Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 130418 rugklachten na bedrijfsongeval; arbeidsrechtelijke omkeringsregel nvt, wn-er moet c.v. bewijzen, benoeming deskundige

RBROT 130418 rugklachten na bedrijfsongeval; arbeidsrechtelijke omkeringsregel nvt, wn-er moet c.v. bewijzen, benoeming deskundige

5 De beoordeling
5.1
Tussen partijen is in geschil of Peinemann aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade ten gevolge van het door hem gestelde arbeidsongeval op 2 juni 2010. Daarnaast twisten partijen over de vraag of er een causaal verband is tussen de door [eiser] gestelde klachten en het ongeval dan wel de uitvoering van rugbelastende werkzaamheden.

5.2
Vooropgesteld wordt dat de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW jegens de werknemer aansprakelijk is voor schade die de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht is nagekomen of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het is aan de werknemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Voor aansprakelijkheid is niet alleen vereist dat de werkgever de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, maar ook dat sprake is van een causaal verband tussen die normschending en de gezondheidsschade. Voordat daarover geoordeeld kan worden is vereist dat vast komt te staan dat de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft opgelopen.

5.3
Wanneer de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te stellen en te bewijzen causaal verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van de functie dergelijke schade lijdt (HR 17 november 2000, NJ 2001/596). Voor toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt.

5.4
Deze in de rechtspraak ontwikkelde arbeidsrechtelijke omkeringsregel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden kan worden gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsmede door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Voor het vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer door deze omstandigheden is veroorzaakt is echter geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de gevaarlijke omstandigheden te onzeker of te onbepaald is (HR 7 juni 2013, LJN BZ1721 Lansink/Ritsma, zie ook: HR 7 juni 2013, LJN BZ1717 SVB-arrest).

Ongeval

5.5
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij op 2 juni 2010 een bedrijfsongeval heeft gehad waarbij hij handmatig de lepels van een verreiker heeft moeten opvangen. Peinemann betwist het gestelde ongeval. Volgens Peinemann heeft [eiser] het ongeval op de betreffende dag niet gemeld. Na terugkeer van de betreffende opdracht heeft zich een incident voorgedaan waarbij [eiser] werk heeft geweigerd, in de vrachtwagen is gestapt en naar huis is gereden. Hij heeft daarbij niets gemeld over een ongeval, aldus Peinemann. Bovendien is de gestelde toedracht van het ongeval ongeloofwaardig, zo stelt Peinemann. De lepels hoeven niet handmatig te worden gekanteld. Het kantelen gebeurt machinaal waarna de lepels met borgpennen moeten worden vastgezet. [eiser] heeft daartegen ingebracht dat de borgpennen ontbraken. [eiser] heeft gesteld dat hij het ongeval op 3 juni 2010 telefonisch heeft gemeld waarbij hij zich ook ziek heeft gemeld. Vervolgens heeft hij het voorval op 8 juni 2010 schriftelijk bevestigd. Bovendien heeft hij op 21 juli 2010 melding gedaan bij de HSQE-manager (dat was niet eerder mogelijk vanwege vakantie van de betreffende manager). Daarvan is een gespreksverslag opgemaakt.

5.6
Gelet op de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden en de onvoldoende gemotiveerde betwisting hiervan door Peinemann, staat voldoende vast dat [eiser] op 2 juni 2010 een bedrijfsongeval heeft gehad. Het enkele feit dat [eiser] het ongeval niet direct heeft gemeld en dat er geen getuigen zijn geweest, is onvoldoende om aan te nemen dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij het ongeval de volgende dag telefonisch heeft gemeld en nadien op 8 juni ook schriftelijk, waarbij hij aangaf het na terugkeer van diens vakantie ook aan de heer [C.], HSQE-manager te zullen melden. Dat is gebeurd op 21 juli 2010. In het naar aanleiding daarvan opgestelde gespreksverslag is - na uitvoering van een simulatie- geconcludeerd dat [eiser] de lepel niet ver genoeg naar achteren heeft gekanteld en niet heeft vastgezet. Naar zeggen van [eiser] ontbraken de borgpennen. Hierdoor bleek het mogelijk dat de lepel voorover kon kantelen, aldus [C.]. Uit dit verslag volgt niet dat het ongeval niet kan hebben plaatsgevonden of dat de door [eiser] gestelde toedracht onaannemelijk is. Bovendien heeft het voorval aanleiding gegeven tot een preventieve maatregel, te weten een extra werkinstructie. Indien het voorval daadwerkelijk in twijfel zou zijn getrokken, zou dit niet voor de hand hebben gelegen. Gezien het voorgaande wordt ervan uitgegaan dat het ongeval op 2 juni 2010 heeft plaatsgevonden.

