RBOBR 010420 mountainbiker rijdt tegen paaltje op midden van fietspad; weginrichting ism CROW-richtlijnen; omkeringsregel van toepassing; geen ES
- Meer over dit onderwerp:
RBOBR 010420 mountainbiker rijdt tegen paaltje op midden van fietspad; weginrichting ism CROW-richtlijnen; omkeringsregel van toepassing; geen ES
2 De feiten
2.1.
Het Dutmellapad is een onverlicht verhard fietspad in de gemeente Son en Breugel dat loopt door een bosrijk gebied. In 2011 stond op het midden van dit fietspad, ongeveer ter hoogte van het gebouw van de scouting, een rood-wit verkeerspaaltje (hierna: het paaltje) met aan weerszijden van het fietspad twee bruine paaltjes. Het fietspad was destijds ongeveer 2 meter breed en liep op de plaats van het paaltje rechtdoor. Een foto van de situatie in 2010 is opgenomen als afbeelding 1.
Afbeelding 1 – foto van de situatie in 2010
2.2.
[eiser] heeft op 8 februari 2011 in de vroege ochtend een ongeval gehad met zijn fiets waarbij hij hard ten val is gekomen. Enige tijd na het ongeval is hij naar huis gefietst, waar zijn echtgenote hem heeft opgevangen en naar het ziekenhuis heeft gebracht. In het ziekenhuis is vastgesteld dat hij als gevolg van het ongeval ernstig lichamelijk letsel had, onder andere bestaande uit een nekwervel- en schedelfractuur.
2.3.
In het medisch dossier is over de toedracht van het ongeval het volgende opgenomen: “Vanochtend met de racefiets om 6:45 tegen een paaltje aangereden en hard gevallen. Is hierbij mogelijk kort buiten bewustzijn geweest. Weet dat hij op de stoeprand een tijdje heeft gezeten is daarna zelf nog 2 km naar huis gefietst kwam om half 8 thuis volgens echtgenote.”
2.4.
Op 23 februari 2011 heeft [eiser] bij de gemeente de volgende melding gedaan: “Goedemorgen mhr/mevr Hierbij wil ik U wijzen op een onveilige situatie op het Dutmellapad. Een situatie die mij de nodige lichamelijke schade heeft opgeleverd. 08 feb 2011 om 6.15 fietste ik over het fietspad komende vanuit Gentiaan richting de Bestse weg. Vanwege de duisternis fietste ik met mijn verlichting aan op het midden van het fietspad. Doordat ik een redelijk snel tempo fietste heb ik het onverlichte paaltje MIDDEN op het fietspad niet gezien. Met als gevolg: een gebroken nekwervel, een op meerdere plaatsen gebroken oogkas en mijn hoofd geschaafd. Helaas ben ik niet de enige die al eens op dat toch al smalle fietspad tegen dat paaltje aangereden is. Ik hoop snel van U te horen zodat dit niet vaker meer voorkomt.”
2.5.
Bij brief van 3 februari 2016 heeft [eiser] de gemeente voor het eerst aansprakelijk gesteld voor de als gevolg van het ongeval van 8 februari 2011 geleden en nog te lijden schade.
2.6.
Bij brief van 13 mei 2016 heeft de gemeente de aansprakelijkheid afgewezen.
3 Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de door [eiser] als gevolg van het ongeval van 8 februari 2011 geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van de gemeente in de kosten.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Feitelijke toedracht: is [eiser] tegen het paaltje aangefietst?
4.1.
[eiser] stelt de gemeente als wegbeheerder aansprakelijk voor de schade die hij als gevolg van zijn ongeluk heeft geleden. Hiervoor dient allereerst vast komen te staan dat [eiser] daadwerkelijk tegen het paaltje is aangereden. Dit aspect zal daarom als eerste worden beoordeeld.
4.2.
