Hof L.warden 290610 racefietser botst op paaltje op smal pad; wegbeheerder aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Hof L.warden 290610 racefietser botst op paaltje op smal pad; wegbeheerder aansprakelijk
De feiten
1. De rechtbank heeft in het bestreden eindvonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.5) een aantal feiten als vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat tussen partijen geen geschil, zodat het hof ook van die feiten zal uitgaan. Voor zover dat voor de beoordeling van dit geschil in het bijzonder nog van belang is, staat het volgende vast.
1.1. [appellant] reed op 4 augustus 2005 omstreeks 14:45 uur op zijn racefiets achter twee andere racefietsers, met wie hij een groepje vormde. Zij reden over een verhard fietspad tussen de dorpen Een en Norg in de gemeente Noordenveld. De gemeente is beheerder van dit fietspad. Bezien vanuit de richting van het dorp Een voert het fietspad in de richting van het beekje De Slokkert. Dat deel van het pad kent geen obstakels. Aan het einde van dit deel van het pad is een bruggetje over De Slokkert. Het fietspad is daarvoor onderbroken, waarna het na het oversteken van het bruggetje wordt voortgezet.
1.2. Komend over het bruggetje moet de fietser een haakse bocht naar rechts maken om weer op het pad te komen. Het pad maakt na enkele meters opnieuw een haakse bocht, maar nu naar links. Na deze laatste bocht voert het fietspad over een lengte van ten minste 250 meter verder in een rechte lijn.
1.3. Toen het fietspad in 1990 werd aangelegd, is besloten dat er geen auto- of ander voor fietsers gevaarlijk verkeer op het pad mocht komen. Om dit te realiseren is op een afstand van ongeveer 25 meter na de laatste haakse bocht in het midden van het pad een rood-wit gemarkeerd paaltje geplaatst. Het gevaarlijke verkeer kon daardoor wel op het fietspad komen vanaf de naastliggende zandweg, maar kon haar weg over het pad niet vervolgen. Bij de plaatsing van het paaltje is overwogen of er ook een ander middel was om dit verkeer te weren. Afsluiting van de zandweg was niet mogelijk en ook het verhinderen van het oprijden van het pad bij het bruggetje was niet mogelijk omdat via dit deel van het pad een naastliggend perceel bereikbaar moet zijn voor werkverkeer.
1.4. [appellant] is, komend vanuit de richting van het dorp Een, in botsing gekomen met voornoemd paaltje. Hij en de twee andere racefietsers hadden de twee bochten genomen, hadden meteen aangezet en reden daardoor ten tijde van het ongeval met een snelheid van ongeveer 25 tot 30 kilometer per uur. [appellant] reed vlak achter de anderen en had daardoor geen uitzicht over het pad. Eén van de anderen heeft hem nog gewaarschuwd maar [appellant] zag het paaltje te laat, waardoor hij het, anders dan zijn twee voorgangers, niet tijdig meer kon ontwijken en er in volle vaart tegenop is gereden.
1.5. Als gevolg van de botsing met het paaltje heeft [appellant] ernstig letsel opgelopen. Het heeft ruim twee maanden geduurd voordat hij van zijn verwondingen was hersteld.
1.6. [appellant] heeft de Gemeente bij brief van 27 december 2005 aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden materiële en immateriële schade als gevolg van voornoemd ongeval. De gemeente heeft deze aansprakelijkheid niet aanvaard.
1.7. De melding door [appellant] is voor de gemeente de eerste melding van een ongeval verband houdend met een op de weg geplaatst paaltje. Die melding heeft de gemeente doen besluiten om een - ten tijde van het ongeval nog ontbrekende -reliëfmarkering op het fietspad aan te brengen, ter inleiding van het paaltje.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. [appellant] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, voor recht zal verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor het ongeval en de gevolgen daarvan, en dat de rechtbank de gemeente zal veroordelen tot het betalen van de schade, zowel materieel als immaterieel welke [appellant] als gevolg van het ongeval heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. De rechtbank heeft die vorderingen afgewezen.
3. De grieven
De grieven strekken er in overwegende mate toe te betogen dat - naar de rechtbank heeft miskend - sprake was van een gevaarlijke situatie waartegen de gemeente niet de noodzakelijke veiligheidsmaatregelen heeft genomen. De grieven vallen uiteen in een als primair en een als subsidiar op te vatten stelling.
4. Primair: [appellant] stelt dat het fietspaaltje zonder noodzaak op het fietspad is geplaatst. Het hof overweegt het volgende.
4.1. Naar zeggen van de gemeente was het noodzakelijk te voorkomen dat automobilisten die van het naastgelegen zandpad gebruikmaakten, zich op het verharde fietspad zouden begeven. Indien zij dat wel zouden doen, zou een onwenselijke en voor fietsers gevaarlijke verkeerssituatie ontstaan. [appellant] heeft onbetwist gelaten dat de gemeente aanleiding had dit doel na te streven en dat daartoe in redelijkheid geen andere mogelijkheden beschikbaar waren dan de plaatsing van het paaltje. Vast staat dat de afsluiting van de zandweg en het verhinderen van het oprijden van het pad bij het bruggetje niet mogelijk was. Wel heeft [appellant] bestreden dát het fietspad voor auto's toegankelijk was. Gelet op de in eerste aanleg in het geding gebrachte foto waaruit het tegendeel blijkt, dient dat standpunt echter bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing te worden verworpen. Omdat [appellant] zijn stellingen in dit opzicht niet nader heeft onderbouwd, faalt de grief in zoverre.
