RBAMS 030725 schoonheidssalon aansprakelijk voor val van houten trap bij ingang; tevens voor 75% aansprakelijk voor val van krukje thuis
RBAMS 030725 schoonheidssalon aansprakelijk voor val van houten trap bij ingang; tevens voor 75% aansprakelijk voor val van krukje thuis
- BGK verzocht € € 8.465,20; toegewezen € 5000 wv. 2223 vanwege kosten deskundige, niet alle contacturen komen voor vergoeding in aanmerking
- verzocht 13.121,95, deels gematigd, toegewezen € 8000, vanwege ongeveer 24 uur werk en griffiegeld
2. De feiten
2.1. Bodyspice is een schoonheidssalon aan de Korte Leidsedwarsstraat in Amsterdam. [Verweerder 2] (gedaagde 2) en [verweerder 3] (gedaagde 3) zijn vennoten en verzekerd bij Klaverblad Verzekeringen.
2.2. Op 22 maart 2023 had [verzoeker] een afspraak bij Bodyspice, waarbij hij na afloop van zijn behandeling het pand heeft verlaten en ten val is gekomen (hierna: het ongeval) op de trap voor de entree van Bodyspice (hierna: de trap).
2.3. Door het OLVG, locatie Oost is een quadricepspeesruptuur vastgesteld bij [verzoeker], waaraan hij op 28 maart 2023 is geopereerd.
2.4. Na zijn operatie heeft [verzoeker] een (na)behandelingstraject gevolgd, waarbij hij door middel van fysiotherapie en personal training aan zijn herstel heeft gewerkt.
2.5. Tijdens zijn herstelperiode is [verzoeker] op 10 juni 2023 in huis op een stoel of krukje gaan staan om een vaas te pakken. Bij het reiken naar de vaas is [verzoeker] zijn evenwicht verloren en is hij gevallen.
2.6. Als gevolg van de val op 10 juni 2023 heeft [verzoeker] opnieuw een quadricepspeesruptuur opgelopen en daarnaast een polsfractuur.
2.7. Bij brief van 4 mei 2023 heeft [verzoeker] Bodyspice aansprakelijk gesteld. Bodyspice heeft aansprakelijkheid afgewezen.
2.8. In opdracht van [verzoeker] heeft dr. ir. N. Scholten van Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (hierna: Scholten) op 2 september 2024 een rapportage opgemaakt over de bouwkundige staat van de trap en op 9 mei 2025 heeft Scholten deze rapportage aangevuld.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. [Verzoeker] verzoekt - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
i. voor recht verklaart dat verweerders 1 tot en met 3 aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval,
ii. voor recht verklaart dat de schade als gevolg van de val op 10 juni 2023 door verweerders 1 tot en met 3 moet worden vergoed,
iii. voor recht verklaart dat al hetgeen verweerder 4 uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst met verweerders 1 tot en met 3 ter zake het ongeval dient te voldoen, rechtstreeks aan [verzoeker] wordt betaald,
iv. Bodyspice hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 8.465,20 aan kosten ex artikel 6:96 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan [verzoeker],
v. Bodyspice hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 5.880,10 aan kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan [verzoeker],
vi. bepaalt dat de onder iii genoemde kosten binnen veertien dagen na de beschikking moeten worden overgemaakt naar de bankrekening van het kantoor van mr. Blok, vermeerderd met wettelijke rente als deze bedragen niet binnen deze termijn zijn voldaan, met veroordeling van Bodyspice in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan het verzoek heeft [verzoeker] samengevat ten grondslag gelegd dat Bodyspice wegens een gebrekkige opstal op grond van artikel 6:174 BW althans wegens het in het leven roepen of in stand laten van een gevaarzettende situatie op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor het ongeval en de gevolgen daarvan.
3.3. Bodyspice verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe samengevat aan dat er geen sprake is van een gebrekkig opstal dan wel een onrechtmatige gedraging aan haar zijde. Voor zover de rechtbank oordeelt dat hiervan wel sprake is, is Bodyspice van oordeel dat [verzoeker] eigen schuld treft aan de valpartij(en) en de schade die daardoor ontstaan is.
4. De beoordeling
Nadere producties [verzoeker]
4.1. Tijdens de mondelinge behandeling van 13 mei 2025 heeft de rechter opgemerkt dat voor zover de door [verzoeker] ingediende nadere producties van belang zijn voor de beoordeling en voor zover Bodyspice daarop nog niet voldoende heeft kunnen reageren, zij daartoe in de gelegenheid zou worden gesteld. Deze situatie doet zich hier niet voor, zodat Bodyspice geen nadere gelegenheid wordt geboden om op de producties te reageren.