[eiser] heeft over de feitelijke toedracht gesteld dat hij op 8 februari 2011 in de ochtend rond 6.00 uur vanuit zijn huis is vertrokken en in het donker over het Dutmellapad vanuit de richting Gentiaan in de richting van de Bestseweg is gefietst. Hij was op weg naar zijn werk [werkadres] in [woonplaats 3] , waar hij nog niet zo lang werkte. Het was daarom de eerste keer dat hij deze route fietste. Op het moment dat hij over een lang recht stuk van het Dutmellapad fietste is hij tegen het paaltje aangefietst en daarbij hard ten val gekomen. Op het moment van het ongeval waren geen andere mensen aanwezig. Ter onderbouwing van zijn stelling verwijst hij naar wat daarover in zijn medisch dossier is opgenomen en wat hij daarover heeft geschreven toen hij op 23 februari 2011 bij de gemeente melding van het ongeval heeft gemaakt.
4.3.
De gemeente betwist dat hij tegen het paaltje is aangereden. Zij wijst er op dat in het medisch dossier staat dat hij op een stoep is gaan zitten terwijl er in de buurt van het paaltje geen stoep is. Ook volgt uit het medisch dossier dat hij op een racefiets zat, terwijl hij zelf aangeeft dat hij op een mountainbike fietste. Daarnaast betwijfelt de gemeente of het met zulk ernstig letsel nog mogelijk is om naar huis te fietsen en wijst zij er op dat de tijd tussen het ongeval rond 06.10 uur en de tijd dat hij is thuisgekomen om 07.30 erg lang is. Verder wijst de gemeente er op dat het paaltje op ca. 2 kilometer van zijn huis staat en dat het daarom onaannemelijk is dat hij dit paaltje nog nooit eerder heeft gezien. Ook is [eiser] eerder op zijn route al langs een paaltje gekomen en heeft hij dit paaltje blijkbaar wel gezien. Het is volgens de gemeente daarom onaannemelijk dat hij dit specifieke paaltje niet gezien heeft en daar tegenaan is gebotst.
4.4.
[eiser] heeft in reactie hierop aangegeven dat hij nadat hij is gevallen op een boomstam is gaan zitten en dat hij niet kan verklaren waarom in zijn medisch dossier is komen te staan dat hij op een stoeprand is gaan zitten. Ook heeft hij geen racefiets maar een ATB-fiets (mountainbike). Verder is hij als beroepsmilitair wel wat gewend en kon hij dus nog wel naar huis fietsen. Wel was hij dusdanig hard gevallen dat hij eerst een tijdje moest bijkomen, voordat hij verder kon fietsen. In eerste instantie wilde hij nog naar de kazerne fietsen en om daar naar de arts te gaan, maar hij voelde zich dusdanig slecht dat hij toch naar huis is gegaan. Hij was in de war en daardoor eerst ook nog de verkeerde kant op gefietst. Hierdoor was hij uiteindelijk rond 7.30 uur thuis. Verder had hij het paaltje wel eens gezien bij het wandelen, maar had hij nog nooit op dit fietspad gefietst. Het eerdere paaltje heeft hij wel gezien, maar dat stond op een verhoging en in de buurt van een lantaarnpaal. Dat paaltje was dus duidelijk zichtbaar.
4.5.
Met zijn stellingen heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat hij tegen het paaltje is aangereden. [eiser] heeft onder andere in het ziekenhuis direct na het ongeval verklaard dat hij tegen het paaltje is aangereden. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [eiser] dit verhaal zo kort na het ongeval heeft verzonnen, met dan blijkbaar als doel om de gemeente aansprakelijk te kunnen stellen. Hij heeft de gemeente ook pas op 3 februari 2016 voor het eerst aansprakelijk gesteld, zodat voor dit scenario geen enkele aanwijzing aanwezig is. Bovendien heeft hij ook in zijn melding bij de gemeente van 23 februari 2011 aangegeven dat hij tegen dit specifieke paaltje is aangefietst. De gemeente heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waarom dit niet waar zou (kunnen) zijn. Voor zover de gemeente op omstandigheden heeft gewezen die volgens haar in het verhaal van [eiser] niet waarschijnlijk zouden zijn, heeft [eiser] hiervoor bovendien steeds een logische verklaring gegeven. Gelet hierop heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd, zodat voldoende vast is komen te staan dat [eiser] ten val is gekomen doordat hij tegen het paaltje is aangefietst.
Voldeed de weginrichting aan de te stellen eisen?
4.6.
