Overslaan en naar de inhoud gaan

RBLIM 180718 wegbeheerder aansprakelijk voor dwarsleasie agv frontale botsing fietsers bij onoverzichtelijke situatie op te smal fietspad

RBLIM 180718 wegbeheerder aansprakelijk voor dwarsleasie agv frontale botsing fietsers bij onoverzichtelijke situatie op te smal fietspad


De feiten

2.1.
[eiser] is op [datum ongeval] 2015, fietsend op het fietspad dat de openbare weg de Schoor te Neer verbindt met de Haagweg te Kessel-Eik (hierna: het fietspad), in botsing gekomen met de hem tegemoet fietsende heer [X] (hierna: [X] ).

2.2.
Ten gevolge van voornoemd ongeval heeft [eiser] letsel opgelopen, onder meer in de vorm van een dwarslaesie ter hoogte van de nekwervels.

2.3.
Enige tijd na het ongeval is de begroeiing ter plaatse van het ongeval gesnoeid. Tevens is langs het fietspad een verkeersbord geplaatst dat waarschuwt voor een gevaarlijke situatie en een verkeersbord dat waarschuwt voor een afdaling van 10%, beide gericht naar de richting van waaruit [eiser] kwam.

2.4.
[eiser] heeft zowel de gemeente Peel en Maas als de gemeente Leudal aansprakelijk gesteld voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade.

2.5.
Bij fax van 24 april 2018 heeft mr. Vermeulen namens [eiser] de vordering tegen de gemeente Leudal (gedaagde 2) ingetrokken.


Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat :

te verklaren voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de materiele en immateriële schade die [eiser] lijdt ten gevolge van het ongeval;
veroordeling van de gemeente tot betaling van de schade en kosten, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente;
veroordeling van de gemeente tot betaling van een bedrag van € 100.000,-- of een bedrag dat de rechtbank juist acht als voorschot op de schadevergoeding, vermeerderd met rente;
veroordeling van de gemeente in de proceskosten, vermeerderd met rente.

3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat het ongeval veroorzaakt is door een gebrekkige toestand van het fietspad, zowel wat betreft de weginrichting als het wegonderhoud. [eiser] stelt de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade.

3.3.
De gemeente voert verweer.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.


De beoordeling

4.1.
Gelet op vermelde in 2.5 zullen – voor zover nodig – de vorderingen tegen gedaagde 2 worden afgewezen.

toedracht van het ongeval

4.2.
Ten aanzien van de toedracht van het ongeval stelt [eiser] als volgt. Hij was met twee fietsvrienden aan het wielrennen op het fietspad. [eiser] fietste voorop met een snelheid van ongeveer 20 kilometer per uur. Op een recht, overzichtelijk stuk van het fietspad haalde hij een langzamer rijdende fietser, de heer [Y] (hierna: [Y] ), in. Nadat [eiser] de inhaalmanoeuvre beëindigd had, kwam een flauwe bocht naar rechts, direct gevolgd door een, vanwege hoog struikgewas onoverzichtelijke, bocht naar links. [eiser] werd overvallen door de bocht naar links. [eiser] remde iets af en zag plots een tegemoetkomende fietser. Hij fietste op dat moment op een normale plaats op het smalle fietspad, namelijk iets rechts van het midden. [eiser] kon de fietser niet meer ontwijken en kwam met hem in botsing.

4.3.
De gemeente stelt dat [eiser] [Y] heeft ingehaald in de bocht naar rechts en dat de inhaalmanoeuvre nog gaande was toen [eiser] de bocht naar links inreed. [eiser] bevond zich daarom op de linker weghelft toen hij met [X] in botsing kwam. Bovendien reed [eiser] met een onverantwoord hoge snelheid.

aansprakelijkheid

4.4.
[eiser] stelt de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade, primair op grond van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW.

