RBLIM 251120 dodelijk ongeval velomobilist met dwars over bospad geplaatste oude bruin-grijze lantaarnpaal; gemeente aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 251120 dodelijk ongeval velomobilist met dwars over bospad geplaatste oude bruin-grijze lantaarnpaal; gemeente aansprakelijk
- kosten conform verzoek begroot en toegewezen 29 uur á € 235,00 = € 6815,00
2. De feiten
2.1.
[ verzoekster ] is de weduwe en erfgename van [ X ] .
2.2. Op 27 december 2018 is [ X ] vanuit zijn woonplaats [ woonplaats ] in zijn ligfiets/velomobiel vertrokken om deel te nemen aan de Oliebollentocht voor velomobilisten. De Oliebollentocht betreft een jaarlijks evenement, dat op 28 december 2018 in Roermond van start zou gaan.
2.3.
[ X ] had samen met een collega velomobilist afgesproken om van 27 op 28 december 2018 te overnachten bij Herberg De Bos aan de Bosstraat 115 te Swalmen (hierna: Herberg De Bos).
2.4.
[ X ] , die nog niet eerder bij Herberg De Bos was geweest, gebruikte zijn navigatie om zijn bestemming te bereiken. Tijdens zijn tocht had [ X ] bovendien een camcorder aan staan waardoor er beelden zijn van de tocht die [ X ] heeft gemaakt.
2.5.
[ X ] heeft het laatste gedeelte van de door de navigatie aangegeven route in het donker afgelegd over een onverhard en onverlicht bospad. Vlak voordat [ X ] zijn bestemming was genaderd, bevond zich een wegversperring - meer specifiek: een oude, afgezaagde lantaarnpaal - dwars over het bospad. [ X ] is met zijn velomobiel tegen deze wegversperring aangereden en is daarbij aan zijn hoofd getroffen. Als gevolg van dit ongeval heeft [ X ] ernstig letsel aan zijn hoofd opgelopen.
2.6.
[ X ] is diezelfde avond opgenomen in het Maastricht Universitair Medisch Centrum. Op 6 januari 2019 is [ X ] per ambulance overgebracht naar het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, waar hij op 12 januari 2019 is overleden.
2.7.
Op 11 maart 2019 heeft DAS, de rechtsbijstandverzekeraar van [ verzoekster ] , de Gemeente aansprakelijk gesteld. Vervolgens heeft de Gemeente de zaak in handen gegeven van haar verzekeraar Melior. Bij brief van 26 juni 2019 heeft Melior de aansprakelijkheid namens de Gemeente afgewezen.
3. Het verzoek
3.1.
[ verzoekster ] verzoekt, voor zover mogelijk bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat plaatsvond op 27 december 2018, primair op grond van 6:174 BW of subsidiair op grond van artikel 6:162 BW;
2. de Gemeente en Melior (in de hoedanigheid van aansprakelijkheidsverzekeraar van de Gemeente Roermond, op grond van artikel 7:954 BW), ieder voor zich en ook hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Volgens [ verzoekster ] is de Gemeente, als wegbeheerder, aansprakelijk voor (de gevolgen van het ongeval dat [ X ] is overkomen. [ verzoekster ] grondt die aansprakelijkheid primair op artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en subsidiair op artikel 6:162 BW. Zij stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de door de Gemeente geplaatste wegversperring onvoldoende zichtbaar is in de duisternis en daardoor een gevaarzettende situatie oplevert. Volgens [ verzoekster ] had de Gemeente veiligheidsmaatregelen moeten nemen om een botsing met de wegversperring te voorkomen. De Gemeente heeft dit niet gedaan terwijl het volgens [ verzoekster ] vrij eenvoudig was geweest om tegen minimale kosten veiligheidsmaatregelen te nemen. Nu geen veiligheidsmaatregelen zijn getroffen en het gevaar zich heeft verwezenlijkt, is de Gemeente volgens [ verzoekster ] aansprakelijk voor het ongeval dat [ X ] is overkomen.
3.3.
