RBNHO 080724 korpschef niet tekortgeschoten in zorgplicht; geen buitensporige in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 080724 korpschef niet tekortgeschoten in zorgplicht; geen buitensporige in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren
Inleiding
1.1.
Verweerder heeft het verzoek van eiser om aansprakelijkheid te erkennen en om schadevergoeding met het besluit van 20 december 2016 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 januari 2019 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
Eiser heeft op 27 maart 2024 aanvullende beroepsgronden ingediend.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld, nadat deze zaak meerdere malen op verzoek van eiser is aangehouden. Hieraan hebben gemachtigden van partijen deelgenomen. Tevens was aanwezig [naam] (voormalig teamchef van eiser).
Wat vooraf ging
2. Eiser was sinds 1979 werkzaam bij verweerder, onder meer 15 jaar ( [periode] ) als [functie 1] . Na zijn sollicitatie daarvoor is hij per 1 januari 2006 aangesteld als [functie 2] (onderdeel van de [soort] ). Vanaf 27 februari 2007 was eiser bij wijze van werkervaringsplaats tijdelijk bij de [onderdeel 1] ) werkzaam. Omdat hij te veel binnenwerk ervaarde, keerde hij na een jaar terug.
In het verslag van het jaargesprek van 22 december 2008 wordt onder meer vermeld dat eiser niet met tegenzin bij de [onderdeel 2] zit, maar wel om zich heen kijkt. Hij is tevreden over de manier waarop zaken worden aangepakt die waren blijven liggen, zoals de opleiding. Aan het einde van 2009 wil eiser de balans opmaken en een besluit nemen over zijn verdere carrière. Uit het verslag van het jaargesprek in december 2009 komt naar voren dat eiser op een dood spoor zit. Hij mist vooral de spanning in het werk. Hij is actief op zoek naar een functie bij een observatieteam. Op 17 februari 2010 vindt een voortgangsgesprek plaats over de houding en het gedrag van eiser. In het gesprek op 25 februari 2010 geeft eiser aan dat hij na zijn verlof met een trajectbegeleider gaat kijken wat de mogelijkheden zijn.
3. Op 19 april 2010 meldt eiser zich ziek met spanningsklachten. Re-integratie vindt plaats bij de Dienst [onderdeel 3] . Vanaf 23 september 2010 is eiser volledig hersteld, maar blijft hij op re-integratiebasis werkzaam bij de [onderdeel 3] .
4. Op 22 november 2011 overkomt eiser een dienstongeval, waarbij hij knieletsel oploopt. Eiser heeft hiervoor meerdere keren een operatie moeten ondergaan. Vanaf oktober 2012 re-integreert eiser bij de Dienst [onderdeel 4] (voorheen [soort] ). In februari 2013 heeft eiser bij de mobiliteitscoördinator te kennen gegeven dat hij ook hier niet op zijn plek zit.
Vervolgens heeft arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. De arbeidsdeskundige adviseert in haar rapportage van 26 april 2013 eiser in te zetten in passend werk (conform de door de bedrijfsarts opgestelde functionele mogelijkhedenlijst, FML) bij de eigen werkgever en hem te blijven ondersteunen bij het vinden van passend werk dat aansluit bij zijn interesses. Verweerder biedt eiser met ingang van 6 mei 2013 passende werkzaamheden aan bij de [onderdeel 5] . Eiser weigert dat, omdat hij meent dat die werkzaamheden voor hem ziekmakend zijn en deelt dat mee aan de bedrijfsarts.
De bedrijfsarts geeft naar aanleiding van het spreekuurcontact op 2 mei 2013 aan dat de werkzaamheden in medisch opzicht passend zijn. Eiser start niet met de werkzaamheden, maar meldt op 6 mei 2013 bedenkingen te hebben tegen het advies van de bedrijfsarts. Verweerder heeft eiser vervolgens opgedragen om in afwachting van het deskundigenoordeel weer te starten bij de Dienst [onderdeel 4] . Eiser geeft ook daaraan geen gehoor. Hij meldt zich op 5 juni 2013 ziek.