4.5.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Geen geschilpunt is dat het fietspad een opstal is in de zin van artikel 6:174 BW en dat de gemeente ten aanzien van het fietspad kan worden aangemerkt als wegbeheerder. Voor aansprakelijkheid van de wegbeheerder is vereist dat de weg qua aanleg, inrichting of onderhoud niet voldoet aan de eisen die daaraan onder de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. De wegbeheerder dient ervoor te zorgen dat een weg zodanig wordt ingericht en onderhouden dat hij geen gevaar oplevert voor de veiligheid van weggebruikers. De eisen die aan de inrichting en het onderhoud van een weg mogen worden gesteld hangen nauw samen met de verwachting die men van de desbetreffende weg mag hebben. Tegen bestaande gevaren dient door de wegbeheerder adequaat te worden gewaarschuwd. Anderzijds zullen weggebruikers er bij de door hen in acht te nemen voorzichtigheid rekening mee moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren, bijvoorbeeld wat betreft de gelijkmatigheid van het wegdek.

4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaalde situatie ter waarborging van de veiligheid maatregelen worden gevergd, moet niet alleen worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust mede betekenis toekomen aan de hem toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (vgl. Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1394). De op de wegbeheerder rustende zorgplicht strekt niet zo ver dat hij rekening dient te houden met weggebruikers die niet de in het algemeen te vergen voorzichtigheid in acht nemen (vgl. ECLI:NL:HR:2003:AI0830).

4.7.
Artikel 6:174 BW is verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Dit brengt mee dat geen sprake behoeft te zijn van een fout of van schuld van de aansprakelijk gestelde persoon. Subjectieve onbekendheid met het gebrek bevrijdt daarom de bezitter van de opstal niet (zonder meer) van aansprakelijkheid; in dit kader is voldoende dat het aan de opstal verbonden gevaar objectief kenbaar is (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BN6236).

4.8.
[eiser] stelt in dit verband het volgende. Het fietspad voldeed op het moment van het ongeval niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Uit het rapport van de door [eiser] ingeschakelde partijdeskundige Baan Hofman Ongevallenanalyse blijkt dat het fietspad niet voldoet aan de richtlijnen uitgevaardigd door het kennisplatform Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW-richtlijnen), omdat het te smal is voor fietsverkeer in twee richtingen, de bocht naar links te scherp is en er te weinig rijzicht is gelet op benodigde reactietijd om tot stilstand te kunnen komen ("stopzichtnorm"). Daarnaast is het fietspad gebrekkig omdat het zicht op de bocht geblokkeerd was door bomen en hoog struikgewas en omdat er geen waarschuwingsborden geplaatst waren.

4.9.
De gemeente had in de visie van [eiser] eenvoudig veiligheidsmaatregelen kunnen treffen, zoals:
- het fietspad eenrichtingsverkeer maken,
- het verbreden van het fietspad,
- het terugsnoeien van de begroeiing,
- fietsers middels een verkeersbord waarschuwen hun snelheid te matigen.

4.10.
De gemeente betwist dat het fietspad gebrekkig is in de zin van artikel 6:174 BW. Volgens de gemeente is het ongeval enkel te wijten is aan het roekeloze verkeersgedrag van [eiser] : hij reed met te hoge snelheid aan de verkeerde kant van de weg een onoverzichtelijke bocht in op een smal fietspad.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat het feit dat het fietspad niet aan de CROW-richtlijnen voldoet, niet maakt dat der sprake is van een normschending door de gemeente. De CROW-richtlijnen kennen geen wettelijke basis, het zijn slechts aanbevelingen en adviezen voor wegbeheerders. Het onderhavige fietspad is een recreatief fietspad, dat zich kenmerkt door een bochtig karakter en begroeiing; het is een "veredeld bospad". Fietsers (waaronder wielrenners) zoeken juist dergelijke bosfietspaden op vanwege het afwisselende en uitdagende karakter. De CROW-richtlijnen zijn dan ook niet van toepassing op dergelijke recreatieve fietspaden in een bosrijke omgeving als het onderhavige fietspad. Daarbij komt dat er onvoldoende ruimte is om ten aanzien van dit soort fietspaden aan de CROW-richtlijnen te voldoen.

