RBMNE 141020 geen aansprakelijkheid wegbeheerder voor val met fiets; van sleuf in wegdek en van val daardoor is niet gebleken
- Meer over dit onderwerp:
RBMNE 141020 geen aansprakelijkheid wegbeheerder voor val met fiets; van sleuf in wegdek en van val daardoor is niet gebleken
- kosten verzocht 31 uur x € 205,00 + 21%, toegewezen 20 uur x € 205,00 + 21% = € 4961,00
2
Het geschil
2.1.
[verzoekster] is op 20 juli 2018 met haar fiets gevallen, toen zij over een brug in de gemeente Zeist reed. Zij is daarbij gewond geraakt en met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Zij had een bloeduitstorting aan de oogkas en haar rechter bovenarm was gebroken. [verzoekster] heeft de Gemeente Zeist aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van dit ongeval. Achmea is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Gemeente Zeist.
2.2.
Volgens [verzoekster] was de situatie bij de brug onoverzichtelijk. Zij wist niet welk gedeelte van de brug bestemd was om met de fiets overheen te rijden. Bovendien was het wegdek slecht onderhouden en was er een sleuf langs de zijkant van het weggedeelte waarover zij fietste. Omdat zij niet zeker wist of zij op het juiste gedeelte van de weg fietste, heeft [verzoekster] zo veel mogelijk rechts aangehouden. Daardoor is zij met haar fietsband blijven haken in de sleuf in het wegdek. Daardoor heeft zij de controle over haar fiets verloren en is zij via de lage stoeprand naar rechts tegen de brugleuning gevallen.
2.3.
Gemeente Zeist heeft naar voren gebracht dat [verzoekster] niet heeft onderbouwd dat haar schade meer zal bedragen dan € 25.000,00. Daarom is volgens haar de kantonrechter de bevoegde rechter in deze zaak. Inhoudelijk heeft Gemeente Zeist tegengesproken dat zij aansprakelijk is voor de val met de fiets. Volgens haar was de verkeerssituaties op de plaats van het ongeval niet onoverzichtelijk en ook niet gevaarlijk.
3
De beoordeling
De bevoegdheid
3.1.
Op grond van artikel 93 sub a Rv worden vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000,00 door de kantonrechter behandeld en beslist.
3.2.
[verzoekster] heeft een voorlopige schadeopstelling overgelegd, waarin zij voor een aantal schadeposten concrete bedragen heeft genoemd van in totaal € 4.936,11. Voor de schadeposten mantelzorg, huishoudelijke hulp, toekomstige schade als gevolg van haar medische toestand en immateriële schade heeft zij geen bedragen genoemd, omdat de omvang daarvan nu en in de toekomst onvoldoende duidelijk is. Niet kan worden uitgesloten dat met deze p.m. schadeposten de totale schade meer zal bedragen dan € 25.000,00. Daarmee heeft [verzoekster] voldoende aannemelijk gemaakt dat de civiele handelsrechter bevoegd is in dit deelgeschil. De vraag of [verzoekster] (de hoogte van) deze schadeposten voldoende heeft onderbouwd en of zij daadwerkelijk zoveel schade lijdt is voor de beoordeling van de bevoegdheid niet van belang.
De aansprakelijkheid van Gemeente Zeist
3.3.
[verzoekster] baseert de aansprakelijkheid van de gemeente primair op artikel 6:174 BW (de aansprakelijkheid van de wegbeheerder) en subsidiair op artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad).
3.4.
De verplichting in artikel 6:174 BW dat de wegbeheerder er voor moet zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt, is een risicoaansprakelijkheid. Uit dit artikel volgt dat de wegbeheerder aansprakelijk is als een weg gebrekkig is en daardoor gevaar met zich brengt voor personen of zaken, en als dat gevaar zich verwezenlijkt. Deze aansprakelijkheid moet worden beoordeeld aan de hand van de door de Hoge Raad ontwikkelde maatstaven, bijvoorbeeld in het arrest van 7 oktober 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2283). Of een weg deugdelijk is moet objectief bepaald worden, waarbij gelet moet worden op het te verwachten gebruik of de bestemming. Daarbij is van belang hoe groot de kans is dat het gevaar zich verwezenlijkt en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk zijn en in redelijkheid van de wegbeheerder gevergd kunnen worden. Hier tegenover staat dat weggebruikers er rekening mee moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren. Weggebruikers moeten daarom ook zelf goed opletten en voorzichtig zijn.
3.5.
Uit de foto’s die [verzoekster] heeft overgelegd blijkt dat de situatie ten tijde van het ongeval als volgt was: Aan de rechterkant van de rijweg die naar de brug toe loopt ligt een groenstrook. De groenstrook wordt van de weg gescheiden door een betonnen rand. Op de plaats waar de rijweg overgaat in het bruggedeelte wordt deze betonnen rand steeds lager en daar gaat ook de groenstrook over in het wegdek van de brug. Dit gedeelte van de brug in het verlengde van de groenstrook is hoger gelegen dan de rijweg op de brug en wordt daarvan afgescheiden met een opstaande rand die met witte verf is gemarkeerd.
