Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 181017 fietser valt in opengebroken tramsporen tpv afgesloten fietsersoversteekplaats, invloed alcohol; gemeente niet aansprakelijk

Rb Den Haag 181017 fietser valt in opengebroken tramsporen tpv afgesloten fietsersoversteekplaats, invloed alcohol; gemeente niet aansprakelijk


De feiten

2.1.
In de vroege ochtend van 19 juli 2015, omstreeks 01.40 uur, heeft zich een eenzijdig ongeval voorgedaan op de Haagweg, gelegen in de gemeente Rijswijk, ter hoogte van de kruising met de Jan van der Heijdenstraat, gelegen in de gemeente Den Haag. [eiser] is als slachtoffer betrokken. Op onderstaande afbeelding, afkomstig van google maps, zijn de desbetreffende kruising en de omliggende wegen weergegeven:


2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in [land] , is ten val gekomen met zijn fiets op de genoemde kruising en ernstig gewond geraakt. In het proces-verbaal van politie, die na het ongeval ter plaatse is geweest, is vermeld: 
“Tp [rechtbank: ter plaatse]troffen wij behulpzame burgers en de gewonde man. De man was niet aanspreekbaar, hij bewoog zijn lichaam nog wel en reageerde op aanspreken alleen door met zijn armen te zwaaien, het leek alsof hij wilde opstaan maar dat dit niet lukte.

De wond aan de linkerzijde van zijn voorhoofd was ongeveer 10 cm lang, het was een diepe wond waarbij dik bloed en af en toe een stuk wat leek op hersenen zichtbaar.
De man lag tussen de aldaar gelegen trambaan. Er wordt op dit stuk van de Rijswijkseweg momenteel gewerkt aan de weg, hierdoor zou het asfalt rondom de trambaan zijn uitgegraven. Hierdoor is een soort van gat ontstaan van circa 20 cm diep, alleen de tram kan nog over de rails rijden. Het slachtoffer is met zijn fiets op hogere snelheid van het asfalt het gat tussen de rails in zijn gereden. Hierbij zou hij ten val zijn gekomen en waarschijnlijk is hij over zijn stuur heen gelanceerd en hierbij met zijn hoofd tegen het uitgehakte deel van het asfalt aan gekomen.”

2.3.
Het Medisch Centrum Haaglanden (hierna: MCH), locatie Westeinde te Den Haag heeft [eiser] na het ongeval opgenomen met onder meer een hersentrauma, herniatie van hersenweefsel (naar buiten verplaatst) en schedel- en aangezichtsfracturen. Tot 6 augustus 2015 is [eiser] opgenomen geweest op de intensive care. Nadien, tot 5 september 2015, is hij overgeplaatst naar de afdeling neurochirurgie en vervolgens ontslagen uit het ziekenhuis. Daarna heeft hij verbleven in een revalidatiecentrum en diverse klinieken in [land] .

2.4.
Ten tijde van het ongeval werd in opdracht van de Gemeente een reconstructie van de Haagweg uitgevoerd. In verband met die reconstructie was op 19 juli 2015 een gedeelte van de trambanen van de Haagweg opengebroken. De trambanen van de Haagweg zijn gelegen tussen de (twee- en driebaans) autorijbanen in de richting van respectievelijk de Hoornbrug te Rijswijk en Den Haag en over de kruising in de richting van en naar de Jan van der Heidenstraat.

2.5.
Met betrekking tot de fietsroute van [eiser] en hetgeen voor het ongeval is gebeurd, heeft de politie in het proces-verbaal genoteerd: 
“Er was een getuige die had gezien dat het slachtoffer mogelijk werd achtervolgd door een man in een wit shirt. Deze zou hebben gezien dat het slachtoffer ten val kwam en vervolgens zou hij de andere kant op zijn gerend. Vermoedelijk heeft het een en ander zich afgespeeld bij café [X] . Het slachtoffer fietste vanuit deze richting in de richting van de Rijswijkse weg.” en 
“Eerder in de nacht ging hij hard fietsend vanaf/vanuit de richting café [X] op de Jan van der Heidenstraat 2 er vandoor idrv Rijswijkseweg. Daar reed hij vol de opengebroken tramrails in. Hersens waren te zien, niet best dus. Hij werd kort daarvoor achtervolgd door een vermoedelijk Nederlandse jongen. Daar zijn getuigen van en ook heeft een getuige hem zien vallen. Jongen rende weer weg nadat SO was gevallen. Wat er in- en rondom [X] was gebeurd weten we niet. De jongen die achtervolgde en zijn vriendinnen zijn weg. Ook nog niemand van de bar zelf gesproken op dit moment.”

