Rb 's-Hertogenbosch 230113 fietser valt; veroordelend verstekvonnis is in kracht van gewijsde gegaan
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Hertogenbosch 230113 fietser valt; veroordelend verstekvonnis is in kracht van gewijsde gegaan, oordeel over eigen schuld nadien
- interne slordigheid gemeente en geen dekking door verzekering zijn geen redenen voor matiging
2. De feiten
2.1. Op 1 juli 2009, omstreeks 23:15 uur, is [eiseres] met de fiets op de Vughterweg te ’s Hertogenbosch tegen een betonnen ophoging gebotst. [eiseres] is daardoor gevallen en heeft letsel opgelopen.
2.2. [eiseres] heeft de Gemeente bij schrijven van 4 september 2009 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het haar overkomen ongeval. De Gemeente heeft de aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 6 oktober 2009.
2.3. Bij exploot van 15 juni 2010 heeft [eiseres] de Gemeente gedagvaard. Zij heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de Gemeente aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval op 1 juli 2009.
2.4. De rechtbank ’s Hertogenbosch heeft bij verstekvonnis van 2 juni 2010 voor recht verklaard dat de Gemeente aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het in de inleidende dagvaarding omschreven ongeval van [eiseres] op 1 juli 2009. Het vonnis is op 15 juni 2010 betekend aan de Gemeente.
2.5. Bij brief van 27 september 2011 heeft de raadsman van [eiseres] onder verwijzing naar het verstekvonnis de Gemeente verzocht om betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 50.000,00.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Naar aanleiding van de hiervoor bedoelde brief van 27 september 2011 is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of de Gemeente zich nog kan beroepen op eigen schuld aan de zijde van [eiseres], gegeven het vonnis van 2 juni 2010.
3.2. [eiseres] beantwoordt die vraag ontkennend. Subsidiair stelt zij dat van eigen schuld geen sprake is. Zij vordert daarom – samengevat – te verklaren voor recht dat de Gemeente gehouden is om aan [eiseres] haar schade als gevolg van het ongeval volledig en zonder enige vermindering uit hoofde van eigen schuld of uit welken hoofde dan ook te vergoeden, dan wel dat de Gemeente gehouden is een door de rechtbank te bepalen percentage van de schade van [eiseres] aan haar te vergoeden. Dit met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
3.3. De Gemeente stelt zich thans op het standpunt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in de onderhavige procedure opnieuw en volledig aan de orde kan komen, enerzijds omdat aan het verstekvonnis geen gezag van gewijsde toekomt, anderzijds omdat [eiseres] zelf nogmaals het volledige geschil in volle omvang aan de rechtbank voorlegt.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat het verstekvonnis gezag van gewijsde heeft. Artikel 236 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering bepaalt dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Aan deze voorwaarden is voldaan.
3.4.1. De rechtbank heeft in het verstekvonnis op basis van de feiten en stellingen zoals door [eiseres] geponeerd in de in die procedure uitgebrachte dagvaarding, de Gemeente aansprakelijk geoordeeld voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval. Dat de rechtbank volgens de Gemeente niet heeft geoordeeld dat sprake was van een gevaarlijke situatie, dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld en dat de weg niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen volgt de rechtbank niet. De grondslag voor de vordering van [eiseres] is dat sprake was van een gevaarlijke situatie en dat de weg niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Daarom is de Gemeente volgens [eiseres] als wegbeheerder aansprakelijk voor de door haar geleden schade. De rechtbank heeft in het verstekvonnis overwogen dat het gevorderde haar niet onrechtmatig of ongegrond voor komt. Daarmee is het oordeel over de grondslag van de vordering gegeven.