Schade

5.7
[eiser] stelt dat hij ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden. Volgens [eiser] is door het ongeval rugletsel geluxeerd als gevolg van het verrichten van zware rugbelastende werkzaamheden. Ter onderbouwing beroept [eiser] zich op het advies van Lechner Consult. Daarin wordt geconcludeerd dat de zware werkzaamheden die [eiser] in de loop der jaren bij Peinemann heeft moeten verrichten en het betreffende ongeval hoogstwaarschijnlijk de voornaamste oorzaak zijn van de heup- en rugklachten (met name het iliopsoas syndroom) van [eiser]. Lechner Consult concludeert dat het bedrijfsongeval op zijn minst luxerend is geweest voor het ontstaan van de (forse) klachten. Er is volgens Lechner Consult sprake van een iliopsoas syndroom na een acute bursitis en een versnelde ontwikkeling van arthrose, uitgelokt door het bedrijfsongeval.

5.8
Peinemann betwist dat [eiser] tijdens de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft geleden, noch als gevolg van een incident, noch als gevolg van belastende werkzaamheden. Peinemann stelt dat er geen sprake is van letsel dat is terug te voeren op het ongeval of een concrete normschending. De klachten van [eiser] zijn volgens Peinemann niet ontstaan door fysiek belastende werkzaamheden. Het betreffen slijtageklachten/ degeneratieve afwijkingen, passend bij de leeftijd van [eiser] (53 jaar ten tijde van het ongeval). Peinemann beroept zich op het medisch advies van [K.]. [K.] stelt dat er niet met zekerheid gesproken kan worden over ongeval gerelateerde problematiek. Volgens [K.] gaat het om een chronologische relatie tussen het voorval en de subjectieve klachten, waarbij de pre-existente problematiek van dien aard is dat het redelijk is om gelijksoortige klachten binnen afzienbare termijn te verwachten. Een causaal verband tussen het ongeval en de gestelde heupklachten (welke zijn gediagnosticeerd in 2012) is reeds vanwege het tijdsverloop niet mogelijk. Bovendien kent een bursitis meerdere oorzaken. Volgens [K.] kan de medisch adviseur van [eiser] een relatie tussen de rug- en heupklachten slechts veronderstellen. Zoals in het advies van Lechner Consult gesteld zijn de aandoeningen niet direct te herleiden naar het bedrijfsongeval.

5.9
Uit de medische rapporten blijkt dat de deskundigen het er over eens zijn dat het ongeval geen traumatisch letsel heeft veroorzaakt. Dat neemt niet weg dat, zoals [eiser] stelt, Peinemann in beginsel volgens vaste rechtspraak ook aansprakelijk kan zijn indien zich door het ongeval pre-existente rugklachten hebben geopenbaard. Peinemann betwist de gestelde rugklachten als zodanig niet maar bestrijdt dat deze zijn ontstaan in de uitvoering van de werkzaamheden bij Peinemann. Volgens het uitgangspunt van artikel 7:658 BW zal [eiser] moeten stellen en zo nodig bewijzen dat deze rugklachten zijn opgelopen in de werkzaamheden. Uit de stellingen van [eiser] begrijpt de kantonrechter evenwel dat [eiser] een beroep doet op toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, waardoor wordt vermoedt dat er een verband bestaat tussen de gezondheidsschade en de werkzaamheden. Peinemann bestrijdt de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijk omkeringsregel.

Arbeidsrechtelijke omkeringsregel

5.10
Zoals uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak blijkt, drukt de arbeidsrechtelijke omkeringsregel het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin de werkzaamheden zijn verricht. [eiser] dient hiervoor te stellen en zo nodig te bewijzen, dat (1) hij tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en (2) dat zijn gezondheidsschade hierdoor kan zijn veroorzaakt. Voor het vermoeden is geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onbepaald of te onzeker is (zie ro.5.4).

Blootstelling aan gevaarlijke werkomstandigheden

5.11
Allereerst dient te worden beoordeeld of is voldaan aan de eerste voorwaarde, dat [eiser] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden.

