Rb Maastricht 191207 fietsongeval, botsing met paaltje; gevaarlijke situatie, onvold. waarschuwing
- Meer over dit onderwerp:
Rb Maastricht 191207 fietsongeval, botsing met paaltje; gevaarlijke situatie waarvoor onvoldoende waarschuwing
2.1 Op 29 juni 2005 rond 01.00 uur ’s nachts heeft op de Parkweg te Maastricht een ongeval plaatsgevonden, waarbij [Eiseres sub 1] al fietsend tegen een paaltje, dat zich bevond op de overgang van de ventweg in het fietspad, is gebotst en ten val is gekomen.
[Eiseres sub 1] fietste vanuit zuidelijke richting over de Parkweg te Maastricht. Op deze ventweg zijn aan de rechterzijde verlichte parkeerhavens gecreëerd. Aan de linkerzijde van de ventweg bevinden zich parkeervakken.
Op de plek, waar de ventweg over gaat in een fietspad, ter hoogte van de Parkresidentie, heeft de Gemeente drie rood-wit gemarkeerde paaltjes geplaatst. Twee van die paaltjes staan op het fietspad; een derde paaltje is geplaatst links náást het fietspad – in het verlengde van de twee andere paaltjes – in het gras.
De weersomstandigheden tijdens de bewuste nacht van 28 op 29 juni 2005 waren slecht, in die zin dat het regende.
[Eiseres sub 1] nam pas op het allerlaatste moment het meest rechterpaaltje waar, waardoor zij – teneinde dit paaltje te ontwijken – haar stuur nog snel enigszins naar links bijstelde. Hierdoor botste [Eiseres sub 1] vervolgens echter tegen het “middelste paaltje” dat zij voordien niet had waargenomen. (...)
3.5 [Eiseres sub 1] heeft voorts als gevaarzettende omstandigheid aangevoerd het feit dat de Gemeente vlak voor de overgang van de ventweg naar het fietspad, parkeervakken heeft gecreëerd en dat de afstand tot het laatste parkeervak en de paaltjes te kort is om adequaat te kunnen reageren en de paaltjes te omzeilen, terwijl er bovendien in het laatste parkeervak een busje geparkeerd stond waardoor ieder zicht op het fietspad en de paaltjes werd ontnomen.
De Gemeente betwist bij gebrek aan wetenschap dat er de betreffende avond een busje in het laatste parkeervak geparkeerd stond en voert voorts aan dat de afstand tussen de paaltjes en het laatste verticale parkeervak 4 meter en 48 centimeter bedraagt, zodat er volgens haar voldoende afstand is tussen dit parkeervak en de onderhavige paaltjes. Ter adstructie van deze laatste stelling verwijst de Gemeente naar haar bij conclusie van antwoord als productie 8 overgelegde foto.
Bij de beoordeling van de vraag of dit laatste parkeervak inderdaad te kort voor de paaltjes is geplaatst neemt de rechtbank het navolgende in aanmerking.
Onbetwist staat vast dat de afstand tussen de paaltjes slechts 1.08 meter bedraagt terwijl de afstand tussen de stoepranden en de paaltjes nog aanzienlijk minder bedraagt.
Los van de vraag of deze afstanden conform de CROW richtlijnen bevolen afstand is en van de vraag of en in hoeverre deze richtlijnen bindend dan wel slechts adviserend zijn, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval de korte afstand tussen de paaltjes en tussen de paaltjes en de stoepranden een omstandigheid vormt die de veiligheid van de fietsers, die in de onderhavige situatie waar de ventweg plots eindigt een toch al scherpe bocht naar links moeten maken, extra in gevaar brengt.
Gelet op deze op zich al gevaarlijke manoeuvre die fietsers dienen uit te voeren om op het fietspad te geraken acht de rechtbank het van wezenlijk belang dat de fietsers voldoende manoeuvreerruimte en tijd krijgen om zich aan die situatie aan te passen. Daarbij acht de rechtbank het van essentieel belang dat het zicht op het fietspad vrij is, zodat de fietsers de paaltjes tijdig kunnen waarnemen en hun fietsgedrag daarop kunnen aanpassen. Zulks geldt te meer nu vaststaat dat de paaltjes niet reflecteerden en niet met een voelbaar reliëf werden ingeleid en er bovendien onvoldoende directe verlichting in de gegeven situatie aanwezig was.