Voorts stelt de gemeente dat de overrijdbare berm naast het fietspad de geringe breedte van het fietspad compenseert. Ook betwist de gemeente dat de bocht te scherp is en stelt zij dat de door het CROW gehanteerde "stopzichtnorm" waarnaar het rapport van Baan Hofman Ongevallenanalyse verwijst, is geschreven voor situaties bij kruispunten en aldus niet relevant is voor de onderhavige situatie.

4.11.
De gemeente stelt zich verder op het standpunt dat de door [eiser] genoemde veiligheidsmaatregelen niet van de gemeente gevergd kunnen worden. Indien het fietspad bestemd zou worden voor eenrichtingsverkeer, zou dit een te grote belasting betekenen voor het fietsverkeer, dat dan een grote omweg moet maken. De gemeente voert vier keer per jaar onderhoudsinspecties aan haar fietspaden uit, waarbij overhangende begroeiing wordt weggesnoeid. Het is het praktisch onmogelijk, te kostbaar en in strijd met het karakter van het fietspad om alle begroeiing laag te houden. Ten slotte kan niet van de gemeente gevergd worden om voor elke onoverzichtelijke bocht een waarschuwingsbord te plaatsen.

De gemeente stelt zich op het standpunt dat de aard en het karakter van het fietspad voor iedereen duidelijk is. Van een redelijk handelend gebruiker van het fietspad mag verwacht worden dat hij zijn weggedrag aanpast aan de aard en het karakter van het fietspad door zijn snelheid aan te passen, voldoende afstand te houden en rechts te blijven rijden. Nu [eiser] dit volgens de gemeente heeft nagelaten, is het ongeval aan zijn weggedrag te wijten en niet aan een gebrekkige staat van het fietspad.

4.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De gemeente dient als wegbeheerder ervoor zorg te dragen dat het fietspad zodanig wordt ingericht en onderhouden dat deze geen gevaar oplevert voor weggebruikers. Anders dan de gemeente is de rechtbank van oordeel dat er ter plaatse van het ongeval sprake was van een gevaarscheppende situatie. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.

4.13.
Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat de CROW-richtlijnen geen wettelijke norm zijn en slechts aanbevelingen en adviezen aan wegbeheerders bevatten. Dit brengt mee dat een wegbeheerder gegronde redenen kan hebben om ten aanzien van een bepaalde weg niet aan deze richtlijnen te voldoen. Hoewel het enkele feit dat een weg niet voldoet aan de CROW-richtlijnen dan ook niet zonder meer maakt dat sprake is van een normschending in de zin van artikel 6:174 BW, kan dit naar het oordeel van de rechtbank echter wel als (één van de) gezichtspunt(en) meewegen bij de beoordeling in de zin van artikel 6:174 BW.

4.14.
Niet betwist is dat het fietspad smal is, namelijk 120 centimeter. Eveneens is onbetwist dat een fiets een (maximum)breedte heeft van 75 centimeter. Dit brengt mee dat het lastig is voor tegemoetkomende fietsers om elkaar op het fietspad te passeren. Weliswaar heeft het fietspad aan de rechterzijde (gezien vanuit de richting waaruit [eiser] kwam) een overrijdbare berm, een vergelijkbare berm was er niet aan de linkerzijde van het fietspad, vanwege begroeiing tot aan het fietspad.

4.15.
Vast staat dat de bocht ter plaatse van het ongeval onoverzichtelijk is. De gemeente betwist dit niet en ook [X] heeft verklaard dat hij weet dat de laatste bocht voor Schoor onoverzichtelijk is (productie 2 bij dagvaarding). Op de foto's van de flauwe bocht naar rechts van vóór het snoeien (productie 7 bij dagvaarding) is ook te zien dat de bocht naar links geheel aan het oog onttrokken is.

Ter zitting heeft [eiser] onbetwist verklaard dat het fietspad, komende vanuit de richting van [eiser] , in eerste instantie gekenmerkt wordt door een langer recht stuk met aan beide zijden voldoende zicht, grotendeels door open veld. Uit de door [eiser] overgelegde foto's (productie 7 bij dagvaarding) blijkt dat op de plaats waar het fietspad een flauwe bocht naar rechts maakt, ook aan weerszijden van het fietspad de dichte(re) begroeiing begint. De rechtbank concludeert daaruit dat het fietspad ter plaatse van de flauwe bocht naar rechts overgaat in het door de gemeente bedoelde "veredeld bospad" (hierna: het bosfietspad). Direct na aanvang van het bosfietspad maakt het fietspad de bocht naar links.