5.12
[eiser] stelt dat hij overmatig rugbelastende werkzaamheden heeft moeten verrichten. Volgens [eiser] verrichtte hij de volgende tilwerkzaamheden:

-van 2001 tot en met september 2005: gemiddeld 3 maal per week halen of brengen van rijplaten (gewicht rijplaat 57 kilo per stuk, set bestaande uit 6 rijplaten). De klant bestelde 2 tot 4 (tot 12) sets rijplaten Bij Peinemann werden de rijplaten met een heftruck geladen maar bij de klant gebeurde het laden en lossen handmatig;

-van 1998 tot en met 2010: gemiddeld 3 maal per week halen of brengen van gasflessen, meestal geleverd per 2 stuks (met een gewicht van 37 kilo vol, en 22 kilo leeg per stuk). Deze moesten handmatig uit de opslagruimte gehaald worden en met de heftruck naar de vrachtwagen gereden worden waar de losse flessen handmatig verzameld en vastgemaakt werden voor transport. Dat gebeurde ook bij de klant waardoor de flessen 4 maal handmatig getild moesten worden;

-van 1998 tot en met 2010: gemiddeld 1 maal per week handmatig vervangen van de lepels van de heftruck op locatie van de klant (25 tot 90 kilo per stuk maal 2).

5.13
Volgens [eiser] leveren deze tilwerkzaamheden een overschrijding op van de op basis van de NIOSH-formule vastgestelde maximale tilnorm van 23 kilo. Peinemann heeft daartegen aangevoerd dat de werkzaamheden van [eiser] grotendeels niet uit zwaar rugbelastend werk bestonden. Peinemann wijst ter onderbouwing op de in 2004 opgestelde RI&E waarin staat vermeld dat de functie een laag risico heeft op rugklachten. Peinemann heeft verder aangevoerd dat [eiser] al sinds 2004 geen rijplaten meer hoeft te tillen. Peinemann heeft de door [eiser] gestelde frequentie en het gewicht van de door hem verrichte tilwerkzaamheden niet weersproken, zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan. Vaststaat dus dat [eiser] meerdere malen per week handmatig voorwerpen met een gewicht van meer dan 23 kilo heeft getild. Peinemann heeft niet weersproken dat hiermee de NIOSH-tilnorm van maximaal 23 kilo is overschreden, zodat ook hiervan wordt uitgegaan.

5.14
Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad (HR 27 april 2007, ECLI:NL: HR:2007: AZ6717 Kalai/Antoine Petit) heeft geoordeeld dat ook naar de in 1998 gangbare normen en inzichten, een werkgever de verplichting heeft ervoor te zorgen dat een werknemer die in het kader van zijn werk een zware last (in die zaak omstreeks 50 kg) te tillen krijgt, ter voorkoming van het ontstaan van letsel de beschikking heeft over mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen. Het is immers van algemene bekendheid te achten dat het met de hand tillen van een zodanig gewicht door iemand tot wiens normale werkzaamheden dit niet behoort, een serieus te nemen gevaar oplevert voor het ontstaan van rugletsel. Daartegen beschermt zowel artikel 7:658 BW als artikel 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

5.15
Ingevolge artikel 5.2 Arbeidsomstandighedenbesluit dat mede dient om uitvoering te geven aan het bepaalde in Richtlijn 90/269/EEG betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, dient de werkgever de arbeid zodanig te organiseren en zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken dat fysieke belasting van de werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor diens veiligheid en gezondheid. Deze bepaling is mede van belang voor de omlijning van de door de werkgever ingevolge 7:658 BW jegens zijn werknemer te betrachten zorgplicht.

5.16
Nu Peinemann de door [eiser] gestelde tilwerkzaamheden niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en evenmin heeft weersproken dat dit een overschrijding oplevert van de maximale tilnorm van 23 kilo op basis van de NIOSH-formule, heeft [eiser] voorshands aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan risico’s voor de gezondheid. Aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de omkeringsregel heeft [eiser] dus voldaan.

Gezondheidsklachten door blootstelling

5.17
Vervolgens moet worden beoordeeld of is voldaan aan de tweede voorwaarde voor toepassing van de omkeringsregel, dat [eiser] aan gezondheidsklachten lijdt die door de blootstelling aan gevaarlijke werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. De relatie tussen de blootstelling en de klachten moet aannemelijk zijn.

5.18
Feit van algemene bekendheid is dat rugklachten een veelvoorkomend probleem vormen alsmede dat deze klachten vaak velerlei en ook meerdere -waaronder niet werkgerelateerde- oorzaken kunnen hebben. Zo is het een feit van algemene bekendheid dat artrose ook erfelijke factoren kan hebben, terwijl in veel gevallen de oorzaak niet valt vast te stellen.