Behandeling in de deelgeschilprocedure
4.2. Het verzoek is gegrond op artikel 1019 w. Dit artikel biedt een persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil over of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Deelgeschillen waarbij nog nadere bewijslevering noodzakelijk is, lenen zich in het algemeen niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
4.3. Volgens Bodyspice is de toedracht van het ongeval onvoldoende duidelijk, zodat deze zaak niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank volgt Bodyspice niet in haar standpunt. De toedracht van het ongeval is zo goed als kon duidelijk gemaakt door [verzoeker]. Meer dan zijn verhaal doen, kan [verzoeker] niet. Er waren bij de val op 22 maart 2023 en de val van 10 juni 2023 geen getuigen aanwezig. De toedracht van het ongeval is dan ook voldoende duidelijk gemaakt en nadere bewijslevering is niet noodzakelijk, zodat het geschil zich daarmee leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
Toetsingskader
4.4. Uit artikel 6:174 lid 1 BW volgt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (anders gezegd: gebrekkig is) en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Voor de vraag of een opstal gebrekkig is komt het aan op de (naar objectieve maatstaven te beantwoorden) vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
4.5. Of sprake is van gevaarzetting op grond van artikel 6:162 BW moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval en de gezichtspunten die zijn gegeven in het Kelderluik-arrest, de zogenoemde Kelderluikcriteria. Deze houden in dat in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Daarbij gaat het er met name op (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, (iii) hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iv) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is. (1)
4.6. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de risicoaansprakelijkheid van artikel 6:174 BW worden ingekleurd met de criteria uit het Kelderluik-arrest. (2) De toetsingskaders voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW dan wel artikel 6:162 BW zijn dan ook in grote lijnen hetzelfde. In beide gevallen moet de rechtbank beoordelen hoe gevaarlijk de situatie met de trap bij Bodyspice was.
De trap
4.7. Op de in het geding gebrachte foto's van de trap is te zien dat het om een relatief brede trap gaat met een redelijk hoge afstap vanuit het pand van Bodyspice, met daarnaast een relatief lage leuning ten opzichte van de uitgang van het pand. Na de hoge afstap volgt één grotere trede (soort plateau) en daarna nog drie 'normale' treden tot de straat. De trap loopt vanaf de straat naar de ingang van Bodyspice en wordt dus frequent bedrijfsmatig gebruikt. Uit het rapport van Scholten blijkt dat de trap van Bankirai hout is gemaakt en dat dit soort hout gevoelig is voor mosvorming en gladheid, hetgeen door Bodyspice niet is weersproken. Op de foto's is ook te zien dat zich in ieder geval op de bovenste trede van de trap geen antislipstrip bevindt.
4.8. [Verzoeker] stelt onder verwijzing naar de rapporten van Scholten dat de trap, gelet op zichtbare mosaanslag, onvoldoende frequent en/of adequaat werd gereinigd en zeer glad was, zeker vanwege regenachtig weer. Uit de stellingen van [verzoeker] kan worden afgeleid dat gladheid volgens hem maakte dat hij zijn evenwicht verloor. De overige omstandigheden van deze trap (de maten, de lage leuning en het ontbreken van slipwerend materiaal of een waarschuwing) dragen er volgens hem aan bij dat deze trap niet voldeed.
4.9. Volgens Bodyspice was de trap schoon, bevat deze profiel en was er geen aanslag van mos. Van onvoldoende onderhoud is volgens haar geen sprake en zij betwist dat sprake was van omstandigheden waardoor de trap gebrekkig of te glad was. De trap wordt al bijna 30 jaar dagelijks gebruikt en er is op één ander geval na, waar het ging om onhandigheid van een bezoeker, nooit iemand ten val gekomen.
4.10. Dat de trap (vrijwel dagelijks) zo goed werd onderhouden als Bodyspice stelt, kan de rechtbank moeilijk rijmen met de foto's van de trap. Op de foto's is duidelijk verkleuring in de vorm van aanslag op de trap te zien. Daar komt bij dat het nog maar de vraag is of regelmatig onderhoud gladheid van deze specifieke trap voldoende kan voorkomen. Dit was een oudere trap van een materiaal dat zeer gevoelig is voor aanslag en gladheid. Alle omstandigheden tezamen, namelijk het soort hout dat gevoelig is voor mosvorming, het ontbreken van een antislipstrip op de bovenste trede en een lage leuning naast een hoge afstap, leveren een bepaald risico op ongevallen en daarmee een gevaar op. Dit betreft een groter gevaar dan enig risico op gladheid op een deugdelijke trap bij regenachtig weer. In dit geval heeft het risico zich ook verwezenlijkt. Van Bodyspice kon gevergd worden dat zij maatregelen zou treffen om ongevallen te voorkomen, zoals het (weinig bezwaarlijke) plaatsen van voldoende slipwerend materiaal. Dat het gevaar zich lange tijd niet heeft verwezenlijkt maakt niet dat de situatie daarom niet gevaarlijk kon zijn op het moment dat [verzoeker] ten val kwam.