4.16.
De gemeente wijst er terecht op dat van (brom-)fietsers verwacht kan worden dat zij de nodige voorzichtigheid in acht nemen op een bosfietspad als het onderhavige. Dit laat evenwel onverlet dat de gemeente er – juist op deze plaats – rekening mee diende te houden dat niet elke verkeersdeelnemer de nodige voorzichtigheid en oplettendheid betracht. Het overzichtelijke fietspad gaat op dat punt over in een onoverzichtelijk bosfietspad. Hoewel verwacht mag worden dat fietsers hun weggedrag aan de omstandigheden van een bosfietspad aanpassen, hoeven weggebruikers er geen rekening mee te houden dat er direct ná aanvang van het bosfietspad een bocht naar links volgt, waarbij slechts aan één kant een uitwijkmogelijkheid naar de berm bestaat. Nu de bocht naar links aan het oog onttrokken wordt door hoog struikgewas en bomen, worden weggebruikers, komende vanaf het overzichtelijke deel van het fietspad, hierdoor overvallen en hebben zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gelegenheid om te anticiperen en hun weggedrag tijdig aan te passen aan de omstandigheden van het bosfietspad. [eiser] heeft verklaard dat hij ooit een keer eerder gebruik had gemaakt van het fietspad, maar dat dit lang geleden was. Hij kende het fietspad niet en werd overvallen door de bocht naar links. Vanwege het hoge struikgewas zag hij de bocht niet aankomen en kon hij niet "door de bocht heen kijken". Omdat hij niet wist dat er een bocht aankwam, heeft hij niet kunnen anticiperen en zijn snelheid kunnen aanpassen. Onder deze omstandigheden diende de gemeente er rekening mee te houden dat – op deze plaats – niet elke verkeersdeelnemer de nodige voorzichtigheid en oplettendheid betracht.

De rechtbank is voorts van oordeel dat, indien tegemoetkomende fietsers elkaar op juist op deze plaats op het fietspad tegenkomen, onder voornoemde omstandigheden de kans op een ongeval met mogelijk ernstige gevolgen aanzienlijk is.

4.17.
[eiser] stelt dat de gemeente eenvoudig veiligheidsmaatregelen had kunnen nemen om de gevaarlijke situatie weg te nemen.

Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat – mede gelet op de beperkt beschikbare ruimte en financiële middelen – van de gemeente niet gevergd kan worden dat zij het hele fietspad verbreedt of tot eenrichtingsverkeer bestemd. De rechtbank is echter wel van oordeel dat van de gemeente verlangd kan worden dat zij ter plaatse eenvoudige maatregelen treft als het plaatsen van een verkeersbord dat waarschuwt voor een aankomende bocht naar links en/of het ter plaatse door snoeien laaghouden of verwijderen van de begroeiing die het zicht op de bocht naar links belemmert. Op de foto's van de flauwe bocht naar rechts die genomen zijn ná het snoeien door de gemeente (productie 8 bij dagvaarding) is te zien dat de bocht naar links vanuit de richting van [eiser] overzichtelijk is geworden, in de zin dat "door de bocht heen" gekeken kan worden tot aan het punt waar [X] vandaan kwam, waar een aldaar staand geel bord met de tekst "fietsers afstappen" te zien is. Ook het plaatsen van een verkeersbord dat waarschuwt voor gevaar vanwege een onoverzichtelijke bocht zou naar het oordeel van de rechtbank een eenvoudige en afdoende veiligheidsmaatregel geweest zijn.