Vervolgens is de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor de schade die [eiser] als gevolg van het ongeluk heeft geleden. Voor beantwoording van die vraag is artikel 6:174 BW van belang. Op grond van het eerste lid van dit artikel is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Op grond van het tweede lid van dit artikel rust de aansprakelijkheid bij openbare wegen op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeerd. Lid 6 van dit artikel bepaalt dat onder openbare weg mede wordt begrepen de weguitrusting.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente in dit geval als wegbeheerder aansprakelijk is als komt vast te staan dat de weginrichting op de plek van het ongeluk niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. Tussen partijen is wel in geschil of het paaltje en de weginrichting daar omheen in dit geval aan die eisen voldeed.
4.8.
[eiser] stelt hierover allereerst dat het paaltje op deze locatie niet noodzakelijk was, aangezien de verkeerssituatie in 2017 is aangepast en het paaltje toen is weggehaald. Verder lijken er niet veel auto’s op die plek te komen en hadden deze ook met verkeersborden kunnen worden geweerd of had de parkeerplaats kunnen worden afgesloten (bijvoorbeeld met een rij paaltjes) om het zo voor auto’s onmogelijk te maken om vanaf de parkeerplaats het fietspad op te rijden. Voor zover het paaltje wel noodzakelijk was, voldeed het paaltje niet aan de eisen die je daar aan mocht stellen. Het is algemeen bekend dat paaltjes op een fietspad gevaarlijk zijn, zodat bij het plaatsen van een paaltje extra veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen om de situatie zo veilig mogelijk te maken. Dat is hier niet gebeurd. Het betrof een smal paaltje en zowel de locatie rondom het paaltje als het paaltje zelf waren niet verlicht. De witte verf op het paaltje was daarnaast niet reflecterend en betrof slechts een klein deel ten opzichte van het rode deel van de paal. De witte verf was bovendien gedeeltelijk van het paaltje afgesleten. Verder werd het paaltje niet ingeleid met zichtbare en voelbare ribbelmarkering op het wegdek om fietsers voor het paaltje te waarschuwen. De paaltjes aan weerszijden van het fietspad hadden daarnaast geen opvallende kleur en waren daardoor in het donker helemaal niet zichtbaar. Op al deze aspecten had de gemeente meer kunnen en moeten doen om de situatie veiliger te maken. [eiser] verwijst hierbij naar de CROW-fietsberaadpublicatie 27 uit 2014, waarin het belang van inleidende ribbelmarkering en verlichting specifiek wordt benadrukt en ook wordt aangegeven dat de rood/wit verhouding en de dikte van de paal effect hebben op de mate waarin een paal opvalt. Daarnaast heeft [eiser] verwezen naar de Ontwerpwijzer Fietsverkeer uit 2006 waarin op pagina 149 ook wordt gesproken over inleidende ribbelmarkering als noodzaak bij paaltjes op fietspaden.
4.9.
De gemeente stelt allereerst dat het paaltje op deze locatie wel noodzakelijk was om auto’s te weren. Het paaltje stond daar om te voorkomen dat het fietspad als sluiproute zou worden gebruikt en om criminele activiteiten op die plek te weren. Volgens de gemeente voldeed het paaltje daarnaast ook aan de eisen die je daaraan mocht stellen. Het paaltje stond in het midden op het fietspad, had een normale dikte en was uitgevoerd in een wit-rode reflecterende kleur waarmee het zich onderscheidde van het grijze fietspad.
De gemeente heeft ook geen eerdere klachten of meldingen gekregen over ongevallen die zich hebben voorgedaan met het paaltje. Het paaltje is onverlicht omdat het fietspad door het bos gaat en daar in principe geen verlichting is. Vanwege de duisternis had [eiser] volgens de gemeente juist extra moeten opletten. Hij had bovendien een paaltje kunnen verwachten omdat hij aan het begin van het fietspad ook al een paaltje was tegengekomen. Verder stelt de gemeente dat zij geen rekening kon houden met de CROW-fietspublicatie uit 2014 omdat deze op het moment van het ongeval in 2011 nog niet verschenen was. Daarnaast brengen adviezen van de CROW geen verplichtingen voor de gemeente met zich mee. De keuze voor een paaltje in het midden van het fietspad zonder verdere markering was destijds overeenkomstig het beleid van de gemeente. Dat in 2015 op het fietspad witte markering is aangebracht en in 2017 de hele situatie is aangepast, betekent volgens de gemeente niet dat daarvoor sprake was van een onrechtmatige situatie.