4.11. Uit het voorgaande blijkt dat de trap niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, waardoor deze gevaar voor personen opleverde. De trap was dus gebrekkig. Het gevaar heeft zich verwezenlijkt en daaruit is voor [verzoeker] schade ontstaan, die Bodyspice dient te vergoeden.
Geen eigen schuld
4.12. Bodyspice stelt zich op het standpunt dat [verzoeker] eigen schuld treft aan het ongeval. Volgens Bodyspice is het een feit van algemene bekendheid dat het bij nat weer glad kan zijn, zodat [verzoeker] extra oplettendheid diende te betrachten bij zijn afdaling op de trap. De rechtbank volgt Bodyspice daarin niet. [Verzoeker] heeft zich niet anders gedragen dan een redelijk mens in deze omstandigheden zou doen. De rechtbank oordeelt dat van [verzoeker] niet gevergd kon worden dat hij, al rekening houdend met extra gladheid van deze trap, direct bij het verlaten van het pand zou reiken om de lage leuning vast te pakken. Evenmin staat vast dat een val hiermee kon worden voorkomen. [Verzoeker] heeft dan ook geen eigen schuld aan het ongeval, zodat de schade aan Bodyspice kan worden toegerekend.
Tweede val (thuis)
4.13. [Verzoeker] stelt dat de tweede val veroorzaakt is door het letsel dat hij aan de eerste val (van de trap) heeft overgehouden. Daarom is Bodyspice volgens hem aansprakelijk voor het nadeel dat hieruit voortvloeit. Bodyspice betwist causaal verband tussen de val van de trap en de daaruit voortvloeiende gevolgen en de val van [verzoeker] in huis op 10 juni 2023 met alle gevolgen van dien. Volgens Bodyspice is hier sprake van een te ver verwijderd causaal verband. Bodyspice voert aan dat [verzoeker] nog herstellende was en zich bewust had moeten zijn van het feit dat op een verhoging staan en reiken naar een vaas voor hem extra gevaarlijk zou zijn. Bodyspice plaatst dit in de sleutel van eigen schuld.
4.14. De rechtbank staat voor de vraag of de (extra) schade die het gevolg is van de tweede val bij [verzoeker] thuis in zodanig verband staat met de val van de trap (waarvoor Bodyspice aansprakelijk is) dat Bodyspice deze dient te vergoeden. En zo ja, hoe ver die schadevergoedingsplicht reikt.
4.15. De rechtbank komt tot het oordeel dat de tweede val verband houdt met het letsel dat is veroorzaakt door de val van de trap. [Verzoeker] stelt dat hij door zijn knie is gegaan toen hij zijn evenwicht verloor. De fysiotherapeut van [verzoeker] heeft beschreven dat er op het moment van de tweede val nog sprake was van verminderde stabiliteit en verminderde kracht in het been en verminderde mobiliteit in het kniegewricht. Het is aannemelijk dat deze beperkingen (die een gevolg zijn van de val van de trap) een rol van gewicht hebben gespeeld bij de val op 10 juni 2023, waardoor de schade van [verzoeker] is toegenomen.
4.16. Vervolgens moet worden vastgesteld in welke mate deze extra schade die [verzoeker] heeft geleden door deze tweede val kan worden toegerekend aan Bodyspice. Dat de schadevergoedingsplicht volgens Bodyspice moet worden beperkt vanwege de eigen gedragingen van [verzoeker] plaatst de rechtbank in de sleutel van de toerekenbaarheid.