5.19
Ook in het onderhavige geval heeft Peinemann gesteld dat de rugklachten van [eiser] een multicausale oorzaak kunnen hebben. Peinemann wijst erop dat de klachten niet zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden maar dat het slijtageklachten/ degeneratieve afwijkingen betreft die passen bij de leeftijd van [eiser] (53 jaar ten tijde van het ongeval). Het medisch advies waar [eiser] zich op beroept en waarin wordt geconcludeerd dat de rugklachten hoogstwaarschijnlijk worden veroorzaakt door de door [eiser] verrichte werkzaamheden bij Peinemann, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor het aannemen van een verband tussen de werkzaamheden en de klachten van [eiser]. Het advies is verstrekt op verzoek van [eiser] en uitsluitend op basis van door hem gedane mededelingen en verstrekte gegevens. Niet gebleken is dat de medisch adviseur onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van de rugklachten van [eiser]. Ook is enkel uitgegaan van de door [eiser] gedane mededelingen over de frequentie en omvang van de tilwerkzaamheden. Er is geen informatie ingewonnen bij Peinemann. Daarbij is van belang dat partijen het oneens zijn over de vraag of en in hoeverre de werkzaamheden van [eiser] als rugbelastend moeten worden beschouwd. Hoewel [eiser] – als onweersproken heeft gesteld dat hij meerdere malen per week zware lasten diende te tillen – heeft Peinemann aangevoerd dat uit de RI&E blijkt dat de risico’s op rugklachten voor de functie van [eiser] juist laag zijn en dat de functie vooral een zittende functie betreft. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat [K.] in zijn advies stelt dat de klachten van [eiser] niet direct herleidbaar zijn tot het ongeval en dat (over)belasting van het bewegingsapparaat in zijn algemeenheid geen aanleiding is voor slijtage. Enig ander rapport van een (medisch) deskundige waarin wordt geconcludeerd dat na (onafhankelijk) onderzoek, waarbij ook Peinemann betrokken is, dat aangenomen moet worden dat de klachten van [eiser] zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden van [eiser], ontbreekt. Aan het door [eiser] overgelegde document ‘Instrument voor het bepalen van de arbeidsgerelateerdheid van aspecifieke lage rugklachten’ van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid Klachten en Bewegingsapparaat wordt in dit verband ook niet zodanige betekenis toegekend aangezien dit instrument niet is ingevuld en dus niets zegt over de specifieke situatie van [eiser].

5.20
Uit het voorgaande volgt dat het verband tussen de rugklachten van [eiser] en het ongeval dan wel de rugbelastende werkzaamheden vooralsnog te onzeker of te onbepaald is (zie ro. 5.4) om het vermoeden aan te nemen dat de klachten van [eiser] hierdoor zijn veroorzaakt. Het beroep op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel kan daarom op dit moment (nog) niet slagen.

5.21
Nu de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, moet [eiser] volgens de hoofdregel stellen en bewijzen dat zijn rugklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Pas als dat is bewezen dan wel voldoende aannemelijk is gemaakt, wordt toegekomen aan de vraag of deze schade het gevolg is van een zorgplichtschending door Peinemann. De kantonrechter acht de door [eiser] overgelegde stukken, waaronder de medische rapporten onvoldoende om het bewijs voorshands geleverd te achten. [eiser] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld aanvullend bewijs te leveren.

5.22
Bij deze stand van zaken komt het de kantonrechter geraden voor een (of meer) deskundige(n) te benoemen om een onafhankelijk (medisch) deskundig oordeel te vragen over de vraag of de door [eiser] gestelde klachten zijn veroorzaakt door het ongeval dan wel de door hem verrichte werkzaamheden bij Peinemann, dan wel hoe waarschijnlijk dat is. Daarbij tekent de kantonrechter wel aan dat het de vraag is of deskundigen gezien het tijdsverloop nog in staat zijn hierover een oordeel te geven.

5.23
De kantonrechter acht het gelet op het voorgaande gewenst de zaak nogmaals met partijen te bespreken. Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast. Daarbij kunnen partijen zo nodig aanvullende informatie verstrekken. Van [eiser] wordt verlangd dat hij het rapport van [V.] (Lechner Consult) van 7 juli 2014 in het geding brengt. Tevens wenst de kantonrechter met partijen te spreken over het voornemen tot benoeming van een (of meer) (medisch) deskundige(n), de te stellen vragen en over de kosten (voorschot). Partijen kunnen zich uiterlijk een week voor de comparitie schriftelijk uitlaten over de te benoemen persoon, de aard van de benodigde deskundigheid en de te stellen vragen.