2.6.
De Gemeente heeft in verband met de reconstructie van de Haagweg op en rondom de kruising en omliggende wegen verkeersborden geplaatst met het oog op de omleiding van fietsers (en auto’s), alsmede hekken en plastic rood en wit gekleurde blokken als afzetting geplaatst. Blijkens de projecttekeningen zijn, voor zover relevant, op de Jan van der Heidenstraat de volgende verkeersborden- en afzettingen geplaatst:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=5e374e0b-5f56-4a70-a772-86fd6ffab350


2.7.
Kort na het ongeval heeft de politie foto’s en een omstander een filmpje gemaakt, waaruit de situatie ter plaatse ten tijde van het ongeval blijkt. De foto’s en het filmpje behoren tot de gedingstukken, ter comparitie is vastgesteld wat zichtbaar is op de foto’s en waarover partijen het eens zijn. Het filmpje kon ter zitting niet getoond worden; wel is besproken hetgeen zichtbaar is op het filmpje. Partijen hebben bevestigd dat hetgeen zichtbaar is op het filmpje niet tussen hen in geschil is.

2.8.
Onderstaande foto (productie 8, foto 1 bij dagvaarding) is genomen vanaf de Jan van der Heidstraat met zicht op de kruising:

https://uitspraken.rechtspraak.nl/image/?id=9c05d3fe-0b46-4e82-b008-b4669b089dde

2.9.
Op de in 2.8 afgebeelde foto is zichtbaar dat de afslag van de Jan van de Heidenstraat naar het fietspad van de Haagweg (de afslag naar rechts) is afgezet door middel van twee rood-witte hekken, ieder voorzien van een rood-wit “gesloten in beide richtingen”-verkeersbord. Het fietspad rechtdoor de kruising op (de fietsersoversteekplaats) is afgezet met drie aaneengesloten blokken, een rode, witte en een rode. Aan de rechterzijde van de fietsers- en voetgangersoversteekplaats op de kruising, achter de rode en witte blokken, zijn op de autorijbaan (de Haagweg) twee rood-witte hekken geplaatst, ieder voorzien van een rood-wit “gesloten in beide richtingen”-verkeersbord.

2.10.
Op de in 2.8 afgebeelde foto is ook zichtbaar dat op of voor de verkeersgeleider aan de linkerzijde van het fietspad vanaf de Jan van der Heidenstraat in de richting van de kruising, achter het verkeerslicht bestemd voor de auto’s afkomstig van de Jan van der Heidenstraat, een (verplaatsbaar) bord is geplaatst. Vóór dit bord (een publicatiebord), vanaf de Jan van der Heidenstraat gezien aan de linkerzijde van het bord, zijn op de autorijbaan (de Haagweg) rode en witte blokken geplaatst.

2.11.
Op het filmpje is zichtbaar dat de in 2.10 genoemde blokken zeven aaneensloten blokken betreffen die naast de verkeersgeleider in de bocht van de autorijbanen van de Jan van der Heidenstraat zijn geplaatst, ter afzetting van de autorijbanen van de Haagweg in de richting van de Hoornbrug. Naast de blokken is een rood-witte zuil met een rood-wit “gesloten in beide richtingen”-verkeersbord geplaatst. Op het filmpje is tevens zichtbaar dat de trambanen gelegen tussen de Haagweg en de Rijswijkse weg niet zijn afgezet; de doorgang is vrij. Op het filmpje is daarnaast zichtbaar dat zich op een van de twee rood-witte hekken ter afsluiting van het fietspad van de Haagweg (tevens) een geel bord bevindt met een pijl naar rechts ter omleiding van fietsers.

2.12.
Op onderstaande foto (productie 8, foto 6 bij dagvaarding) zijn de opengebroken trambanen op de Haagweg zichtbaar. Een gedeelte van de fietsersoversteekplaats is opengebroken. Ook is zichtbaar dat de fietsersoversteekplaats op de kruising aan de overzijde (in de richting van de Broekslootkade) is afgezet met drie aaneengesloten rode blokken. De fiets van [eiser] is eveneens zichtbaar. De autobanen van de Haagweg in de richting van Den Haag zijn niet afgezet en vrij voor autoverkeer. 

