Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 220422 De Rotterdamse Regelrechter; val bij punaisedrempel; CROW-richtlijn; Geen gebrekkig opstal idzv 6:174; Afwijzing

RBROT 220422 De Rotterdamse Regelrechter; val bij punaisedrempel; CROW-richtlijn; Geen gebrekkig opstal idzv 6:174; Afwijzing
- Gemeente R.dam ziet bij Rotterdamse Regelrechter af van proceskostenveroordeling en neemt ook griffierecht voor rekening

locatie ongeval goo.gl/maps/

1.
Het verloop van de procedure

1.1.
Op 15 juli 2021 is op de griffie per e-mail een door [naam aanvraagster] ingevuld aanmeldformulier ontvangen, waarmee [naam aanvraagster] een zaak tegen de Gemeente bij de Rotterdamse Regelrechter heeft aangemeld.

1.2.
Uit hoofde van een afspraak tussen de Rechtbank Rotterdam en de Gemeente is het de kantonrechter bekend dat de Gemeente akkoord gaat met het verzoek van [naam aanvraagster] om de door haar aangemelde zaak door de Rotterdamse Regelrechter te laten behandelen, zodat vervolgens aan de Gemeente is gevraagd om alle dossierstukken waar zij over beschikte aan de kantonrechter te doen toekomen. Die stukken heeft de kantonrechter bij e-mail van 20 juli 2021 van de Gemeente ontvangen.

1.3.
De kantonrechter heeft verder nog de volgende stukken van partijen ontvangen:
- de e-mail van 31 augustus 2021 van [naam aanvraagster] , met een rapportage fysiotherapie;
- de e-mail van 5 september 2021 van [naam aanvraagster] , met een factuur voor een bril;
- de e-mail van 25 oktober 2021 van [naam aanvraagster] , met een rapport met foto’s, metingen en berekeningen van de heer [naam persoon 1] van de Fietsersbond Rotterdam (hierna: [naam persoon 1] );
- de e-mail van 28 december 2021 van de Gemeente, met een reactie op het rapport van [naam persoon 1] ;
- de e-mail van 6 maart 2022 van [naam aanvraagster] , met een verklaring van de heer ir. [naam persoon 2] ;
- de e-mail van 20 maart 2022 van [naam aanvraagster] , met een aanvullende verklaring van de heer ir. [naam persoon 2] ;
- de e-mail van 31 maart 2022 van [naam persoon 1] , met een reactie op de e-mail van 28 december 2021 van de Gemeente.

1.4.
Er hebben drie mondelinge behandelingen plaatsgevonden:
- de mondelinge behandeling van 14 september 2021, waar [naam aanvraagster] in persoon is verschenen. Verder is namens de Gemeente haar vertegenwoordiger mr. E.C. Schox verschenen;
- de mondelinge behandeling van 11 maart 2022, waar [naam aanvraagster] in persoon is verschenen, vergezeld van [naam persoon 1] . Verder is namens de Gemeente haar vertegenwoordiger mr. E.C. Schox verschenen;
- de mondelinge behandeling van 1 april 2022, waar [naam aanvraagster] in persoon is verschenen, vergezeld van [naam persoon 1] . Verder is namens de Gemeente mevrouw [naam persoon 3] (schaderegelaar) verschenen, bijgestaan door de vertegenwoordiger van de Gemeente mr. E.C. Schox.

Van de mondelinge behandeling van 14 september 2021 is een proces-verbaal opgemaakt. Van de overige mondelinge behandelingen heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken.

1.5.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2.
Het geschil
2.1.
In deze zaak stelt [naam aanvraagster] dat de Gemeente aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden ten gevolge van een val van haar fiets op 19 april 2021 ter hoogte van de punaisedrempel op de kruising van de Zwart Janstraat en de 3e Pijnackerstraat in Rotterdam. [naam aanvraagster] stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat de betreffende punaisedrempel niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Meer specifiek is [naam aanvraagster] van mening dat de punaisedrempel niet voldoet aan de toepasselijke CROW-richtlijn.