5. Naar aanleiding van zijn bedenkingen tegen het advies van de bedrijfsarts heeft een onderzoek door de Commissie van Drie plaatsgevonden. Die adviseert op 1 augustus 2013 een adempauze in te lassen van 3 weken en daarna via bedrijfsmaatschappelijk werk weer aan re-integratie te gaan werken.
Eiser weigert vervolgens gehoor te geven aan oproepen van de bedrijfsarts, met loonstops als gevolg en weigert ook, na daar in juli 2014 op te zijn gewezen, een Wia-uitkering aan te vragen. Na de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2015, waarbij is geoordeeld dat verweerder in redelijkheid toepassing kon geven aan artikel 44 van het Bbp, heeft eiser een Wia-uitkering aangevraagd.
De Wia-uitkering is vanaf 5 juni 2013 toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser is vervolgens per 1 februari 2017 eervol ontslag verleend vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid.
Totstandkoming van het besluit
6. Eiser heeft verweerder bij brief van 28 april 2014 aansprakelijk gesteld voor de ten gevolge van de kennelijke beroepsziekte door hem geleden en nog te lijden schade. Volgens eiser bestaat de beroepsziekte uit surmenage/burn-out opgelopen door de werkzaamheden in Den Helder. Bij brief van 13 juli 2016 heeft eiser de aansprakelijkstelling verder ingevuld. Eiser verwijt verweerder buitensporige werkomstandigheden. Verweerder heeft vervolgens besloten zoals onder de inleiding is weergegeven.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder de gang van zaken weergegeven en gemotiveerd op welke gronden hij meent dat van buitensporige werkomstandigheden geen sprake is geweest. Hoewel niet alles vlekkeloos is gegaan is eiser, volgens verweerder, in ruime mate ondersteund in zijn zoektocht naar andere, beter bij hem passende, werkzaamheden. Verweerder merkt daarbij op dat het vanuit het oogpunt van dienstbelang en organisatorisch belang niet altijd mogelijk is tegemoet te komen aan alle wensen en verlangens van alle medewerkers. Ook de omstandigheden na 1 mei 2013 kunnen volgens verweerder niet als buitensporig worden gekenschetst. De omstandigheid dat verweerder heeft getracht eiser weer te laten starten bij de [afdeling] en op te laten roepen bij de bedrijfsarts, moeten worden gezien in het licht van de plicht van de werkgever om te komen tot re-integratie.
Standpunt eiser
8. Eiser voert aan dat de cumulatieve effecten van de onvoldoende ondersteuning, het gebrek aan passende werkzaamheden, het herplaatsen in een functie waarvan de bedrijfsarts van oordeel was dat eiser daarin niet terug kon keren, het schenden van de re-integratieplicht en het negeren van de gezondheidsklachten van eiser hebben geleid tot psychisch ziekmakende werkomstandigheden.
9. Volgens eiser is er een consistent gebrek aan adequate opleiding en begeleiding geweest. Dit gebrek heeft het vermogen van eiser om zijn werkzaamheden naar behoren uit te voeren significant belemmerd en heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van zijn burn-out dan wel psychische klachten.
10. Herhaaldelijke signalen over de negatieve impact van de werkzaamheden op zijn gezondheid zijn stelselmatig door verweerder genegeerd, ondanks expliciete adviezen van medische professionals, waaronder onder meer de behandelend psychiater, de bedrijfsarts en de verzekeringsgeneeskundige die een direct verband legden tussen de arbeidsomstandigheden en de psychische gezondheid van eiser.
11. Ondanks inspanningen van zijn kant om een passende functie te vinden binnen de organisatie is hij hierin niet, althans onvoldoende, ondersteund door zijn werkgever, hetgeen zijn situatie verder heeft verslechterd. Eiser kampt verder nog altijd met de gevolgen van het dienstongeval dat hij op 22 november 2011 heeft gehad.
12. De combinatie van onvoldoende ondersteuning, gebrek aan passende werkzaamheden, en het negeren van de gezondheidsklachten van eiser hebben geleid tot een onredelijke werkdruk die volgens eiser te kwalificeren valt als buitensporige werkomstandigheden, waardoor er sprake is van een beroepsziekte. Er is geen sprake van schuld of onvoorzichtigheid van de zijde van eiser en ook is niet gebleken van een meer dan gemiddelde individuele gevoeligheid van eiser voor bepaalde werkomstandigheden.