3.4.2. Voorts is het verstekvonnis in kracht van gewijsde gegaan. Voor kracht van gewijsde is vereist dat het verstekvonnis onherroepelijk is geworden. Tussen partijen is niet in geschil dat dat het geval is. Voor de goede orde stelt de rechtbank ook ambtshalve vast dat het verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Voor de aanvang van de verzettermijn van artikel 143 Rv is vereist dat het verstekvonnis in persoon is betekend. Het verstekvonnis is op 15 juni 2010 betekend aan de Gemeente. De deurwaarder heeft een afschrift van het verstekvonnis gelaten aan [A]. Of daarmee sprake is van betekening in persoon in de zin van artikel 49 Rv, waar de Gemeente wel van uit gaat, is niet duidelijk. Echter, in het onderhavige geval is sprake van het door de Gemeente plegen van daden van bekendheid met het verstekvonnis. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat de proceskostenveroordeling uit het verstekvonnis door de Gemeente is voldaan. Daarnaast is tussen [eiseres] en (de verzekeraar van) de Gemeente naar aanleiding van het verstekvonnis uitgebreid gediscussieerd over de vraag of nog plaats was voor het voeren van een eigen schuldverweer. Dat sindsdien meer dan vier weken zijn verstreken staat vast. Het verstekvonnis is onherroepelijk geworden en is daarmee in kracht van gewijsde gegaan.
3.4.3. Het beroep van de Gemeente op de door haar bij antwoord aangehaalde jurisprudentie faalt. Zoals de rechtbank ter comparitie al te kennen heeft gegeven, biedt die jurisprudentie, die niet ziet op verstekvonnissen, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat aan het onderhavige verstekvonnis geen gezag van gewijsde zou toekomen.
3.5. Dat [eiseres] het geschil in volledige omvang inclusief de aansprakelijkheidsvraag aan de rechtbank voorlegt, volgt de rechtbank evenmin. [eiseres] gaat in de onderhavige procedure onder verwijzing naar het verstekvonnis uit van aansprakelijkheid van de Gemeente en stelt dat op de schadevergoedingsplicht geen correctie wegens eigen schuld (meer) kan plaatsvinden. Dat betreft dus een andere vraag dan die, waarop in het verstekvonnis is beslist.
3.6. De rechtbank is met de Gemeente van oordeel dat het verstekvonnis wel ruimte laat voor het voeren van een eigen schuldverweer door de Gemeente. De rechtbank heeft de Gemeente in het verstekvonnis aansprakelijk geoordeeld, maar heeft zich niet uitgesproken over de vraag of de schade van [eiseres] al dan niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar stelling dat de rechtbank wel heeft geoordeeld over eigen schuld van [eiseres], omdat zij in de dagvaarding die tot het verstekvonnis heeft geleid bij de door de Gemeente buiten rechte gevoerde verweren heeft opgenomen dat er volgens de Gemeente “(…) geen sprake is van een gevaarlijke situatie dan wel ondeugdelijke waarschuwing of signalering indien ter zake de redelijkerwijs te verwachten voorzichtigheid en oplettendheid in acht wordt genomen.” Dit ziet op de vraag of de weg aan de eisen voldeed die men daaraan mocht stellen, rekening houdend met het feit dat niet alle weggebruikers de nodige voorzichtigheid betrachten. Het zegt niets over de vraag of er daadwerkelijk sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres] wegens het niet in acht nemen van de nodige voorzichtigheid. Het voert te ver om aan het opnemen van dit verweer in de dagvaarding en het toewijzen van de vordering in het verstekvonnis de conclusie te verbinden dat daarmee over eventuele eigen schuld aan de zijde van [eiseres] is beslist.
3.7. Met betrekking tot het beroep van de Gemeente op eigen schuld overweegt de rechtbank als volgt. De Gemeente voert ter onderbouwing van dat beroep feiten en omstandigheden aan die betrekking hebben op de inrichting van de weg op de plaats van het ongeval. Volgens de Gemeente was het duidelijk dat er naast de weg werd gebouwd. Er stonden hekken. Pal naast de verhoging stond werkende straatverlichting. De verhoging liep schuin af en was op zich niet gevaarlijk. De verhoging was ook in het donker goed zichtbaar. De verlichting zorgde voor een contrasterende schaduwwerking op het wegdek, waardoor de ophoging zelf extra werd gemarkeerd.