De Gemeente c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. De Gemeente c.s. stelt daartoe dat de wegversperring geen gebrekkige opstal is in de zin van artikel 6:174 BW en ook geen gevaarzettende situatie in de zin van artikel 6:162 BW oplevert. De Gemeente c.s. voert ter onderbouwing aan dat het verboden is om het gebied tussen zonsondergang en zonsopgang te betreden en dat de wegversperring in de duisternis voldoende zichtbaar was, hetgeen ook blijkt uit de filmbeelden van de camcorder van [ X ] . Volgens de Gemeente is het onwaarschijnlijk dat de door [ verzoekster ] gesuggereerde extra veiligheidsmaatregelen het ongeval hadden voorkomen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het bezwaar
4.1.1.
[ verzoekster ] heeft bezwaar gemaakt tegen het bij faxbrief van 22 september 2020 ingebrachte medisch advies van drs. Sok en stelt dat de Gemeente c.s. dit stuk te laat heeft ingebracht. Hierbij komt dat dit medisch advies niet in de thans aanhangige deelgeschilprocedure thuishoort en [ verzoekster ] dit medisch advies niet met haar medisch adviseur heeft kunnen bespreken. De Gemeente c.s. stelt dat het medisch advies wel degelijk tot de deelgeschilprocedure kan worden toegelaten nu het advies slechts een beperkte omvang heeft en [ verzoekster ] in de gelegenheid is gesteld om tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling kennis te nemen van het medisch advies.
4.1.2.
De rechtbank zal het medisch advies toelaten als processtuk. De inhoud kan echter buiten beschouwing blijven, aangezien deze voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant is. Partijen hebben enkel onderhandelingen gevoerd over de vestiging van de aansprakelijkheid en niet over de omvang van de aansprakelijkheid. Nu het medisch advies slechts ziet op de omvang van de aansprakelijkheid kan het derhalve geen bijdrage leveren aan de beoordeling van het thans aanhangige deelgeschil.
4.2.
De deelgeschilprocedure
4.2.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.2.2.
De deelgeschilprocedure kan ingevolge artikel 1019w Ry worden gevoerd over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt ter zake van aansprakelijkheid voor schade door dood of letsel in gevallen dat de beëindiging van dat geschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering zoals die zou zijn ingesteld indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt. Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, toetst de rechter op de voet van artikel 10192 Rv of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
4.2.3.
Vaststaat dat de onderhandelingen tussen partijen over de aansprakelijkheid van de Gemeente zijn vastgelopen. Tevens staat vast dat partijen het zinvol achten om een deelgeschil te entameren om zo de impasse over de aansprakelijkheidsvraag te doorbreken.
4.2.4. De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure kan worden beoordeeld. De aansprakelijkheidsvraag betreft een geschil aan het begin van het traject van de onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen. Net als bij andere deelgeschillen zal echter moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Naar het oordeel van de rechtbank leent de hier aan de orde zijnde aansprakelijkheidsvraag zich voor behandeling in de deelgeschilprocedure, nu deze op basis van de thans beschikbare stukken kan worden beslist en nadere bewijslevering door middel van getuigen niet noodzakelijk is. Tevens biedt een inhoudelijke beslissing van de rechtbank op het verzoek in beginsel voldoende perspectief op een buitengerechtelijke beslechting van het geschil; het stelt partijen in elk geval in staat een (efficiënte) vervolgstap te zetten, mogelijk in de richting van een vaststellingsovereenkomst. Hierbij komt dat partijen dit ook zelf zo hebben aangegeven. Het verzoek voldoet derhalve aan de criteria van artikel 1019w juncto 10192 Rv, zodat de rechtbank hierna aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van [ verzoekster ] toekomt.
4.3.
De inhoudelijke beoordeling
4.3.1.
De vraag die in dit geschil dient te worden beantwoord is of de Gemeente aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval dat [ X ] op 27 december 2019 is overkomen. Nu [ verzoekster ] haar verzoek primair grondt op artikel 6:174 BW, zal eerst dienen te worden beoordeeld of sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van de voornoemde bepaling en, zo ja, of het vereiste conditio sine qua non-verband bestaat tussen de normschending en het ongeval dat [ X ] is overkomen.