5.24
De kantonrechter formuleert voorlopig onder meer de volgende mogelijke vragen:

-Welke diagnose stelt u op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overwegingen geven?

-Is er sprake van afwijkingen, aanleg, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór aanvang van de dienstbetrekking bij Peinemann (1998). Wilt u dit motiveren? In hoeverre kunnen deze factoren/afwijkingen de huidige klachten/beperkingen verklaren?

-Is er sprake van afwijkingen, aanleg, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór het ongeval op 2 juni 2010.

-Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk- waarschijnlijk – mogelijk- onwaarschijnlijk- zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat [eiser] de aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen door het ongeval op 2 juni 2010? Kunt u uw antwoord uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur?

-Zou het antwoord op de vorige vraag anders luiden indien het ongeval op 2 juni 2010 niet zou hebben plaatsgevonden? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de vastgestelde klachten/beperkingen zou hebben gekregen als het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

-Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - mogelijk- onwaarschijnlijk- zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat [eiser] de vastgestelde klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van werkzaamheden als genoemd onder 5.12 van dit vonnis? Kunt u uw antwoord uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2018 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van [eiser] zoals opgesomd onder 5.12 rugklachten kunnen veroorzaken dan wel de kans op rugklachten aanmerkelijk vergroten?

-Zou het antwoord op de vorige vraag anders luiden indien de tussen 1998 en 2010 verrichte tilwerkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij de beschreven werkzaamheden niet zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?

5.25
Van [eiser] wenst de kantonrechter tevens te vernemen of zijn vordering zodanig dient te worden gelezen dat hij Peinemann ook aansprakelijk stelt voor schade ten gevolge van het verrichten van rugbelastende werkzaamheden. In het exploot van dagvaarding vordert [eiser] Peinemann immers alleen een verklaring voor recht dat Peinemann aansprakelijk is voor schade ten gevolge van het ongeval, maar uit zijn stellingen kan worden begrepen dat [eiser] mogelijk heeft bedoeld Peinemann ook aansprakelijk te stellen voor klachten ten gevolge van de door hem verrichte werkzaamheden. Van dit laatste lijkt ook Peinemann uit te gaan in haar conclusie van antwoord. [eiser] wordt verzocht zich uit te laten of hij zijn eis in voornoemde zin wenst te wijzigen.

5.26
Tot slot zal de comparitie van partijen worden benut voor het nogmaals beproeven van een minnelijke regeling.

5.27
Uitstel dient schriftelijk en gemotiveerd te worden verzocht binnen een week na ontvangst van dit vonnis. Ook moet worden vermeld of de wederpartij instemt met het uitstel. In het uitstelverzoek moeten voorts zowel de eigen verhinderdata als de verhinderdata van de wederpartij worden vermeld. Indien de partij die het uitstelverzoek doet met de wederpartij niet in contact heeft kunnen komen, dient deze te vermelden welke pogingen daartoe zijn ondernomen.

5.28
Zolang op het uitstelverzoek niet is beslist moet er van worden uitgegaan dat de zitting gewoon doorgang zal vinden op de hierna vastgestelde datum.

Slotoverweging

5.29
Voorgaande overwegingen berusten slechts op een voorlopig oordeel van de kantonrechter. Nader te verstrekken inlichtingen kunnen ertoe leiden dat de kantonrechter tot een ander oordeel komt.

6 De beslissing
De kantonrechter, alvorens verder te beslissen,

gelast partijen, [eiser] in persoon en Peinemann deugdelijk vertegenwoordigd door een ter zake welingelicht en tot schikking bevoegd persoon vertegenwoordigd, te verschijnen ter zitting van de kantonrechter welke gehouden zal worden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (melden in het rode gebouw B) op woensdag 30 mei 2018 te 09:30 uur, teneinde inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling te beproeven;

wenst uiterlijk één week voor deze datum schriftelijk van partijen te vernemen over het voornemen tot benoeming van één of meer (medisch) deskundige(n), welke deskundige(n) zij wensen te benoemen (aard deskundigheid en namen van perso(o)n(en)) en welke vragen zij wensen te stellen. ECLI:NL:RBROT:2018:5470