5. Subsidiair: [appellant] stelt voorts dat de gemeente onvoldoende tegen de gevaren van het paaltje heeft gewaarschuwd.
6. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank bij de beoordeling van dit geschil terecht (en onbestreden) overwogen dat voor een eventuele aansprakelijkheid op grond van artikel 6:174 BW als uitgangspunt heeft te gelden dat op de gemeente als wegbeheerder de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt, en dat hieruit voortvloeit dat, wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor de weggebruiker, zij door deugdelijke beveiligingsmaatregelen ervoor dient te zorgen dat de veiligheid voldoende gewaarborgd blijft, waarbij de gemeente mede in aanmerking heeft te nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten (HR 20 maart 1992, NJ 1993, 547 en VR 1992, 113 met noot). Voorts geldt dat bij de beantwoording van de vraag of in een situatie ter waarborging van de veiligheid maatregelen worden gevergd, niet alleen moet worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Tegenover deze zorgplicht van de wegbeheerder staat, volgens vaste jurisprudentie, de verplichting van de weggebruiker om de in zijn algemeenheid te vergen voorzichtigheid in acht te nemen. De op de wegbeheerder rustende zorgplicht strekt dan ook niet zo ver dat hij rekening dient te houden met weggebruikers die niet de in het algemeen te vergen voorzichtigheid in acht nemen.
7. Het hof constateert dat in de richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) verkeerspaaltjes op een fietspad door markering met een ribbelmarkering in het wegdek van ten minste 5 meter dienen te worden ingeleid. De verkeerssituatie ter plaatse was niet van dien aard dat een dergelijk waarschuwingssignaal achterwege kon blijven. De weg werd immers ook gebruikt door een specifieke categorie verkeersdeelnemers, te weten racefietsers. Deze weggebruikers plegen in groepen bijeen te fietsen met een relatief hoge snelheid. Bij de inrichting van de weg had de gemeente daar rekening mee moeten houden. Dat is temeer het geval omdat het gaat om een smal pad, gelegen in een landelijk gebied, waarbij kort na een haakse bocht een paal in het midden van het pad was geplaatst. De kans dat zonder adequate maatregel als bedoeld een aanrijding met het paaltje volgt, is dan ook niet te verwaarlozen, terwijl het niet bezwaarlijk is de maatregel te nemen. De gevolgen van een zodanige aanrijding kunnen echter wel ernstig zijn.
8. De conclusie moet luiden dat de gemeente niet heeft voldaan aan de eisen die men - gegeven de noodzaak tot het plaatsen van een fietspaal - aan het fietspad in de gegeven omstandigheden mocht stellen, en dat dit een gevaar voor personen of zaken opleverde. In zoverre slagen de grieven. Voor het overige behoeven deze geen bespreking.
9. [appellant], die stelt als gevolg van een ongeval op die weg schade te hebben geleden en die ten aanzien van het causaal verband tussen dat ongeval en de gebrekkige toestand van de weg een beroep doet op de omkeringsregel, zal omtrent de toedracht van het ongeval feiten dienen te stellen en zonodig aannemelijk moeten maken waaruit volgt dat een bepaald, uit die toestand voortvloeiend gevaar zich heeft verwezenlijkt, zonder dat nodig is dat hij ook de precieze toedracht van het ongeval aannemelijk maakt. In gevallen als het onderhavige wordt hij immers tegen het bewijsrisico dat is verbonden aan de dienaangaande bestaande onzekerheid nu juist beschermd door de omkeringsregel (HR 19 december 2008, NJ 2009. 28).
10. Het gevaar bestaat er hier uit dat fietsers tegen de paal aanrijden. [appellant] heeft aan de hand van diverse bescheiden, waaronder getuigenverklaringen, onderbouwd dat dat gevaar zich in zijn geval heeft verwezenlijkt. De gemeente heeft dat vervolgens niet, althans (bij gebrek aan wetenschap) onvoldoende gemotiveerd bestreden. Zij is om die reden als wegbeheerder ingevolge artikel 6:174 lid 1 BW aansprakelijk, tenzij zij de veronderstelling ontzenuwt dat oorzakelijk verband bestaat tussen de gebrekkige toestand van de weg en de aanrijding. In dit verband constateert het hof dat [appellant] niet uitdrukkelijk heeft gegriefd tegen de vaststelling door de rechtbank dat het ontbreken van reliëfmarkering geen verschil maakt. Zijn grieven worden echter aldus begrepen dat deze zich ook daartegen richten, en dat hij zich dus op het standpunt stelt dat de aanrijding wel het gevolg is van het ontbreken van reliëfmarkering ter plaatse. Anders dan de gemeente stelt, leest het hof in het proces-verbaal van de comparitie in eerste aanleg niet dat [appellant] ter zitting zou hebben erkend dat het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden indien het paaltje wel met een reliëfmarkering was ingeleid. De rechtbank overweegt in haar vonnis dat een en ander ter zitting is 'besproken', zonder aan te geven wie wat precies heeft verklaard.
11. De gemeente zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs in de hiervoor bedoelde zin.
12. Indien de gemeente niet slaagt in het haar opgedragen bewijs, zal nog aan de orde komen of de schade die [appellant] heeft geleden mede het gevolg is van enige omstandigheid die aan hemzelf kan worden toegerekend (beroep op eigen schuld). LJN BN0791