Standpunt verweerder
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van buitensporige werkomstandigheden. Verweerder stelt dat hij zich meer dan zorgvuldig heeft opgesteld jegens eiser en hem op uiteenlopende vlakken ondersteuning en begeleiding heeft geboden in zijn zoektocht naar een functie die past bij zijn belangstelling en interesses.
Toen eiser in 2010 uitviel is hem bedrijfsmaatschappelijk werk aangeboden en is gekeken naar de werkhervattingsmogelijkheden bij Dienst [onderdeel 3] , waarbij rekening is gehouden met eisers werkervaring in interesse. Ook nadat eiser uitviel als gevolg van het hem overkomen dienstongeval eind 2011, waarbij hij knieletsel opliep, heeft verweerder voldaan aan de op hem rustende re-integratieverplichtingen en is geen sprake geweest van buitensporigheid. Er is een plan van aanpak gemaakt en er is gesproken over outplacement. Op verzoek van eiser legde zijn leidinggevende ook contact met de Dienst [onderdeel 4] om te bezien of er opsporingswerkzaamheden voor eiser beschikbaar waren die aansloten op zijn belangstelling en interesses. Al snel bleek echter dat eiser daar ook niet op zijn plek zat. Gaandeweg werd steeds meer duidelijk dat er sprake was van een spanningsveld tussen werkzaamheden die in het kader van de re-integratie passend waren en werkzaamheden die volgens eiser pasten bij zijn interesses. Deze omstandigheden zijn echter niet te duiden als buitensporig.
13. Verweerder weerspreekt dat de adviezen van de arbeidsdeskundige zijn genegeerd. Het arbeidsdeskundige onderzoek had nu juist uitgewezen dat de werkzaamheden bij de [afdeling] van de Kustwacht binnen het [onderdeel 6] aansloten op de belastbaarheid van eiser. Gelet op de verplichting van de werkgever om passende arbeid beschikbaar te stellen zijn deze werkzaamheden eiser vervolgens dan ook aangeboden. In weerwil van de adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige heeft eiser ervoor gekozen niet te starten met re-integratie bij de [afdeling] . Hij heeft deze functie geen enkele kans willen geven, terwijl hij ook daar de mogelijkheid had gehad om op zoek te gaan naar ander werk dat beter paste bij zijn interesse. Van een terugkeer naar de functie van medewerker [onderdeel 2] was geen sprake zodat de bij de bedrijfsarts geuite vrees voor overspannenheid niet speelde. Er was ook niet gebleken van ongeschiktheid voor het vervullen van functies bij de Dienst [soort] in zijn algemeenheid.
15. In de periode daarna kan evenmin van buitensporigheid worden gesproken. Verweerder heeft bij de oproepen van de bedrijfsarts de drempel voor medewerking zo laag mogelijk willen maken. Zo heeft verweerder eiser aangeboden de bedrijfsarts thuis te laten langskomen.
15. Het gebruikmaken van instrumenten als loonstops is ook niet buitensporig, nu eiser herhaaldelijk weigerde mee te werken aan een beoordeling door de bedrijfsarts. Dat geldt ook ten aanzien van de weigering van eiser een Wia-uitkering aan te vragen.
17. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen sprake is van medisch causaal verband.
Beoordeling door de rechtbank
18. De vraag die voorligt is of verweerder is tekortgeschoten in de zorgplicht als werkgever, of eiser als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geraakt en of hij als gevolg daarvan schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt.
18. Volgens vaste rechtspraak1 heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat – voor zover hier van belang – indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen.
