijn functioneren in het werk (pro-ductie B11). Tijdens een arbeidsvoorwaardengesprek op 19 november 2002 kwam het tot een ernstig meningsverschil omdat gedaagde wilde dat eiser, met behoud van het aantal arbeids-uren op jaarbasis, per jaar 41 weken in plaats van 40 weken ging werken, hetgeen eiser ken-nelijk niet kon accepteren (productie B13). Eiser heeft zich vervolgens weer arbeidsonge-schikt gemeld. In het kader van de reïntegratie stelde de bedrijfsarts in januari 2003 een me-diation voor in een poging de arbeidsverhouding te normaliseren (productie B15). De media-tion is uiteindelijk nooit opgestart om redenen die niet duidelijk zijn geworden. Tenslotte heeft gedaagde nog aangeboden eiser een out-placement traject te laten volgen, maar dat heeft eiser afgewezen omdat hij arbeidsongeschikt was.
4.10 In het licht van deze door gedaagde ondernomen of geïnstigeerde reïntegratie-activiteiten, die hoofdzakelijk waren gericht op eisers problemen om te relativeren en adequaat om te gaan met kritiek en conflictueuze situaties, heeft eiser onvoldoende concreet aangegeven op welke punten gedaagde in zodanige mate is tekortgeschoten in het bieden van een veilige werkplek, dat redelijkerwijs voorzienbaar was dat eiser definitief arbeidsongeschikt zou worden en dat het door eiser gestelde psychisch letsel zou intreden, waarbij mede een rol speelt dat, zoals voortvloeit uit de hiervoor aangehaalde rapportage van prof. Van Tilburg en enkele constateringen van de bedrijfsarts, er onmiskenbaar ook niet-werkgerelateerde factoren een rol hebben gespeeld alsmede aspecten in eisers persoonlijkheidsstructuur die hem kwetsbaar maken voor conflictueuze situaties. Voor dat laatste kan de werkgever echter niet aansprakelijk worden gehouden.
4.11 Ook wanneer de vordering zou worden beoordeeld op de grondslag van artikel 7:611 BW, zou dat niet leiden tot een andere beslissing, nu ook in dat geval eiser, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, is tekortgeschoten in de op hem rustende stelplicht.
4.12 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt eiser veroordeeld in de kosten van de procedure. LJN AZ9375