3.6.
De rechtbank is het niet eens met [verzoekster] dat deze overgang van de weg naar de brug onoverzichtelijk is. Voor fietsers die over de rijweg komen aanrijden is het meest voor de hand liggend om rechtdoor de rijweg te volgen en niet naar rechts het verhoogde gedeelte in het verlengde van de groenstrook op te rijden. De vriend van [verzoekster] die voor haar uit reed heeft de weg ook op deze manier gevolgd, evenals [verzoekster] zelf. Dus zelfs als het zo zou zijn dat de situatie twijfel zou oproepen welke route de juiste is, dan is de val van [verzoekster] daar niet door veroorzaakt, omdat zij door rechtdoor te rijden de juiste weg heeft gevolgd.
3.7.
[verzoekster] stelt dat de weg gebrekkig was door de aanwezigheid van een sleuf in het wegdek. Ook deze redenering van [verzoekster] volgt de rechtbank niet. Beide partijen hebben foto’s overgelegd waarop het gedeelte van het wegdek is te zien waar [verzoekster] is gevallen. Op geen van deze foto’s is een sleuf te zien in het wegdek, zoals [verzoekster] stelt. Op de foto’s is wel een langwerpige opening in de opstaande rand te zien die haaks op het wegdek staat. De Gemeente Zeist heeft naar voren gebracht dat deze opening is gemaakt om het regenwater af te voeren van het wegdek en dat het algemeen gebruikelijk is om dat op deze manier te doen. Ze wijst onder meer op de gebruikelijke trottoirkolk of put met een deksel in een trottoir. De rechtbank heeft geen reden om aan deze toelichting te twijfelen. Niet valt in te zien dat deze opening in de opstaande rand een gevaar oplevert voor een fietser die daar met normale oplettendheid langs fietst.
3.8.
Het is bovendien niet vast komen te staan dat [verzoekster] is gevallen omdat haar voorwiel in deze sleuf/opening terecht is gekomen. Er is één getuige die haar heeft zien vallen. Deze getuige heeft op de vraag of zij had gezien waardoor [verzoekster] is gevallen geantwoord:
“Ik zag dat dat ze stagneerde, ik dacht de trapper tegen de stoeprand. Gebeurde in een flits.”
Uit deze verklaring lijkt het erop dat [verzoekster] is gevallen doordat zij - mogelijk vanwege een stuurfout - met haar trapper tegen de opstaande rand is gekomen. Uit de verklaring blijkt in elk geval niet dat de opening in de rand een rol heeft gespeeld bij de val. Verder is het niet aannemelijk dat [verzoekster] samen met haar fiets naar de rechterkant, dus richting de brug is omgevallen, zoals zij heeft uitgelegd. Als zij met haar voorwiel klem was komen te zitten in de opening in de opstaande rand aan de rechterkant van haar fiets, zou de fiets van de rand af, dus naar de linkerkant zijn gevallen.
3.9.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sleuf in de weg was die de val van [verzoekster] heeft veroorzaakt. De weg was ten tijde van het ongeval niet gebrekkig en de situatie was ook niet om een andere reden gevaarlijk. De vraag of en zo ja op welke manier Gemeente Zeist de verkeerssituatie na het ongeval heeft veranderd, is daarom voor de beoordeling van de aansprakelijkheid niet van belang.
3.10.
Onder deze omstandigheden is ook geen sprake van onrechtmatig handelen van Gemeente Zeist.
3.11.
De conclusie is dat Gemeente Zeist niet aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW en ook niet op grond van artikel 6:162 BW.
De kosten van het deelgeschil
3.12.
De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
3.13.
[verzoekster] vordert een bedrag van € 7.689,55 inclusief btw als kosten van het deelgeschil (31 uur tegen een tarief van € 205,00 exclusief 21% btw).
3.14.
Gemeente Zeist heeft geen verweer gevoerd tegen het uurtarief. Over het aantal uren voert zij aan dat dat veel te veel is. Zij vindt een aantal van 16 uren redelijk.
3.15.
De zaak is niet omvangrijk en ook niet complex: het is inhoudelijk een beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aantal uren dat is besteed en opgegeven past daar niet bij. De rechtbank begroot de redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak op 20 uren x € 205,00 exclusief btw, dus op € 4.961,00 inclusief btw Daar moet het griffierecht van € 304,00 dat [verzoekster] aan de rechtbank heeft moeten betalen nog bij opgeteld worden. Omdat de aansprakelijkheid niet is komen vast te staan, zal de rechtbank de kosten alleen begroten en Gemeente Zeist niet veroordelen om dit te betalen. ECLI:NL:RBMNE:2020:4738