2.13.
Op onderstaande foto (productie 8, foto 7 bij dagvaarding) is zichtbaar dat ambulancemedewerkers [eiser] verzorgen. [eiser] ligt op of vlak naast het fietspad in of bij een opengebroken trambaan. Zichtbaar is tevens dat een opengebroken trambaan (de baan waarin of waarbij [eiser] ligt) doorloopt tot de autorijbaan van de kruising. Aan weerszijden van de opengebroken trambanen is op de autorijbaan een rood-wit gekleurde zuil geplaatst. Op de linkerzuil bevindt zich een verkeersbord “gesloten in beide richtingen” en daarboven een verkeersbord “opengebroken tramspoor” (kenbaar uit andere foto’s, die niet in dit vonnis zijn opgenomen, en het filmpje).

2.14.
[eiser] beschikt niet over een ziektekostenverzekering die de medische kosten in verband met zijn medische behandelingen in Nederland dekt. Het MCH heeft facturen in rekening gebracht ten bedrage van in totaal € 88.934,53 die onbetaald zijn gebleven.

2.15.
Bij brief van 7 augustus 2015 heeft [eiser] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De Gemeente heeft bij brief van 4 februari 2016 aansprakelijkheid van de hand gewezen.


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van de Gemeente Rijswijk tot betaling van € 488.876,53 aan schade, vermeerderd met wettelijke rente, alsmede € 4.286,33 aan buitengerechtelijke kosten en de Gemeente te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.

3.2.
[eiser] grondt zijn vorderingen op artikel 6:174 BW, althans op artikel 6:162 BW. De Gemeente is, aldus [eiser] , tekort geschoten in de maatregelen die zij op de kruising heeft getroffen ter voorkoming van ongevallen. Hij beroept zich op de zogenoemde Kelderluikcriteria, de Gemeente heeft onrechtmatig gevaarzettend gehandeld. Er waren voor het fietsverkeer op de Jan van der Heidenstraat te weinig waarschuwingsborden voor de opengebroken trambanen en de afzettingen waren onvoldoende. Bovendien was het nacht, zodat de kans dat iemand alleen het kruispunt oversteekt groter is. Hiermee had de Gemeente rekening moeten houden. De precieze toedracht van het ongeval en toestand waarin [eiser] verkeerde en de snelheid van fietsen zijn niet van doorslaggevend belang voor de aansprakelijkheid van de Gemeente. [eiser] beroept zich op de omkeringsregel. [eiser] heeft schade geleden bestaande uit hier in Nederland gemaakte ziekenhuiskosten, reiskosten van de ouders van [eiser] in het kader van zijn genezing en herstel, verlies van inkomsten en verdienvermogen, en buitengerechtelijke kosten.

3.3.
De Gemeente Rijswijk voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet kan vaststellen welke medische behandelingen [eiser] na zijn ontslag uit het MCH, locatie Westeinde, heeft ondergaan, noch wat zijn medische toestand op dit moment is. Dit alleen al omdat de medische stukken die uit [land] afkomstig zijn en die [eiser] heeft overgelegd in de […] taal zijn gesteld en [eiser] deze, althans in dit stadium van de procedure, niet heeft laten vertalen. Naar de mededeling van de advocaat van [eiser] , waarvan de Gemeente de juistheid niet heeft kunnen verifiëren, is de toestand van [eiser] sinds zijn terugkeer naar [land] verslechterd en ligt hij, zwaar vermagerd, in bed en aan de beademing. De rechtbank laat bij haar beoordeling van de vorderingen van [eiser] de huidige medische toestand van [eiser] vooralsnog in het midden. Zij zal hierna eerst beoordelen of de Gemeente aansprakelijk is jegens [eiser] en, gelet op het beroep op eigen schuld van de Gemeente, of en in welke mate een eventuele schadevergoedingsverplichting van de Gemeente moet worden verminderd met omstandigheden die [eiser] kunnen worden toegerekend.

4.2.
Aan de orde is of de Gemeente als wegbeheerder aansprakelijk is jegens [eiser] voor de (materiële) schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het ongeval op 19 juli 2015. Op de wegbeheerder rust de plicht ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547 Bussluis)). Deze verplichting is in artikel 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (Wilnis), r.o. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (Reaal/Deventer)). Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, r.o. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de zogenoemde ‘Kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079, NJ 1966/136 (Kelderluik) en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47, NJ 2013/366 (Martina/Curaçao)). De aansprakelijkheid van de wegbeheerder op grond van artikel 6:174 BW betreft (de toestand van) de openbare weg, waaronder ingevolge artikel 6:174 lid 6 BW mede zijn te verstaan het weglichaam en de weguitrusting.

