Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb A.dam 150409 gemeente aansprakelijk voor 3 cm omhoog stekend putdeksel in trottoir

Rb A.dam 150409 gemeente aansprakelijk voor 3 cm omhoog stekend putdeksel in trottoir
2.  De feiten
2.1.  [A] is op 13 maart 2006 omstreeks 19.45 uur ten val gekomen op het trottoir in de Jupiterstraat te Aalsmeer. In het trottoir bevond zich ter hoogte van de plek waar [A] is gevallen een putdeksel. [A] heeft ten gevolge van de val letsel opgelopen.

2.2.  [B], werkzaam bij [C] & Partners B.V., heeft op verzoek van de verzekeraar van de gemeente onderzoek naar de locatie van de val verricht. Naar aanleiding daarvan rapporteert [B] onder andere als volgt:

“(…) De put ligt vrijwel tegen de haag behorende bij perceel Jupiterstraat 21 aan. Het putdeksel ligt in de looprichting van [[A]] maximaal drie centimeter hoger dan de trottoirtegels. (…)”

2.3.  Het onder 2.1 genoemde putdeksel was bruin van kleur terwijl de omliggende trottoirtegels grijs van kleur waren.

2.4.  De Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderhoud in Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (verder: CROW) heeft ten behoeve van wegbeheerders een handboek visuele inspectie (verder: het handboek) uitgevaardigd. Volgens artikel 3.1.2. van het handboek zijn oneffenheden

“plaatselijk voorkomende, verticale vervormingen van de verharding met een oppervlakte minder dan 5 m2. (…)”

Op grond van tabel 23 van het handboek over de ‘ernst van oneffenheden bij elementverhardingen’ is een oneffenheid van 30 millimeter of meer aan te merken als “ernstig”.

2.5.  Uit de gegevens op de foto die ter comparitie door de gemeente is overgelegd en die aan het proces-verbaal is gehecht, volgt dat op het trottoir, minder dan twintig meter van de plek waar [A] ten val is gekomen, in de looprichting van [A], een lantaarnpaal staat. Voorts staat aan de overzijde van de weg schuin achter de plek waar [A] ten val is gekomen op circa tien meter afstand ook een lantaarnpaal. De lantaarnpalen bevatten lampen van 55 watt, terwijl volgens de geldende richtlijnen voor die lantaarnpalen een minimumwattage van 35 is voorgeschreven.

2.6.  Het putdeksel is na de valpartij van [A] vervangen door een ander type putdeksel. Dit putdeksel ligt verticale gezien op gelijke hoogte met de omliggende trottoirtegels.

3.  Het geschil
3.1.  [A] vordert, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor alle gevolgen van de val die [A] meemaakte op 13 maart 2006 alsmede veroordeling van de gemeente tot het vergoeden van de schade van [A], inclusief wettelijke rente en kosten vanaf 13 maart 2006, nader op te maken bij staat, en veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.

3.2.  [A] legt, kort weergegeven, het volgende aan haar vordering ten grondslag. [A] is ten val gekomen over een verhoogde put in het trottoir van de Jupiterstraat te Aalsmeer en heeft ten gevolge daarvan letsel opgelopen. De gemeente is zowel op grond van artikel 6:174 BW als van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de gevolgen hiervan, nu:
-  het trottoir, gelet op het niveauverschil tussen het putdeksel en het trottoir, niet voldeed aan de normen uit het handboek,
-  het gaat om een ijzeren obstakel,
-  het gaat om een niveauverschil omhoog,
-  het putdeksel, vanwege de duisternis, niet was waar te nemen,
-  deze situatie zich kennelijk reeds gedurende een langere periode heeft voorgedaan en de gemeente te laat maatregelen heeft genomen,
-  uit het feit dat de gemeente, nadat het voorval had plaatsgevonden, de situatie heeft veranderd volgt dat ook zij van mening is dat de veiligheid onvoldoende was.

3.3.  Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [A] nader aangevoerd dat de door haar geleden schade bestaat uit reiskosten, verloren gegane kleding, kosten van noodzakelijke huishoudelijke hulp en immateriële schade en dat voorts sprake is van verplaatste schade nu de kinderen van [A] bij ontstentenis van hun moeder thans genoodzaakt zijn gebruik te maken van een betaalde kracht voor huishoudelijk werk. Ook maakt [A] aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.

3.4.  De gemeente voert, kort weergegeven, het volgende verweer. De gemeente betwist primair dat [A] als gevolg van het hoogteverschil tussen het putdeksel en het trottoir is gevallen. Subsidiair voert zij aan dat het putdeksel geen gebrek in de zin van artikel 6:174 BW vertoont, nu het hoogteverschil tussen het putdeksel en het trottoir geen groter gevaar voor weggebruikers in het leven heeft geroepen dan waarop ‘een normaal mens’ bedacht moet zijn. Omdat de situatie geen gevaar vormde bestaat evenmin aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW. Meer subsidiair doet de gemeente een beroep op eigen schuld van [A], nu [A] niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht.