4.18.
Uit het voorgaande volgt dat de gemeente de op haar als wegbeheerder rustende zorgplicht heeft geschonden, nu het fietspad ter plaatse van het ongeval niet voldoet aan de eisen die daaraan onder de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld en de gemeente onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Het feit dat in het verleden nooit eerder ongevallen op deze plaats hebben plaatsgevonden, doet hieraan niet af, aangezien op de wegbeheerder een risicoaansprakelijkheid rust.

Het gevaar lag besloten in de combinatie van de hiervoor vermelde omstandigheden. Anders dan de gemeente heeft gesteld, betekent dit dan ook niet dat het gehele fietspad niet aan de veiligheidseisen voldoet en dat de gemeente over de hele lengte van het fietspad veiligheidsmaatregelen moet treffen.

causaal verband

4.19.
De gemeente heeft betoogd dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen de gebrekkige weginrichting en het ontstaan van het ongeval ontbreekt.

Met betrekking tot het vereiste causaal verband heeft [eiser] het volgende gesteld. Als het fietspad veilig was geweest, zou het ongeval niet zijn gebeurd. In het geval dat er een waarschuwingsbord had gestaan of hij "door de bocht heen" had kunnen kijken, zou hij op de situatie hebben geanticipeerd.

4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente het zogenoemde "condicio sine qua non-verband" tussen het ongeval en de door de gemeente geschonden norm (het niet zorgdragen voor een veilig fietspad) onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De gemeente heeft niet gemotiveerd waarom [eiser] , als hij was gewaarschuwd voor de onoverzichtelijke bocht of als hij "door de bocht heen had kunnen kijken", niet op de situatie geanticipeerd zou hebben. Zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien waarom [eiser] – zelfs als zou komen vast te staan dat hij te hard en aan de verkeerde kant van het fietspad reed – desondanks niet op de situatie zou hebben geanticipeerd, bijvoorbeeld door te remmen en/of naar de rechterberm uit te wijken.

4.21.
Gelet op al het voorgaande zal de onder 1 gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.

eigen schuld

4.22.
Door de gemeente is nog aangevoerd dat [eiser] eigen schuld treft omdat het ongeval te wijten is aan de schuld van [eiser] , nu hij gelet op de situatie ter plaatse te hard fietste en zich ten tijde van het ongeval aan de linkerkant van het fietspad bevond, omdat hij direct daarvoor [Y] had ingehaald.

4.23.
Ingevolge artikel 6:101 BW wordt de schadevergoedingsplicht van de gemeente verminderd, wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend, de zogenaamde "eigen schuld". De rechtbank stelt voorop dat het aan de gemeente is om voldoende feiten en omstandigheden te stellen – en bij voldoende betwisting van de zijde van [eiser] te bewijzen – waaruit kan volgen dat het ongeval en de daaruit voortvloeiende schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend.

4.24.
De rechtbank volgt de gemeente niet in haar stelling dat [eiser] ten onrechte zijn snelheid niet heeft aangepast aan de situatie ter plaatse, gelet op het volgende. De gemeente heeft haar stelling dat [eiser] (veel) harder moet hebben gereden dan 20 kilometer per uur, onvoldoende onderbouwd. Weliswaar heeft [Y] in eerste instantie verklaard dat [eiser] hem "met hoge snelheid" inhaalde (productie 1 bij dagvaarding), hij heeft dit echter later gepreciseerd als ongeveer 20 kilometer per uur (productie 2 bij dagvaarding). De gemeente stelt zich op het standpunt dat aard en functie van het fietspad noopte tot het matigen van de snelheid tot 10 à 15 kilometer per uur. Tot direct vóór de flauwe bocht naar rechts kenmerkte het fietspad zich door een recht stuk door open veld. Gesteld noch gebleken is dat op dit stuk een snelheid van 20 kilometer per uur niet verantwoord was. Met de gemeente is de rechtbank van oordeel dat een weggebruiker op een bosfietspad zijn snelheid moet matigen, omdat een snelheid van 20 kilometer per uur niet overal op het bosfietspad een verantwoorde snelheid zal zijn. Nu echter het ongeval heeft plaatsgevonden direct na aanvang van het bosfietspad en [eiser] werd overvallen door de bocht naar links, kon naar het oordeel van de rechtbank van [eiser] niet verwacht worden dat hij zijn snelheid op dat moment al had aangepast. Daarom kan een eventuele naar omstandigheden te hoge snelheid naar het oordeel van de rechtbank niet aan [eiser] worden toegerekend.