4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de precieze toedracht van het ongeval niet vaststaat. Het proces-verbaal van politie is uiterst summier en biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het als vaststaand aannemen van de precieze toedracht.

4.4.
Vaststaat slechts dat [eiser] reed op een fiets en vanuit de richting van de Jan van der Heidenstraat kwam. De rechtbank neemt, gelet op het proces-verbaal van politie en de plek waar de ambulancemedewerkers [eiser] blijkens de foto’s hebben verzorgd, ook als vaststaand tot uitgangspunt dat [eiser] in de opengebroken tramsporen die lopen over de fietsoversteekplaats is gevallen. Er zijn, anders dan de Gemeente heeft betoogd, geen aanknopingspunten dat zij of de politie hem na zijn val hebben verplaatst. Gezien de ernst van de verwondingen en de toestand waarin [eiser] verkeerde, acht de rechtbank verplaatsing ook niet aannemelijk.

4.5.
Gegeven de plek waar [eiser] terecht is gekomen en de omstandigheid dat hij vanuit de richting van de Jan van der Heidenstraat is gefietst, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat [eiser] ofwel over de verkeersgeleider aan de linkerzijde van het fietspad door het - ter comparitie als zodanig geduide - ‘gat’, links van een rood blok en het verplaatsbare bord, althans het verkeerslicht voor het autoverkeer is gefietst en dat hij zo over de fietsersoversteekplaats in de opengebroken trambanen is gefietst, ofwel via de rijbaan voor het autoverkeer van de Jan van der Heidenstraat de kruising heeft bereikt en langs de rood-witte zuilen op de kruising en op die manier in de opengebroken tramsporen is gefietst.

4.6.
De rechtbank acht voor haar beoordeling, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, niet van belang wat hoe [eiser] precies is gefietst, of hij één van de hiervoor geschetste aannemelijk geachte routes heeft genomen, dan wel enige andere route komend vanaf de Jan van der Heidenstraat, die ertoe heeft geleid dat hij in de opengebroken tramsporen is beland.

4.7.
Vaststaat voorts dat [eiser] in strijd met de ten tijde van het ongeval op de kruising geldende verkeersregels is gefietst. Onweersproken is dat het fietsverkeer niet was toegestaan de kruising over te steken, noch via de fietsersoversteekplaats, noch via de autorijbanen afkomstig van de Jan van der Heidenstraat en dat het fietsverkeer afkomstig van de Jan van der Heidenstraat werd omgeleid via de Paets van Troostwijkstraat. Onweersproken is ook dat het voor geen enkel verkeer, behoudens tramverkeer, was toegestaan de Haagweg in de richting van Rijswijk in te rijden. Dat dit alles niet was toegestaan, blijkt overigens ook uit de bebording op de kruising (blijkens het bord op het op het fietspad geplaatste hek moesten fietsers naar rechts, zichtbaar op het filmpje en de “gesloten in beide richtingen”-borden op de hekken en een zuil).

4.8.
De wegbeheerder dient onveilige verkeerssituaties deugdelijk te beveiligen, bijvoorbeeld door te waarschuwen. De Gemeente heeft aan de op haar rustende verplichting voldaan door het fietsverkeer afkomstig van de Jan van der Heidenstraat om te leiden via de Paets van Troostwijkstraat. Bovendien heeft zij de fietsersoversteekplaats en het fietspad van de Haagweg (de afslag naar rechts) afgezet door middel van rood-witte blokken, respectievelijk een tweetal hekken. Niet gesteld of gebleken is dat de gehanteerde waarschuwingen en afzetting van de kruising voor fietsverkeer niet voldeden aan de daarvoor, gezien de werkzaamheden die werden uitgevoerd, geldende voorschriften.

4.9.
De Gemeente heeft bij de beveiliging van het kruispunt tot op zekere hoogte rekening moeten houden met fietsers die de verkeersregels overtreden en die niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht nemen. Zij heeft echter geen rekening hoeven houden met een bewuste, grove overtreding van de verkeersregels, noch met roekeloosheid van fietsers. De rechtbank acht in dit verband het volgende van belang.