4.17. Bij de beoordeling in hoeverre de (extra) schade door de tweede val in redelijkheid kan worden toegerekend aan Bodyspice wordt gewicht toegekend aan onder meer de aard van de aansprakelijkheid, de aard en ernst van de schade en de voorzienbaarheid van het intreden daarvan. Alle omstandigheden van het geval worden hierbij betrokken. De kern van de (risico)aansprakelijkheid in deze zaak ziet op de verwezenlijking van een gevaar waardoor letselschade is ontstaan. In letselschadezaken wordt uitgegaan van een ruime mate van toerekening. Aan de andere kant heeft [verzoeker] de kans op (extra) schade vergroot door, ondanks de beperkingen aan het aangedane been, op een verhoging te gaan staan en naar iets reiken. Dit vergt balans en stabiliteit. En daarin was hij nu juist beperkt. Daardoor heeft [verzoeker] het risico op nadeliger gevolgen bij evenwichtsverlies vergroot. De extra schade die het gevolg is van de tweede val kan in redelijkheid dan ook in enige mate aan [verzoeker] worden toegerekend. De rechtbank beperkt de schadevergoedingsplicht van Bodyspice ten aanzien van de extra schade die het gevolg is van het tweede ongeval. Bodyspice dient daarvan 75% te vergoeden.
Buitengerechtelijke kosten en kosten deelgeschil 1019aa Rv
4.18. [Verzoeker] vordert vergoeding van buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW voor de kosten die zijn gemaakt in de fase voordat werd besloten tot het instellen van het verzoekschrift. [Verzoeker] begroot deze kosten op € 8.465,20, waarvan € 2.223,38 voor het rapport van Scholten. Daarnaast vordert [verzoeker] een kostenvergoeding in de zin van artikel 1019aa Rv voor de kosten die zijn gemaakt bij de behandeling van het verzoek. In de dagvaarding heeft [verzoeker] daarvoor een bedrag van € 5.880,10 begroot voor het opstellen van het verzoekschrift en geschat dat er daarna nog voor € 7.241,85 (21 uur werk) aan kosten zouden worden gemaakt. [Verzoeker] heeft zich het recht voorbehouden een nadere begroting te verstrekken. Dit heeft hij ook (deels) gedaan. De advocaat van [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij bereid is een deel van de uren (zoals gespecificeerd in productie 15) te matigen tot zeven bestede uren per advocaat (dus 14 uur werk). Hoewel [verzoeker] de aanvullende kosten niet heeft uitgewerkt in het petitum, blijkt uit de dagvaarding, de aanvullende specificaties met toelichting en het procesdebat hierover voldoende dat [verzoeker] van de kosten zoals opgenomen onder punt 11 van de dagvaarding vergoeding vordert. Bodyspice is het niet eens met de kostenposten en vindt dat de bedragen gematigd zouden moeten worden.
4.19. De kosten voor het rapport van Scholten zijn onderbouwd en komen als deskundigenkosten op grond van artikel 6:96 lid 2 onder b BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze kosten af te wijzen of te matigen. De kosten voor de belangenbehartiger van Letselschade.com en juridische bijstand door BVD advocaten die zijn gemaakt in de buitengerechtelijke fase zullen worden gematigd.
Gelet op hetgeen Bodyspice (onweersproken) heeft aangevoerd over het relatief hoge uurtarief van de letselschadebehandelaar en de beperkte correspondentie en contact met Bodyspice voorafgaand aan het verzoek, komen niet alle contacturen (waarvan een groot deel met cliënt [verzoeker] zelf) voor vergoeding in aanmerking. Bodyspice zal in totaal een bedrag van € 5.000 (6 : 96 BW) aan buitengerechtelijke kosten moeten vergoeden.
4.20. De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren: zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Voor begroting van de kosten op de voet van artikel 1019aa Rv komen in beginsel alleen de kosten in aanmerking die direct verband houden met de gevoerde deelgeschilprocedure.
4.21. Er zou aan het opstellen van het verzoek ongeveer 18 uur zijn besteed door de advocaten. In het kader van de aard, omvang en complexiteit van deze zaak en het verzoekschrift zoals ingediend (minder dan 20 pagina's), komt de rechtbank dit enigszins bovenmatig voor. Ook ziet de rechtbank aanleiding om de kosten voor werkzaamheden met betrekking tot het verweerschrift, de spreekaantekeningen en de zitting te matigen. Daarbij wordt rekening gehouden met het aantal uur dat een specialist (met een uurtarief als hier aan de orde) in een dergelijke zaak in redelijkheid besteedt. Het verzochte bedrag zal daarom gematigd worden tot € 8.000 (ongeveer 24 uur werk tegen het gemiddelde uurtarief van de twee advocaten, inclusief het griffierecht).
4.22. Bodyspice wordt gelet op het voorgaande veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 13.000.
4.23. Omdat tegen een beschikking op een verzoek inzake een deelgeschil op grond van artikel 1019 bb Rv geen hogere voorziening open staat, wijst de rechtbank het verzoek van [verzoeker] om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren af.
Met dank aan mr. A.H. (Harry) Blok, BVD Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2025/RBAMS-030725