4.3.2.
Op grond van het eerste lid van artikel 6:174 BW is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Op grond van het tweede lid van dit artikel rust de aansprakelijkheid bij openbare wegen op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat onder openbare weg mede wordt begrepen de weguitrusting.
4.3.3.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat de aansprakelijkheid van de gemeente, als beheerder van het bospad, dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf die is ontwikkeld in het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 (dijkdoorbraak Wilnis). Bij het antwoord op de vraag of een opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. In dat kader komt onder meer betekenis toe aan de beleidsvrijheid die een gemeente heeft en de haar ter beschikking staande financiële middelen. Ook moet in aanmerking worden genomen dat van een gemeente mag worden verwacht dat zij er bij het aanbrengen van een opstal rekening mee houdt dat verkeersdeelnemers niet altijd goed opletten. Daar tegenover mag van verkeersdeelnemers worden verwacht dat zij zo voorzichtig zijn als in zijn algemeenheid mag worden verwacht.
4.3.4.
In dit geval gaat het om een wegversperring over een onverhard en onverlicht bospad. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet (althans onvoldoende gemotiveerd) weersproken, staat verder het navolgende vast. Het betreft een bospad, gelegen in een natuurgebied, dat geschikt is voor voetgangers, fietsers en ruiters en dat veel wordt gebruikt nu het een populaire toeristische route betreft en het bovendien deel uitmaakt van een knooppuntroute. Aan het begin van het bospad staat een bord waarop staat aangegeven dat het tussen zonsondergang en zonsopgang verboden is om het natuurgebied te betreden. De Gemeente heeft aan het einde van het bospad de wegversperring aangebracht, ter hoogte van de overgang van het bospad naar het parkeerterrein bij Herberg De Bos, om gemotoriseerd verkeer van het bospad te weren - en zo de veiligheid van de recreanten in het natuurgebied te bevorderen. Deze wegversperring bestaat uit een oude, bruingrijze afgezaagde lantaarnpaal, die als een permanente ‘slagboom' dwars over het bospad is aangebracht (hierna: de dwarsligger). In de directe nabijheid van de dwarsligger is geen verlichting aangebracht en ook op de dwarsligger zelf waren ten tijde van het ongeval geen oplichtende punten zoals bijvoorbeeld reflectoren of reflecterende tape aangebracht. Verder staat vast dat hoewel de dwarsligger (komend vanuit de richting van [ X ] ) aan de linkerzijde tussen wat obstakels door kan worden gepasseerd, het bospad recht onder de dwarsligger doorloopt.
4.3.5.
De Gemeente heeft betoogd dat het een feit van algemene bekendheid is dat een natuurgebied na zonsondergang niet meer betreden mag worden. De rechtbank stelt vast dat, nog afgezien van het feit dat een onderbouwing voor deze stelling ontbreekt, dit niet betekent dat de Gemeente er geen rekening meer mee behoeft te houden dat ook na zonsondergang weggebruikers in het natuurgebied aanwezig kunnen zijn. De aanwezigheid van het verbodsbord aan het begin van het bospad maakt dit niet anders, nu uit de beelden van de camcorder kan worden afgeleid dat dit bord niet is verlicht en daardoor voor passanten niet of nauwelijks leesbaar is. Daarnaast heeft de Gemeente, hoewel dit op haar weg lag, ook nagelaten te stellen dat dergelijke verkeersbord zich bij iedere toegangsweg, waaronder begrepen bospaden, tot het natuurgebied bevindt. De Gemeente had dus kunnen verwachten dat ook tussen zonsondergang en zonsopgang voetgangers en fietsers in het gebied aanwezig zijn en de dwarsligger op hun route zouden treffen. Gelet op het voorgaande had de Gemeente er rekening mee moeten houden dat de aanwezigheid van de dwarsligger gevolgen zou kunnen hebben voor de veiligheid van weggebruikers ter plaatse. Dat is te meer het geval nu de dwarsligger een bruingrijze kleur heeft en het bospad onder de dwarsligger doorloopt en daardoor ook de aangewezen te volgen route lijkt. Dat de dwarsligger voor de oplettende kijker, die op de hoogte is van hetgeen zich heeft afgespeeld, op de beelden van de camcorder te onderscheiden is, maakt dit niet anders. Dat betekent dat aan de Gemeente, als de wegbeheerder, de bijkomende eis gesteld mag worden dat zij, binnen de grenzen van het redelijke, voldoende veiligheidsmaatregelen neemt om ongelukken te voorkomen. De rechtbank is van oordeel, zoals [ verzoekster ] ook onweersproken heeft gesteld, dat de Gemeente in dit geval eenvoudig en tegen minimale kosten veiligheidsmaatregelen had kunnen treffen, bijvoorbeeld door (i) de dwarsligger te voorzien van een contrasterende kleur of reflectoren, (ii) zorg te dragen voor een duidelijk inleidende markering dan wel (iii) in de directe nabijheid van de dwarsligger adequate verlichting te plaatsen. Nu de Gemeente geen van de voornoemde veiligheidsmaatregelen heeft getroffen is, mede gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, sprake van een gebrekkige opstal en voldeed het bospad ter plaatse en ten tijde van het ongeval niet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen in de zin van artikel 6:174 BW.
