Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Gelderland 241115 lesrooster leraar niet conform advies bedrijfsarts; causaal verband psychische klachten en werkzaamheden nog niet bewezen, school heeft aan zorgplicht voldaan

Rb Gelderland 241115 lesrooster leraar niet conform advies bedrijfsarts; causaal verband psychische klachten en werkzaamheden nog niet bewezen, school heeft aan zorgplicht voldaan

vervolg op: rb-gelderland-040315-lesrooster-leraar-niet-conform-advies-bedrijfsarts-psychische-klachten-tussenvonnis

2.1. 
De kantonrechter blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 4 maart 2015 is overwogen en beslist met dien verstande dat onder r.ov. 2.14 staat dat het rooster 20 lesuren laat zien. Dat is niet juist, het zijn er 25 inclusief een b-uur.

2.2. 
In genoemd tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen elk om, in dat vonnis omschreven, nadere informatie gevraagd. Partijen hebben vervolgens elk bij akte stukken overgelegd. Hierop zal bij de (verdere) beoordeling van de vordering van [werknemer] worden ingegaan.

2.3. 
De vordering van [werknemer] is primair gegrond op art. 7:658 BW. Volgens art. 7:658 lid 2 BW is [werkgever] aansprakelijk als [werknemer] schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden , tenzij [werkgever] aantoont dat zij de in lid 1 genoemde (zorg)verplichting is nakomen. In art. 7:658 lid 1 BW is neergelegd een zorgplicht voor [werkgever] , als werkgeefster , voor de veiligheid van de werkomgeving van [werknemer] .

Die zorgplicht houdt in dat [werkgever] die maatregelen moet nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [werknemer] in de uitoefening van zijn functie schade lijdt.

Indien [werkgever] in die zorgplicht tekortschiet, is zij dus jegens [werknemer] in beginsel, behoudens in geval van opzet of bewuste roekeloosheid van [werknemer], aansprakelijk voor de schade die deze bij de uitvoering van zijn werkzaamheden lijdt.

Hieraan zij toegevoegd dat met de bepaling van aiiikel 7:658 BW niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem bij de uitoefening van zijn functie kunnen overkomen.

Schade in de uitoefening van -werkzaamheden?

2.4. 
De eerste vraag is of [werknemer] in de uitoefening van zijn werkzaamheden als docent Frans voor [werkgever] schade heeft geleden. De stelplicht en bewijslist liggen bij [werknemer] .

2.5.|
[Werkgever] voert aan dat [werknemer] niet (voldoende) duidelijk heeft gesteld laat staan onderbouwd dat [werknemer] schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. [Werkgever] betwist in dat verband dat [werknemer] een posttraumatische stressstoornis (PTSS) zou hebben gehad voorafgaand , tijdens of na het dienstverband met [werkgever], dat een eventueel PTSS zou zijn herleefd als gevolg van de werkzaamheden voor [werkgever], dat [werknemer] door zijn werkzaamheden een verminderde hartfunctie zou hebben. In de laatste akte stelt [werkgever] dat niet is onderbouwd wat de aard en omvang was van de voorafgaand aan het dienstverband met [werkgever] bestaande klachten en anderzijds wat de aard en omvang is van de klachten die tot rechtens relevante schade zouden leiden. Uit de overgelegde stukken blijkt volgens [werkgever] dat [werknemer] al vanaf de eeuwwisseling kampt met psychiatrische problematiek, suïcidaliteit, alcoholmisbruik en arbeidsconflicten. Deze klachten zijn pre-existent. Als al een conditio sine qua non verband zou worden aangenomen tussen de werkzaamheden van [werknemer] voor [werkgever] en het herleven van pre-existente klachten dan staan deze herleefde klachten niet in causaal verband tot een zorgplichtschending van [werkgever] in het najaar van 2008, althans kan deze schade niet ex ait. 6:98 BW aan handelen van [werkgever] worden toegerekend.

2.6. 
In deze zaak is geen sprake van een arbeidsongeval in klassieke zin maar van, volgens [werknemer], voor zijn gezondheid gevaarlijke werkomstandigheden, zijnde een rooster met te veel ‘late’ lesuren en wisselende leslokalen , waardoor hij arbeidsongeschikt is geraakt. Ten aanzien van het causale verband tussen de gestelde werkomstandigheden en de gestelde schade aan de gezondheid geldt, in het algemeen, het volgende. Wanneer een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te bewijzen oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Voor de toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor zijn gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die daardoor kunnen zijn veroorzaakt (HR 17 november 2000, ECLI :NL:HR :2000:AA8369 , NJ 2001/596, HR 23 juni 2006, ECLI:NL :HR:2006:AW6166, NJ 2006/354 en HR 9 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8875, NJ 2011/252). Voor dit vermoeden, dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht, is geen plaats als het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is.