4.25.
Voorts heeft de gemeente gesteld dat [eiser] zich aan de linkerkant van het fietspad bevond toen het ongeval plaatsvond. Zij heeft ter onderbouwing daarvan gewezen op de verklaring van [Y] , die tegenover de politie heeft verklaard dat " [eiser] aan de linkerzijde van het smalle fietspad de bocht naar links inging" (productie 2 bij dagvaarding) en later nog heeft verklaard: "P.(....)red LSA-LM)) fietste enigszins aan de linkerzijde i.v.m. inhaalmanoeuvre" (productie 3 bij dagvaarding). [eiser] heeft betwist dat hij aan de linkerkant fietste. Hij stelt dat de inhaalmanoeuvre al was beëindigd en dat hij op het moment van het ongeval enigszins rechts van het midden fietste.

4.26.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente haar stelling dat [eiser] zich aan de linkerkant van het fietspad bevond toen het ongeval plaatsvond onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals hiervoor reeds overwogen, is het fietspad erg smal voor een tweezijdig fietspad. Van een fietser hoeft niet verwacht te worden dat hij te allen tijde in de berm of direct langs de rand van het fietspad fietst; het is normaal om enige afstand van de berm te houden. Daarbij komt dat de berm aan de zijde van [X] begroeid was met hoog struikgewas, waardoor [X] ook enige afstand van de rand van het fietspad heeft moeten houden. Dit betekent dat vanwege de geringe breedte van het fietspad te verwachten valt dat fietsers zich in een normale situatie altijd enigszins richting het midden op het fietspad zullen bevinden. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat zowel zijn fiets als die van [X] door het ongeval geen schade heeft opgelopen. Hieruit volgt dat [eiser] niet frontaal op [X] is gebotst en zich aldus niet geheel aan de zijde van [X] bevond. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [eiser] op het moment van het ongeval te ver naar links – in de zin van verder dan verwacht kon worden – op het fietspad reed. Het beroep van de gemeente op artikel 6:101 BW slaagt daarom niet.

schadestaat

4.27.
Nu [eiser] vordert te verwijzen naar de schadestaatprocedure, dient beoordeeld te worden of de mogelijkheid aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden. [eiser] stelt dat hij als gevolg van het ongeval kosten heeft moeten maken ter zake van onder meer ziekenhuisopname en revalidatie, medische kosten en dat het toegankelijk maken van zijn woning ongeveer € 100.000,-- heeft gekost. Voorts stelt hij dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Nu de gemeente niet betwist dat [eiser] door het ongeval (ernstig) letsel heeft opgelopen, noch dat [eiser] de hiervoor genoemde kosten heeft moeten maken, acht de rechtbank de mogelijkheid dat [eiser] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden, aannemelijk.

4.28.
De vordering aangaande de verwijzing naar de schadestaatprocedure is, gelet op het vorenoverwogene, in beginsel toewijsbaar. Verwijzing naar de schadestaatprocedure dient echter achterwege te blijven indien de rechtbank de schade reeds nu zelf kan begroten. De rechtbank ziet daarvoor evenwel onvoldoende aanknopingspunten, zodat het onder 2 gevorderde zal worden toegewezen.

voorschot

4.29.
[eiser] heeft een voorschot op de door de gemeente te betalen schadevergoeding gevorderd van € 100.000,--. [eiser] heeft daartoe onder meer gesteld dat hij kosten heeft moeten maken voor het toegankelijk maken van zijn woning van € 100.000,--. De gemeente heeft deze kosten niet bestreden. Daarnaast heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij door het ongeval volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Uit het voorgaande en uit de ernst van het letsel volgt dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] een vordering op de gemeente heeft die het gevorderde voorschot van € 100.000,-- te boven gaat. Het voorschot zal worden toegewezen zoals gevorderd. ECLI:NL:RBLIM:2018:6819