4.10.
Blijkens de hiervoor in 2.8 afgebeelde foto is glashelder dat de doorgang van het fietspad vanaf de Jan van der Heidenstraat is versperd met rood-witte blokken. Voor iedere fietser, ongeacht diens mate van oplettendheid en voorzichtigheid, moet kenbaar zijn geweest dat het niet was toegestaan vanaf de Jan van der Heidenstraat de fietsersoversteekplaats op te rijden.

4.11.
De omstandigheid dat er ruimte was (een ‘gat’) aan de linkerzijde van het laatste (rode) blok tussen de, hoger gelegen, verkeersgeleider en het in verband met de reconstructie geplaatste verrijdbare verkeersbord, althans het verkeerslicht voor de autorijbaan van de Jan van der Heidenstraat, leidt niet tot de conclusie dat sprake is geweest van een ondeugdelijke beveiliging van de kruising. Het fietspad is volledig afgesloten geweest. De verkeersgeleider is hoger gelegen dan het fietspad (vergelijkbaar met een ‘stoeprand’) en vormt in de bocht van de kruising de afscheiding tussen het fietspad en de autorijbaan. De Gemeente hoefde geen rekening te houden met fietsers die, bewust in strijd met de verkeersregels, het fietspad verlaten om via de verkeersgeleider door het ‘gat’ de fietsersoversteekplaats te bereiken. Zij mocht er in ieder geval vanuit gaan dat dergelijke fietsers alsdan sterk vaart zouden moeten verminderen, althans zouden moeten afstappen, waarna de opengebroken trambanen bij het oprijden/opgaan van de fietsersoversteekplaats voor de desbetreffende fietser zichtbaar zouden zijn.

4.12.
Anders dan [eiser] betoogt, kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het ontbreken van een afzetting/plastic blokken op de verkeersgeleider meebrengt dat de weguitrusting ten tijde van het ongeval niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan.

4.13.
Te betwijfelen valt of de opengebroken tramsporen voldoende zichtbaar waren voor een fietser die in strijd met de verkeersregels en die zonder de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht te nemen via de autorijbanen vanaf de Jan van der Heidenstraat de kruising oprijdt en daarmee of de ernst van het gevaar van de opengebroken tramsporen voldoende kenbaar was voor die fietser (zie de hiervoor afgebeelde foto in 2.13 en overigens het filmpje). De trambanen waren niet afgesloten en aan weerszijden slechts gemarkeerd door een zuil. Bovendien waren de autorijbanen pas afgezet met hekken ná de fietsers- en voetgangersoversteekplaats, waardoor de toegang tot de fietsersoversteekplaats vanaf de kruising links van de zeven rood-witte blokken (bezien vanaf de Rijswijkseweg) niet was versperd. Het waarschuwingsbord “opengebroken tramspoor” was ten slotte alleen geplaatst op de zuil die zich, bezien vanaf de Rijswijkseweg, aan de rechterzijde van de opengebroken trambanen bevond, pal vóór/naast die trambanen. Niet is gesteld of gebleken dat een dergelijke waarschuwing vóór de kruising op de Jan van der Heidenstraat of op de kruising op grotere afstand van de opengebroken trambanen geplaatst is.

4.14.
In aanmerking genomen de omstandigheid dat de Haagweg/Rijswijkseweg en de Jan van der Heidenstraat, zoals de Gemeente ter comparitie heeft meegedeeld, centrale verkeersaders in Rijswijk zijn en op de kruising verschillende wegen samenkomen, die de kruising betrekkelijk onoverzichtelijk maken, roept een en ander de vraag op of aanvullende maatregelen op de kruising in verband met het gevaar van (fietsers)ongevallen vanwege de opengebroken trambanen, zoals een flexibele doorrijbeveiliging van de tram of verkeersregelaars gedurende de nacht, wenselijk waren geweest. De verkeerssituatie op de kruising oogt wat de rechtbank betreft niet zonder meer ongevaarlijk.

4.15.
Indien en voor zover de Gemeente de genoemde maatregelen had getroffen was, mogelijk, het ongeval van [eiser] voorkomen. De omstandigheid dat het ongeval van [eiser] , achteraf bezien, wellicht had kunnen worden voorkomen, is evenwel onvoldoende voor aansprakelijkheid van de Gemeente jegens [eiser] op grond van artikel 6:174 BW. Ook de enkele wenselijkheid van eventuele aanvullende maatregelen is daartoe onvoldoende.

