HR 270407 wg-er aanspr. voor hernia door optillen zware oven door horeca verkoopmedewerker
- Meer over dit onderwerp:
HR 27-04-07 wg-er aansprakelijk voor hernia ontstaan door optillen zware oven door horeca verkoopmedewerker
3.3 Onderdeel 1a van het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat op de werkgever ingevolge art. 7:658 BW de zorgplicht rustte adequate voorzorgsmaatregelen te treffen bij het doen tillen van een zware last als de onderhavige, bijvoorbeeld door het inzetten van mechanische hulpmiddelen, (mede) gelet op Richtlijn 90/269/EEG, de artt. 5.2 en 5.3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en het (ook reeds in 1998 van algemene bekendheid zijnde) gegeven dat handmatig tillen van een gewicht van 50 kg relevant gevaar voor rugletsel oplevert.
3.4.1 Bij de beoordeling van dit onderdeel dient tot uitgangspunt dat het in deze zaak toepasselijke art. 7:658 BW niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen gevaar. De werkgever dient ingevolge dit artikel die maatregelen te nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval (HR 11 november 2005, nr. C04/253, RvdW 2005, 124).
3.4.2 Ingevolge art. 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat mede dient om uitvoering te geven aan het bepaalde in Richtlijn 90/269/EEG betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, dient de werkgever de arbeid zodanig te organiseren en zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken dat fysieke belasting van de werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor diens veiligheid en gezondheid. Deze bepaling is mede van belang voor de omlijning van de door de werkgever ingevolge art. 7:658 BW jegens zijn werknemer te betrachten zorgplicht.
3.4.3 In dit licht klaagt het onderdeel terecht dat het hof met zijn bestreden oordeel van een onjuiste rechtsopvatting heeft blijk gegeven. Ook naar de in 1998 gangbare normen en inzichten had een werkgever in een geval als het onderhavige de verplichting ervoor te zorgen dat een werknemer die in het kader van zijn werk een zware last (omstreeks 50 kg) te tillen krijgt, ter voorkoming van het ontstaan van letsel de beschikking heeft over mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen. Het is immers van algemene bekendheid te achten dat het met de hand tillen van een zodanig gewicht door iemand tot wiens normale werkzaamheden dit niet behoort, een serieus te nemen gevaar oplevert voor het ontstaan van rugletsel. Daartegen beschermt zowel art. 7:658 lid 1 BW als art. 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
3.5 Onderdeel 1b is gericht tegen de conclusie die het hof in rov. 4.8 heeft getrokken. Aangezien deze conclusie, zoals het onderdeel terecht stelt, voortbouwt op de door onderdeel 1a met succes aangevallen rov. 4.7, treft ook dit onderdeel doel.
3.6 Onderdeel 2a komt op tegen het slot van rov. 4.2 waarin het hof heeft overwogen dat het, mede gelet op hetgeen daaromtrent in het deskundigenrapport wordt vermeld en het standpunt van [eiser] in eerste aanleg, uitgaat van de juistheid van de stelling van [verweerster] dat het gewicht van de oven maximaal 200 kg bedroeg en voorts dat de mededeling van [eiser] dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de oven naar alle waarschijnlijkheid zwaarder is geweest, in het licht van het voorgaande te weinig concreet is om als deugdelijke betwisting te worden aangemerkt. Het feit dat [verweerster] niet is ingegaan op het verzoek van [eiser] om gegevens met betrekking tot de oven in het geding te brengen, maakt dit niet anders, aldus nog steeds het hof.
Het onderdeel klaagt terecht dat dit oordeel onjuist is. Van een werkgever die op grond van art. 7:658 lid 2 BW door een werknemer wordt aangesproken, mag immers in het kader van de motivering van de betwisting van de stellingen van de werknemer worden gevergd dat hij in het algemeen de omstandigheden aangeeft die meer in zijn sfeer dan in die van de werknemer liggen (HR 17 november 2000, nr. C98/273, NJ 2001, 596). Als een zodanige omstandigheid is aan te merken het gewicht van de oven, die zich immers in het bedrijf van [verweerster] bevindt (of althans bevond); dat dit gewicht van belang is voor de beantwoording van de vraag of [verweerster] heeft voldaan aan haar zorgplicht tegenover [eiser], is evident. [eiser] heeft gesteld dat de oven naar alle waarschijnlijkheid zwaarder was dan 200 kg; hij heeft daarom herhaaldelijk [verweerster] verzocht gegevens met betrekking tot het gewicht van de oven in het geding te brengen. Laatstgenoemde heeft dit echter niet gedaan en heeft zelfs doen opmerken het niet noodzakelijk te vinden deze gegevens in het geding te brengen. Bij dit alles verdient nog aantekening dat het in het deskundigenbericht vermelde gewicht van ongeveer 150 kg, en maximaal 200 kg uitsluitend is gebaseerd op een telefonische mededeling van de advocaat van [verweerster]. Dit een en ander laat geen andere slotsom toe dan dat het hof de in het arrest van de Hoge Raad van 17 november 2000 geformuleerde regel heeft miskend, zodat de rechtsklacht van het onderdeel slaagt.
3.7 Onderdeel 2b keert zich tegen het in rov. 4.6 door het hof gegeven oordeel dat [eiser] bij het gezamenlijk met drie anderen tillen van de oven, een gewicht van maximaal 50 kg diende op te lichten. Het onderdeel voert aan dat deze vaststelling onbegrijpelijk is gelet op de algemene ervaringsregel dat wanneer een bepaald gewicht door meer personen wordt getild, het van een (groot) aantal omstandigheden afhankelijk is welk gewicht door iedere persoon afzonderlijk wordt getild.
Ook deze klacht treft doel, aangezien de daardoor ingeroepen ervaringsregel tot geen ander oordeel kan leiden dan het onderdeel vermeldt. Daarbij verdient nog opmerking dat de enkele omstandigheid dat de oven door de betrokkenen op de juiste wijze, rechtstandig, is getild (rov. 4.5), waarop het hof zijn door het onderdeel bestreden oordeel mogelijk mede heeft gebaseerd, niet noodzakelijk meebrengt dat allen die de oven tilden, op elk moment hetzelfde gewicht droegen. Niet alleen bestaat immers de mogelijkheid dat het zwaartepunt van de oven zich op een verschillende afstand van betrokkenen bevond, maar ook dat zij op verschillende momenten of met verschillende kracht zijn gaan of blijven tillen. LJN AZ6717 AG mr. De Vries Lentsch-Kostense