De zorgplicht van het bestuursorgaan ziet ook op het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn.2 Daarbij kan niet van het bestuursorgaan worden verlangd dat het de ambtenaar op voorhand bescherming biedt tegen alle denkbare wrijvingen en (samenwerkings)problemen die zich op de werkvloer kunnen voordoen. De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden. De beoordeling hiervan vergt een juridische kwalificatie van de zich voordoende feiten. Het ligt daarbij op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat dergelijke buitensporige in het werk of de werkomstandigheden gelegen factoren zich voordoen. Pas als die vraag bevestigend wordt beantwoord komt de vraag aan de orde of er een oorzakelijk verband bestaat tussen het werk of die werkomstandigheden en de psychische schade.3
20. De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat er zich in de werkomstandigheden factoren hebben voorgedaan die – objectief bezien – een buitensporig karakter dragen in verhouding tot het werk of de werkomstandigheden.
Daarbij overweegt de rechtbank dat, waar het gaat om de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid, aangesloten wordt bij het Wia-oordeel. Er zijn geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de arbeidsongeschiktheid is aangevangen in 2010 , zoals eiser aanvoert.
20. Eiser heeft niet onderbouwd dat verweerder hem onvoldoende heeft ondersteund en niet naar hem heeft geluisterd. Uit de verslagen van de gesprekken die met eiser hebben plaatsgevonden komt veeleer naar voren dat verweerder getracht heeft eiser te ondersteunen door mee te denken met eiser en voor hem een werkplek te vinden, die zo goed mogelijk bij zijn wensen en beperkingen aansluit. Het enkele standpunt van eiser ter zitting dat de verslagen – zo begrijpt de rechtbank – geen goede weergave van de gesprekken zouden zijn volgt de rechtbank niet, omdat de verslagen door eiser zijn ondertekend. Dat de situatie geheel anders was dan daarin is weergegeven heeft eiser niet onderbouwd, terwijl het op zijn weg ligt om zijn stellingen te onderbouwen. Het is evenmin aannemelijk gemaakt dat verweerder in gesprekken zich intimiderend zou hebben gedragen noch dat passende initiatieven de grond in zijn geboord, de enkele stelling daartoe is onvoldoende.
20. De stelling van eiser dat verweerder zou hebben gehandeld in strijd met wat deskundigen (arbeidsdeskundige, psychiater) zouden hebben geadviseerd kan de rechtbank niet volgen. In de rapportage van de arbeidsdeskundige staat dat de werkgever geadviseerd wordt passend werk aan te bieden. Het werk bij de [afdeling] [onderdeel 6] voldeed aan de voorwaarden die uit de FML volgden en is ook als passend beoordeeld. Daarbij is van belang dat in de FML niet alleen de fysieke beperkingen van eiser zijn opgenomen, maar ook de beperkingen op het terrein van sociaal en persoonlijk functioneren. Er zijn ook geen objectieve omstandigheden (zoals een Deskundigenoordeel) aangevoerd aan de hand waarvan kan worden geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. De informatie van de psychiater leidt niet tot een andere conclusie, nu daarin geen adviezen zijn opgenomen ten aanzien van (het passend zijn van de aangeboden) werkzaamheden.
23. De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe. Uit de stukken rijst een beeld op van een politieman, die als gevolg van het arbeidsongeval in 2011 met blijvende fysieke beperkingen werd geconfronteerd, waardoor hij niet langer geschikt was de functies te vervullen die hij het liefst zou doen, namelijk de executieve functies ‘buiten’. Eiser lijkt door deze ongelukkige samenloop van omstandigheden volledig te zijn vastgelopen. Hoe betreurenswaardig ook dat eiser zo langdurig ziek is geworden, volgt daaruit nog niet dat sprake moet zijn geweest van buitensporige (ziekmakende) werkomstandigheden.
24. Bovendien is niet gebleken van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de ziekte van eiser. Uit de informatie van de behandelend psychiater is weliswaar op te maken dat de klachten van eiser werkgerelateerd zijn, maar dat betekent niet dat de klachten zijn veroorzaakt door (buitensporige) werkomstandigheden noch dat verweerder hiervoor verantwoordelijk kan worden gehouden. Dat blijkt ook verder niet uit enig stuk.
25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden geen doel treffen. Het bestreden besluit blijft daarom in stand. ECLI:NL:RBNHO:2024:8983
1ECLI:NL:CRVB:2015:98
2ECLI:NL:CRVB:2015:930
3ECLI:NL:CRVB:2013:1252