In het licht van de hiervoor omschreven omstandigheden acht de rechtbank een afstand van 4 meter en 48 centimeter tussen het laatste parkeervak en de paaltjes voor fietsers dan ook onvoldoende om hun gedrag op tijd aan die gevaarlijke situatie aan te passen.
Aldus handelend heeft de Gemeente een onveilige situatie in het leven geroepen, die met name gevaar voor fietsers oplevert, waarbij de vraag of er die bewuste avond al dan niet een busje in het laatste parkeervak geparkeerd stond waardoor mogelijk het zicht nog verder beperkt werd niet meer aan de orde is.
3.6 Rest de vraag of [Eiseres sub 1], zoals de Gemeente stelt doch door [Eiseres sub 1] wordt betwist, door bebording en aanwijzingen zijdens de Gemeente voldoende was gewaarschuwd voor de onderhavige gevaarzetting en daarop bedacht had moeten zijn.
Tegen de achtergrond van de in rechtsoverweging 3.2 genoemde uitgangspunten acht de rechtbank daarbij het volgende van belang.
Bij het nemen van verkeersmaatregelen had de gemeente in overweging moeten nemen dat niet alle deelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten en had zij er zich rekenschap van moeten geven dat ook fietsers die ter plekke niet bekend zijn, zich aldaar zouden begeven.
In dit verband is door [Eiseres sub 1] ter comparitie onbetwist gesteld dat zij als fietster met de situatie ter plekke onbekend was.
Voorts staat vast dat de Gemeente ter plekke enkel het verkeersbord (bord G 11 van Bijlage 1 behorende bij het R.V.V. 1990) heeft geplaatst dat aangeeft “verplicht fietspad”.
Op geen enkele manier wordt er echter gewaarschuwd voor de paaltjes die in feite het begin van het fietspad deels blokkeren, althans de vrije doorgang daarvan belemmeren en al helemaal niet voor het abrupte einde van de ventweg en de mede daardoor redelijk abrupte en noodzakelijke manoeuvre naar links.
Nu voorts vast staat dat de paaltjes niet reflecteerden en niet met een voelbaar reliëf werden ingeleid, heeft de Gemeente naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewaarschuwd voor de gevaarlijke situatie en hoefde [Eiseres sub 1] daarop dus niet bedacht te zijn.
Gezien deze omstandigheden was het voor de Gemeente redelijk voorzienbaar dat er – met name ’s nachts en/of bij slechte weersomstandigheden – een aanmerkelijk risico bestond op (ernstige) ongevallen. Zij had gezien de aard en ernst van het gevaar en de aanmerkelijke kans op (ernstig) letsel adequate maatregelen moeten treffen om zeker te stellen dat fietsers deze situatie tijdig kunnen waarnemen en hun fietsgedrag daarop kunnen aanpassen.
Zo had de Gemeente bijvoorbeeld het einde van de ventweg kunnen markeren door middel van een rood-wit geblokt hek me reflecterende blokjes en een langere afstand tussen het laatste parkeervak en het begin van het fietspad kunnen creëren. Een en ander klemt te meer, nu gesteld noch gebleken is dat het nemen van dit soort eenvoudige en niet kostbare maatregelen, geplaatst tegenover de ernst van het af te wenden gevaar en de kans op (ernstig) letsel, te bezwarend zouden zijn geweest.
In het licht van bovengenoemde omstandigheden heeft de Gemeente naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorg betracht om door middel van bebording en aanwijzingen en/of andere afdoende beveiligingsmaatregelen te waarschuwen voor de gevaarlijke situatie en de veiligheid van de fietsers te waarborgen.
3.6 Het bovenstaande leidt tot de slotsom dat de Gemeente niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht om ervoor te zorgen dat door de toestand van de weg de veiligheid van personen of zaken niet in gevaar wordt gebracht. LJN BC1654