De Gemeente ziet hiermee over het hoofd dat deze feiten en omstandigheden thans geen rol meer kunnen spelen, gelet op het verstekvonnis. In het verstekvonnis ligt het oordeel besloten dat de inrichting van de weg niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Bij die eisen dient men er al van uit te gaan dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Dat er geen eerdere meldingen of klachten bij de Gemeente bekend zouden zijn en dat niet eerder ongevallen zouden zijn gebeurd op die plaats doet aan het vorenstaande niet af. Het komt er dus op aan of [eiseres] in verdergaande mate dan in de hiervoor bedoelde zin onvoorzichtig of onoplettend is geweest, en dat de schade daarom mede (of in de optiek van de Gemeente: geheel) kan worden toegerekend aan [eiseres]. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
3.8. Op de Gemeente rust de plicht om voldoende feiten en omstandigheden te stellen die tot de conclusie kunnen leiden dat [eiseres] onvoorzichtig of onoplettend was in de hiervoor bedoelde zin. Daaraan heeft zij niet voldaan. De Gemeente doet niet meer dan het opperen van suggesties. Zo voert zij aan dat [eiseres] mogelijk ter plaatse bekend was. Dat is niet voldoende. Overigens wil de “mogelijkheid” dat zij ter plaatse bekend was (ter comparitie heeft zij desgevraagd aangegeven wel eerder met de auto op de plaats van het ongeval te zijn geweest, maar niet met de fiets) nog niet zeggen dat vanwege het plaatsvinden van het ongeval “dus” sprake is geweest van onvoorzichtigheid of onoplettendheid, laat staan van de thans vereiste vergaande mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Dat [eiseres] voldoende rechts kon houden omdat het uiterst onaannemelijk is dat op het tijdstip van het ongeval ter plaatse auto’s stonden geparkeerd die het [eiseres] belemmerden om rechts te rijden, is niet meer dan een blote stelling die iedere feitelijke onderbouwing mist. Het betoog van de Gemeente dat [eiseres] niet heeft gesteld dat zij werd afgeleid door ander verkeer waardoor zij niet op de verhoging kon letten, snijdt geen hout. De conclusie luidt dat het beroep van de Gemeente op eigen schuld van [eiseres] faalt.
3.9. De Gemeente doet voorts een beroep op matiging van de schadevergoedingsplicht met een beroep op artikel 6:109 BW. Volgens de Gemeente is er een kans dat haar verzekeraar uiteindelijk geen dekking zal bieden. Door interne administratieve slordigheden heeft de Gemeente niet meer de kans gehad zich tegen aansprakelijkheid te verweren, terwijl de kans dat aansprakelijkheid in de eerdere procedure zou zijn afgewezen indien wel verweer zou zijn gevoerd niet ondenkbeeldig is. De Gemeente acht het onaanvaardbaar indien ten laste van haar volledige schadevergoeding wordt toegewezen, omdat [eiseres] door de interne slordigheid in een veel gunstiger positie is komen te verkeren. De rechtbank volgt de Gemeente hierin niet. De rechtbank acht het onaanvaardbaar dat de Gemeente op deze wijze het risico van de interne slordigheid wil afwikkelen op [eiseres], die daarop als buitenstaander geen enkele invloed heeft gehad. Dat de verzekeraar geen dekking zal bieden staat bovendien nog niet vast, nog daargelaten dat de rechtbank ook daarin geen grond ziet voor matiging van de schadevergoedingsplicht.
3.10. Gelet op het vorenstaande zal de vordering van [eiseres] om voor recht te verklaren dat de Gemeente gehouden is om aan [eiseres] haar schade als gevolg van het ongeval van 1 juli 2009 volledig en zonder enige vermindering uit hoofde van eigen schuld te vergoeden, worden toegewezen. De toevoeging “uit welken hoofde dan ook” neemt de rechtbank niet over in het dictum, omdat deze te onbepaald is.
3.11. Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat met toewijzing van de vordering in de hiervoor bedoelde zin er nog steeds ruimte is voor discussie omtrent de vraag of de door [eiseres] opgevoerde en nog op te voeren schadeposten toerekenbaar zijn aan de Gemeente. Op grond van artikel 6:98 BW komt slechts voor vergoeding in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Ook de discussie over de medische gevolgen van het ongeval, waarop de Gemeente al een voorschot heeft genomen maar die buiten het bestek van de onderhavige procedure valt, kan in dat kader nog in volle omvang worden gevoerd. LJN BY9301