4.10.
Bij beantwoording van de vraag of het paaltje en de weginrichting daar omheen voldeed aan de eisen die men daaraan mocht stellen, geldt als uitgangspunt dat op de gemeente als wegbeheerder de plicht rust om ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Dit betekent dat wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor de weggebruiker, zij er door deugdelijke maatregelen voor moet zorgen dat de veiligheid voldoende gewaarborgd blijft. Hierbij moet de gemeente er rekening mee houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds voldoende oplettend en voorzichtig zijn (HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547). Bij de beantwoording van de vraag of in een situatie maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid te waarborgen moet niet alleen worden gelet op hoe waarschijnlijk het is dat niet goed wordt opgelet of voorzichtig wordt gehandeld, maar ook op de kans dat daardoor ongelukken ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en hoe bezwaarlijk de te nemen veiligheidsmaatregelen zijn. Tegenover deze zorgplicht van de wegbeheerder staat de verplichting van de weggebruiker om zo voorzichtig te zijn als men in zijn algemeenheid mag verwachten.
4.11.
Van obstakels, zoals paaltjes, die geplaatst worden op een fietspad is algemeen bekend dat deze potentieel gevaarlijk zijn en ongelukken kunnen veroorzaken met aanzienlijk letsel tot gevolg. Het is daarom – nog los van de vraag of het plaatsen van het paaltje noodzakelijk is – aan de gemeente om voldoende veiligheidsmaatregelen te nemen om dergelijke ongelukken te voorkomen. Dat heeft de gemeente in dit geval onvoldoende gedaan. Het ging in dit geval om een smal paaltje, waarbij de enige veiligheidsmaatregel eruit bestond dat het paaltje rood was en twee (al dan niet reflecterende) witte banen had. Het paaltje was echter niet verlicht en stond ook verder op een onverlichte locatie, waardoor het paaltje in het donker niet goed zichtbaar was. Het paaltje had daarnaast geen inleidende ribbelmarkering, zodat fietsers ook hierdoor niet werden gewaarschuwd. Gelet op de mogelijk ernstige gevolgen van een aanrijding met een paaltje, had de gemeente extra veiligheidsmaatregelen moeten treffen. In dit kader is niet doorslaggevend of de witte verf op het paaltje reflecterend was, omdat alleen deze veiligheidsmaatregel in dit geval onvoldoende was. Zeker nu het slechts twee smalle banen witte verf betrof en de gemeente niet kan uitsluiten of de verf beschadigd was. De witte banen hadden daarom – zeker in het donker – een te beperkte waarschuwende werking. Als verlichting als extra veiligheidsmaatregel geen optie was, dan had de gemeente in elk geval moeten kiezen voor inleidende ribbelmarkering. Ook voor 2011 werd het belang hiervan door het CROW immers al benadrukt en aan de richtlijnen van het CROW – als onafhankelijk kennisinstituut voor onder andere infrastructuur, verkeer en vervoer – zou door de gemeente grote waarde moeten worden gehecht. Bovendien had ook een breder en opvallender paaltje (met grotere witte reflecterende vlakken) voor de hand gelegen. Van beide maatregelen is niet gesteld of gebleken dat het bezwaarlijk zou zijn geweest om deze te nemen. Nu de gemeente geen van deze maatregelen heeft getroffen, voldeed (de weginrichting rondom) het paaltje niet aan de eisen die men daaraan mocht stellen.
4.12.
Voor zover de gemeente nog heeft aangevoerd dat [eiser] voorzichtiger had moeten zijn omdat hij op een donker fietspad fietste, geldt dat dit – wat daar verder ook van zij – niet doorslaggevend is voor de vraag of het paaltje voldeed aan de daaraan te stellen eisen. De gemeente moet er namelijk ook rekening mee houden dat niet alle verkeersdeelnemers steeds voldoende voorzichtig en oplettend zijn.
Was het ongeluk ook gebeurd als het paaltje niet gebrekkig was geweest?
4.13.