2.7. 
Het staat vast dat het rooster van [werknemer] niet in overeenstemming was met het advies van de bedrijfsarts omdat dit bij aanvang van het schooljaar inhield dat [werknemer] op vier van de vijf werkdagen het 6e en 7e uur les moest geven en hij geen vast lokaal had. Uit de nadere aktewisseling, waarover hierna meer, blijkt dat het rooster vanaf de derde week is aangepast en dat [werknemer] in elk geval -in afwijking van het advies van de bedrijfsarts – les moest geven op het zesde uur op dinsdag tot en met vrijdag en vrijdag ook het 7e uur. Ook had hij op locatie [X] geen eigen, vast lokaal. Aangenomen moet worden, gelet op het advies van de bedrijfsarts, dat dit voor de gezondheid van [werknemer] schadelijke werkomstandigheden waren.

2.8. 
De volgende vraag is dan of [werknemer] is uitgevallen voor zijn werk omdat hij leed (lijdt) aan gezondheidsklachten die door de schadelijke werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Daarover wordt het volgende overwogen. [Werknemer] heeft zich op 29 september 2008 ziekgemeld en de bedrijfsarts heeft bij brief van diezelfde dag bericht dat [werknemer] ‘het niet aan kan’. Bij brief van 2 oktober 2008 heeft de bedrijfsarts bericht dat [werknemer] dermate vermoeid is geraakt in de afgelopen periode dat hij een time-out nodig heeft en dat dit om medische redenen is (zie tussenvonnis 4 maart 2015 r.ov. 2.16. en 2.17.)

In een brief van 8 juli 2010 van een door [werknemer] ingeschakelde medisch adviseur (gevoegd bij akte van 1 april 2015) staat onder meer ”Wel is de vraag aan de orde in hoeverre er een causaal verband bestaat tussen de werkzaamheden op de school en de psychische decompensatie van Bn welke in het najaar van 2008 is ontstaan en -welke stukken van belang zijn voor een goede beoordeling hiervan door partijen. (…) Er zal verder een onderbouwing van het chronische PTSS moeten worden geleverd. (…) Bn zou een chronische posttraumatische stressstoornis hebben. Door de m.a.w. wordt de onderboznving daarvan gemist. (…)”

In een (vervolg)brief van deze adviseur aan (de gemachtigde van) [werknemer] van 28 oktober 2011 staat onder meer. ”(…) Ik stel vast, dat er met de inhoud van mijn advies van 08-07- 2010 niet veel is gedaan voor wat betreft het opvragen van (para) medische informatie bij behandelaars van BN, zodat het voor mij onmogelijk is om daar waar nu geen enkele medische informatie beschikbaar is gesteld u van een vanuit de medische invalshoek onderbouwd advies te kunnen geven. (…) Kortom, alvorens hierin verder te kunnen adviseren is het beslist noodzakelijk dat de door mij gevraagde medische informatie, zoals geformuleerd in mijn brief van 08-07-2010, zowel voor mij als voor de medisch adviseur van de wederpartij beschikbaar komt. (… ) “

2.9. 
In het licht van de niet-medische beschrijving van de klachten van [werknemer] door de bedrijfsarts, de brieven van [medisch adviseur] hiervoor genoemd en bij gebreke van andere, duidelijker medische informatie is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende vast staat dat [werknemer] is uitgevallen wegens gezondheidsklachten die door de schadelijke werkomstandigheden (het lesrooster) kunnen zijn veroorzaakt, althans dat het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onzeker is.

2.10. 
[Werknemer] zou dan toegelaten kunnen worden voornoemd causaal verband te bewijzen. Op grond van het navolgende wordt daaraan niet toegekomen.

Schending zorgplicht — rooster en lokalen?

2.11. 
Veronderstellenderwijs uitgaande van het causaal verband tussen het lesrooster en de ziekte (gezondheidsschade) van [werknemer] dient beantwoord te worden de vraag of [werkgever] aan haar in art. 7:658 BW beschreven zorgplicht heeft voldaan, dus of zij, anders gezegd, die maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat [werknemer] in de uitoefening van zijn functie schade lijdt. Op [werkgever] rust de stelplicht en bewijslast van het nakomen van deze zorgplicht.

2.12. 
Uit het advies van de bedrijfsarts volgt dat [werknemer] in elk geval op 25 uren kon worden ingeroosterd. [werknemer] heeft ter comparitie aangegeven, en dit kan ook uit het advies van de bedrijfsarts worden afgeleid in die zin dat geen sprake was van een harde inroostergrens (“zoveel mogelijk” en “bij voorkeur niet na het vijfde uur”), dat 1 tot en met 3 lesuren na het vijfde uur nog geen probleem zouden zijn. Dit betekent dat op 28 mogelijke plekken 25 lesuren (het aantal lesuren per 8 september 2008) en pendeluren (vanwege de bi­locatie) ingeroosterd moesten worden.