3.5.  Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.  De beoordeling
4.1.  Als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende gemotiveerd weersproken gaat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of, zoals [A] stelt, de gemeente aansprakelijk is jegens [A], ervan uit dat het putdeksel waarover [A] stelt te zijn gevallen ten tijde van die val vanuit de looprichting van [A] drie centimeter boven het gewone trottoirniveau uitstak. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat – zoals [A] onweersproken ter comparitie heeft gesteld en bovendien uit overgelegde foto’s blijkt – vanuit de looprichting van [A] bezien, tussen de laatste trottoirtegel voor het putdeksel en het putdeksel zelf sprake was van een paar centimeter onbetegelde grond waarvan het oppervlak circa een halve centimeter lager lag dan de trottoirtegels.

4.2.  De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de gemeente dat niet vaststaat dat het onder 4.1 weergegeven niveauverschil de val van [A] heeft veroorzaakt, nu dit tegenover de door [A] gegeven beschrijving van haar val onvoldoende is gemotiveerd. De gemeente heeft aan haar verweer immers geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, terwijl [A] ter comparitie heeft verklaard dat zij, nadat zij haar man had losgelaten om een boom te passeren, voor haar gevoel werd gelanceerd omdat haar voet bleef steken in de bagger tussen het bewuste putdeksel en de trottoirtegel die daar naast lag. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de door [A] beschreven toedracht van haar val, te weten dat zij is gevallen over het boven het trottoir uitstekende putdeksel.

4.3.  Op grond van artikel 6:174 BW is de gemeente in beginsel aansprakelijk indien komt vast te staan dat het trottoir ter plaatse niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, het daardoor gevaar voor personen of zaken opleverde en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. Nu vaststaat dat [A] ten val is gekomen over het onder 4.1 beschreven niveauverschil dient te worden vastgesteld of het trottoir vanwege dit niveauverschil niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.

4.4.  Volgens de normen die zijn vastgelegd in het handboek van het CROW wordt een oneffenheid als de onderhavige aangemerkt als ‘ernstig’. Een dergelijke kwalificatie vormt, zo blijkt uit de verklaring ter comparitie zijdens de gemeente, voor de gemeente reden om in de bestaande situatie in te grijpen. De norm die gemeente aldus kennelijk voor zichzelf aanhoudt ten aanzien van de staat van een trottoir is in het onderhavige geval, waarin niet (tijdig) is ingegrepen, overschreden. Nu daarbij nog komt dat het betreffende trottoir binnen de bebouwde kom is gelegen, zodat ervan kan worden uitgegaan dat van dat trottoir regelmatig gebruik wordt gemaakt, en het putdeksel zich binnen het gebruikelijke loopvlak van dat trottoir bevond, is de rechtbank van oordeel dat het trottoir ter plaatse van de valpartij van [A] niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Daarbij benadrukt de rechtbank dat niet slechts sprake was van een niveauverschil tussen het putdeksel en het trottoir, doch ook van het ontbreken van bestrating vlak voor het putdeksel. Weliswaar rust op de gemeente – zoals de gemeente aanvoert – geen garantieverplichting met betrekking tot de staat van het trottoir, uit de door de gemeente gestelde feiten en omstandigheden volgt niet dat van haar niet kon worden geëist dat een oneffenheid van de onderhavige omvang werd voorkomen. Het gegeven dat de kwalificatie ‘ernstig’ aanleiding is voor de gemeente om in te grijpen, vormt juist een aanwijzing dat de staat van onderhoud van het trottoir lag beneden het niveau dat van de gemeente kan worden gevraagd. Ook neemt het feit dat van een weggebruiker enige oplettendheid mag worden verwacht niet weg dat [A] met een oneffenheid als de onderhavige onder de hierboven geschetste omstandigheden geen rekening hoefde te houden.  

4.5.  Gelet op het voorgaande is de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk jegens [A]. Beoordeling van aansprakelijkheid aan de hand van artikel 6:162 BW kan dan ook achterwege blijven.

4.6.  De gemeente beroept zich ter beperking van haar schadevergoedingsplicht op eigen schuld van [A]. De gemeente voert daartoe aan dat [A] heeft nagelaten de extra voorzichtigheid in acht te nemen die zij in acht had moeten nemen nu het niveauverschil door de straatverlichting en de afwijkende kleur van het putdeksel duidelijk zichtbaar moet zijn geweest en van voetgangers mag worden verwacht dat zij er rekening mee houden dat het wegdek niet steeds gelijkmatig zal zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zoals hiervoor reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat [A] onder de hierboven geschetste omstandigheden met een oneffenheid als de onderhavige geen rekening hoefde te houden. Nu bovendien uit de door de gemeente gestelde feiten en omstandigheden niet blijkt dat [A] zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen kan de schade haar niet (gedeeltelijk) worden toegerekend.

4.7.  Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de gevorderde verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor alle gevolgen van de val die [A] op 13 maart 2006 meemaakte worden toegewezen, in die zin dat – nu voor het meerdere geen rechtsgrond bestaat – voor recht zal worden verklaard dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de onder 2.1 genoemde val.

4.8.  [A] heeft ter comparitie aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van haar val schade heeft geleden. De gevorderde veroordeling van de gemeente tot het vergoeden van de schade van [A], nader op te maken bij staat, zal dan ook met betrekking tot de schade die het gevolg is van deze val worden toegewezen. LJN BI4186