4.16.
Hier komt het volgende bij. In het midden kan worden gelaten of de Gemeente rekening moest houden met fietsers die, in strijd met de verkeersregels, de omleiding voor fietsers niet volgen, maar met het autoverkeer de kruising oprijden via de autobanen. Zelfs als ervan wordt uitgegaan dat zij daarmee al rekening zou hebben moeten houden, mocht de Gemeente er in ieder geval vanuit gaan, gegeven de duidelijke versperring van het fietspad, dat die fietsers met het autoverkeer mee linksaf zouden slaan de Rijswijkse weg op, althans over de autorijbaan rechtdoor de Broekslootkade op. Zij hoefde er geen rekening mee te houden dat fietsers alsdan na het passeren van de, naast de verkeersgeleider gelegen, zeven rood-witte blokken in de bocht van de autorijbanen van de Jan van der Heidenstraat naar de Haagweg, en de zuil, de fietsersoversteekplaats zouden oprijden en daarmee, bij gebreke aan een specifiek waarschuwingsbord “opengebroken tramspoor” op een eerdere plaats dan hiervoor genoemd, niet bedacht zouden zijn op de opengebroken trambanen. Het achterwege laten van eventuele aanvullende maatregelen op dit punt rechtvaardigt dan ook niet de conclusie dat de weguitrusting ten tijde van het ongeval niet aan de daaraan te stellen eisen heeft voldaan.

4.17.
Verder acht de rechtbank van belang dat de reconstructie van de Haagweg, blijkens de ter comparitie onweersproken mededeling van de Gemeente, ongeveer zes maanden heeft geduurd. Niet is gesteld of gebleken dat zich gedurende deze reconstructie op deze kruising méér eenzijdige ongevallen hebben voorgedaan in verband met de opengebroken trambanen dan die waarbij [eiser] betrokken is geweest. Hoewel niet doorslaggevend, draagt ook die omstandigheid bij aan de conclusie dat de kruising deugdelijk beveiligd is geweest.

4.18.
Ten slotte wijst de rechtbank op het volgende. Blijkens de medische informatie die [eiser] na de comparitie heeft overgelegd, heeft de SEH van het MCH, locatie Westeinde, op 19 juli 2015 om 04.50 uur 2,2 promille Ethanol in het bloed van [eiser] gemeten. [eiser] is derhalve ten tijde van het ongeval zwaar onder invloed geweest van alcohol, nu zich vier keer de toegestane waarde van 0,5 promille in zijn bloed bevond. Daargelaten de snelheid waarmee [eiser] heeft gefietst, die volgens het proces-verbaal van politie hoger is geweest aangezien hij voor iemand op de vlucht zou zijn geweest, rust op de Gemeente geen verplichting rechtens om bij de beveiliging van de kruising rekening te houden met fietsers die zodanig onder invloed zijn van alcohol als [eiser] ten tijde van het ongeval was. De rechtbank neemt aan dat de mate waarin [eiser] onder invloed was, zijn beoordelingsvermogen in het verkeer sterk heeft verminderd. Ook deze omstandigheid, in samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, staat in de weg aan de conclusie dat de Gemeente bij de beveiliging van de kruising onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld en dat de weguitrusting daarom niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen.

4.19.
De nieuwe feiten en producties bij antwoordakte van de Gemeente en de daaraan in die akte verbonden stellingen, zoals het woonadres van [eiser] en de gestelde bekendheid van [eiser] met de situatie ter plaatse, laat de rechtbank bij haar beoordeling buiten beschouwing.

4.20.
De Gemeente is gelet op het vorenstaande, in aanmerking genomen de zogenoemde ‘Kelderluikcriteria’, niet jegens [eiser] aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW. Hierop stuit ook de gestelde aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW af, nu deze op dezelfde feiten en stellingen berust. Aan bespreking van het beroep op eigen schuld van de Gemeente komt de rechtbank niet toe. De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.

4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de Gemeente. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 10.353 (€ 3.903 aan griffierecht, tarief VII van € 2.580 x 2 ½ punt). De gevorderde wettelijke rente als de proceskosten niet binnen veertien dagen na heden wordt voldaan, wordt als onweersproken toegewezen. ECLI:NL:RBDHA:2017:11804