Uit de akte wisseling na het tussenvonnis leidt de kantonrechter af dat het lesrooster van [werknemer] per maandag 25 augustus 2008 inging en een week later is aangepast in die zin dat [werknemer] op de locatie [Y] een eigen lokaal had. Hierop is toegelicht dat het niet mogelijk was om [werknemer] op de locatie [X] een eigen locatie te geven omdat hij aan verschillende afdelingen les gaf en op deze locatie geen vaklokalen bestaan maar leerpleinen en lokalen per afdeling. Voorts blijkt uit deze akte dat het rooster per 8 september 2008 is aangepast in die zin dat een lesuur Frans is verplaatst van woensdag het 7e uur naar woensdag het 1e uur. Tevens werd het begeleidingsuur op donderdag het 5e uur verplaatst naar donderdag het 7e uur en werd het mentoruur op donderdag het 7e uur verplaatst naar vrijdag het 7e uur zodat een extra lesuur Frans kon worden ingeroosterd op donderdag het 5e uur. [Werkgever] heeft hierbij gesteld dat met [werknemer] werd afgesproken dat hij zo nodig op woensdag en donderdag zijn lesdag kon beëindigen om 14.05 uur, na het 6e uur. Het lukte niet om het lesuur Frans het 7e uur te verplaatsen naar maandag het 3e lesuur of vrijdag het 1e uur. Uit de overgelegde drie roosters blijkt dat sprake was van vier en per 8 september 2008 vijf zogeheten pendeluren.

2.13.
[Werknemer] stelt hiertegenover dat:
– voor hem op de locatie [X] een uitzondering kon worden gemaakt en hem wel een eigen lokaal kon worden toebedeeld
– de genoemde wijzigingen naar 7e uren brachten geen verlichting en dat geldt ook voor het beëindigen van zijn lesdag na het 6e lesuur.
Het verplaatsen van het 7e lesuur op dinsdag was volgens [werknemer] wel gelukt als de roostermakers niet pas rond 29 augustus 2008 aan het rooster van [werknemer] hadden gewerkt.

2.14. 
[Werknemer] heeft aldus erkend dat hij op dinsdag en donderdag zijn lesdag kon beëindigen na het 6e uur. Voorts is niet betwist dat een aantal van vijf pendeluren, uitgaande van het rooster van 8 september 2008, vanwege de zogeheten bi-locatie van [werkgever] onvermijdelijk was.

De kantonrechter concludeert dan dat [werknemer], kort na aanvang van het schooljaar 2008/2009 , in elk geval les moest geven:
– dinsdag 6e uur
– woensdag 6e uur
– donderdag 6e uur
– vrijdag 6 en 7e uur
(totaal 5 uur buiten de door de bedrijfsarts genoemde grens) en dat hij op de locatie [X] geen eigen lokaal kon krijgen.

2.15. 
Uitgaand van 25 lesuren en vijf pendel uren was rekenkundig onvermijdelijk dat vijf lesuren buiten de door de bedrijfsarts getrokken grens gegeven moesten worden hetgeen precies overeenkomt met de overschrijding als hiervoor beschreven. Voorts heeft [werknemer] wel gesteld dat hij op de locatie [X] over een eigen lokaal had kunnen beschikken, maar tegenover de door [werkgever] gegeven beschrijving van de inrichting van en de wijze van lesgeven op die locatie is die stelling niet (voldoende) onderbouwd.

De conclusie is dat [werkgever] wel aan haar zorgplicht heeft voldaan zodat de vordering (deel weggevallen in de weergave op de PIV-site, redactie LSM)

Niet handelen als goed werkgever, onrechtmatig handelen, schending zorgplicht na ziekmelding

2.16.
In de dagvaarding heeft [werknemer] gesteld dat [werkgever] de adviezen van de bedrijfsarts naast zich neer heeft gelegd en hiermee niet heeft gehandeld als een goed werkgever behoort te doen (punt 16). Onder het kopje ‘juridische context’ stelt [werknemer] voorts dat [werkgever] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [werknemer] geleden en nog te lijden schade.

[werknemer] heeft deze stellingen echter niet onderbouwd zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat.

2.17. 
[werknemer] lijkt voorts te stellen dat [werkgever] haar zorgplicht na zijn ziekmelding heeft geschonden . Uit de stukken blijkt voldoende duidelijk dat [werkgever], na de ziekmelding eind september 2008 haar zorgplicht voldoende is nagekomen.
[werknemer] heeft zijn stelling in het licht van deze stukken onvoldoende onderbouwd.

Slot

2.18. 
De conclusie is dat de vordering van [werknemer] reeds wordt afgewezen omdat schending van de zorgplicht door [werkgever] niet is komen vast te staan. De overige verweren van [werkgever] behoeven daarom geen bespreking. www.stichtingpiv.nl