4.3.6.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of het voorgaande er ook toe leidt dat de aansprakelijkheid kan worden gevestigd. Daarvoor is vereist dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de normschending (de gebrekkige opstal) en het ongeval dat [ X ] is overkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Uit de beelden van de camcorder volgt dat [ X ] , zonder dat hij vaart mindert, recht op de dwarsligger afrijdt, terwijl [ X ] kort daarvoor wel anticipeert op een - in een contrasterende kleur geschilderde – wegversperring die al vanaf grote afstand in de koplamp van het velomobiel zichtbaar is en met gepaste snelheid zijn rijrichting aanpast. De rechtbank is van oordeel dat [ verzoekster ] , gelet op alle overgelegde stukken met betrekking tot de ongevalssituatie en meer speciaal de beelden van de camcorder, voldoende onderbouwd heeft gesteld dat de oorzaak van het ongeval met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is gelegen in het ontbreken van een contrasterende kleur van de dwarsligger dan wel het ontbreken van reflectoren daarop, dan wel het ontbreken van verlichting. Hetgeen de Gemeente daartegen in heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.3.7.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, komt de rechtbank tot de slotsom dat de Gemeente aansprakelijk is voor het onderhavige ongeval op grond van artikel 6:174 BW. Al hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd, waaronder de subsidiaire grondslag (artikel 6:162 BW) en het debat over de toepassing van de omkeringsregel, stuit af op het voorgaande en behoeft geen afzonderlijke bespreking meer. Dit betekent dat de verzochte verklaring voor recht zal worden toegewezen.
4.4.
De kosten van het deelgeschil
4.4.1.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt, dient te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Dat is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu het verzoek van [ verzoekster ] wordt toegewezen, zal de rechtbank overgaan tot een begroting van de kosten aan de zijde van [ verzoekster ] .
4.4.2.
Op grond van artikel 1019aa Rv begroot de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt in de beschikking en neemt daarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in aanmerking. De begroting van de kosten staat los van de vraag of de wederpartij de kosten ook (volledig) dient te vergoeden. Daarvoor dient aansprakelijkheid vast te staan.
4.4.3.
[ verzoekster ] heeft een bedrag van € 6.815,00 exclusief btw verzocht ten aanzien van gemaakte buitengerechtelijke kosten. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft [ verzoekster ] bij faxbrief van 10 september 2020 een kostenoverzicht overgelegd van in totaal 29 uur á € 235,00 per uur.
4.4.4.
Nu de Gemeente c.s. de gevorderde kosten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en de rechtbank daartegen ook ambtshalve geen bedenkingen heeft, zullen de buitengerechtelijke kosten worden begroot op € 6.815,00 exclusief btw te vermeerderen met € 304,00 aan griffierecht. De Gemeente c.s. zal worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
Met dank aan de heer mr. J.A.C. Bruin, Meijer & Sarin Advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2020/RBLIM-251120