Nu vaststaat dat het paaltje niet voldeed aan de eisen die daaraan gesteld mochten worden, is van belang dat de gemeente heeft aangevoerd dat het ongeval ook zou zijn gebeurd als het paaltje wel aan de eisen had voldaan.
4.14.
Bij de beoordeling van deze stelling is van belang dat [eiser] zich in dit geval voor het causale verband tussen het gebrek aan het paaltje en het ongeval op de zogenaamde ‘omkeringsregel’ kan beroepen (HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1890, NJ 2009/28). Dit betekent dat hij alleen aannemelijk hoeft te maken dat het gevaar dat door het gebrekkige paaltje werd veroorzaakt zich heeft voorgedaan, zonder dat hij ook de precieze toedracht van het ongeval aannemelijk hoeft te maken. Zoals hiervoor onder 4.5 is overwogen, heeft [eiser] in dit geval voldoende aannemelijk gemaakt dat hij tegen het paaltje is aangefietst. In dat geval brengt de omkeringsregel met zich mee dat de gemeente als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 lid 1 BW aansprakelijk is, tenzij zij voldoende twijfel zaait over de veronderstelling dat oorzakelijk verband bestaat tussen de gebrekkige toestand van het paaltje en het ongeval. De gemeente heeft in dit geval enkel gesteld dat het ongeval ook was gebeurd als het paaltje wel aan de eisen had voldaan, maar heeft dit verder niet onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldoende twijfel gezaaid over het veronderstelde oorzakelijke verband. Er moet daarom van worden uitgegaan dat tussen het gebrek aan het paaltje en het ongeluk causaal verband bestaat.
4.15.
Voorgaande betekent dat de gemeente in principe aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van het ongeval van 8 februari 2011 geleden en te lijden schade.
Heeft [eiser] eigen schuld?
4.16.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord voor welke schade de gemeente aansprakelijk is. In dat kader is relevant dat de gemeente als verweer heeft gevoerd dat [eiser] eigen schuld heeft aan het ongeval.
4.17.
De gemeente heeft hierover gesteld dat het een donker fietspad was en dat [eiser] daarom voorzichtig had moeten fietsen en extra oog had moeten hebben voor eventuele obstakels. Daarbij was hij eerder ook al langs een paaltje gefietst, zodat hij nog een paaltje kon verwachten. Als hij beter had opgelet en minder snel had gefietst, dan was het ongeluk niet gebeurd. Daarnaast stelt de gemeente in haar conclusie van antwoord dat [eiser] niet heeft gesteld dat hij zijn fietslamp aan had staan.
4.18.
[eiser] heeft in dit kader gesteld dat aan hem als fietser geen hoge eisen mogen worden gesteld en dat hij ongeveer 20-25 km/uur fietste en verlichting had op zijn fiets. Hiermee heeft hij niet onvoorzichtig gehandeld. Het eerdere paaltje heeft hij daarnaast wel gezien, maar dat stond op een verhoging en in de buurt van een lantaarnpaal, dus dat was veel beter zichtbaar.
4.19.
Op grond van artikel 6:101 BW wordt de schade van de benadeelde niet volledig vergoed als de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan hem kan worden toegerekend. Van die situatie is in dit geval geen sprake. Van [eiser] mocht verwacht worden dat hij licht op zijn fiets had, maar [eiser] heeft op de zitting onweersproken gesteld dat dit het geval was. Daarnaast is een snelheid van 20-25 km/uur voor een fietser in het donker niet dusdanig hard, dat dit eigen schuld aan de kant van [eiser] oplevert. De gemeente mocht niet van [eiser] verwachten dat hij zo voorzichtig zou fietsen dat hij ook in het donker een onverlicht paaltje op het midden van het fietspad gezien zou hebben. Gelet hierop is van eigen schuld aan de kant van [eiser] geen sprake. De gemeente is daarom voor de volledige schade aansprakelijk.
Conclusie
4.20.
Gelet op het voorgaande kan de vordering van [eiser] worden toegewezen. In dit kader wil de rechtbank tot slot partijen nog meegeven dat het hen – nu vaststaat dat de gemeente aansprakelijk is – vrijstaat om over de hoogte van de te vergoeden schade alsnog een minnelijke regeling te treffen. ECLI:NL:RBOBR:2020:1890