2.2.
De Gemeente is het niet met [naam aanvraagster] eens. Zij stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat geen sprake is van een gebrekkig opstal in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW en dat de Gemeente daarom niet aansprakelijk is voor de door [naam aanvraagster] geleden schade.

3.
De beoordeling
3.1.

Op basis van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, kan niet worden vastgesteld dat [naam aanvraagster] daadwerkelijk ter hoogte van de punaisedrempel op de kruising van de Zwart Janstraat en de 3e Pijnackerstraat in Rotterdam met haar fiets ten val is gekomen. De Gemeente heeft dit, bij gebrek aan wetenschap, immers betwist en [naam aanvraagster] heeft geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van haar stelling kan worden afgeleid. Verder kan de kantonrechter op dit moment ook niet beoordelen of de betreffende punaisedrempel al dan niet aan de toepasselijke CROW-richtlijn voldoet. [naam persoon 1] heeft weliswaar metingen verricht waaruit zou moeten blijken dat de punaisedrempel niet aan die richtlijn voldoet, maar de Gemeente heeft deze metingen niet (geheel) kunnen controleren en evenmin heeft een onafhankelijke deskundige metingen uitgevoerd.

3.2.
De kantonrechter acht het voor [naam aanvraagster] en de Gemeente van belang dat een oordeel wordt geveld over de mogelijke gebrekkigheid van de punaisedrempel en daarom gaat hij er in het vervolg van dit vonnis vanuit dat [naam aanvraagster] daadwerkelijk ter hoogte van de punaisedrempel op de kruising van de Zwart Janstraat en de 3e Pijnackerstraat in Rotterdam met haar fiets ten val is gekomen én dat de betreffende punaisedrempel niet aan de toepasselijke CROW-richtlijn voldoet. Voor de uitkomst van deze procedure maakt dit niet uit, aangezien de kantonrechter van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat de punaisedrempel niet aan de CROW-richtlijn voldoet niet betekent dat de Gemeente dús aansprakelijk is voor de schade die [naam aanvraagster] ten gevolge van haar val heeft geleden. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.

3.3.
[naam aanvraagster] baseert haar vordering op artikel 6:174 BW. Op grond van het eerste lid van dit artikel is de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert aansprakelijk, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Op grond van het tweede lid van dit artikel rust de aansprakelijkheid bij openbare wegen op het overheidslichaam dat moet zorgen dat de weg in goede staat verkeert. Lid 4 van dit artikel bepaalt dat onder opstal moet worden verstaan gebouwen en werken, die duurzaam met de grond zijn verenigd.

3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de punaisedrempel aangemerkt moet worden als een opstal in de zin van artikel 6:174 lid 4 BW en dat de Gemeente op grond van artikel 6:174 lid 2 BW de partij is die aansprakelijk is voor schade die is geleden ten gevolge van de eventuele gebrekkigheid van die punaisedrempel. De vraag die moet worden beantwoord is of de punaisedrempel al dan niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen.

3.5.
Volgens vaste rechtspraak gaat het bij de eisen als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW om de eisen die men uit een oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen. Daarbij spelen gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand van de opstal hangt af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard, de functie en de fysieke toestand ervan ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden. Verder moet in aanmerking worden genomen de grootte van de kans op verwezenlijking van het aan de opstal verbonden gevaar en de mogelijkheid en bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Daarbij kan voor het geval de aansprakelijkheid op een overheidslichaam rust ook betekenis toekomen aan de haar toekomende beleidsvrijheid en ter beschikking staande financiële middelen (Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236 en Hoge Raad 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831).

3.6.
Het antwoord op de vraag of de punaisedrempel voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld en dus niet gebrekkig is, komt derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op de voorkoming van gevaar of personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (Hoge Raad 7 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2283).

3.7.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [naam aanvraagster] naar de toepasselijke CROW-richtlijn verwezen en gesteld dat het schuine vlak van de punaisedrempel (op de plaats waar zij stelt ten val te zijn gekomen) twee keer zo snel stijgt als dat de richtlijn adviseert. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat de CROW-richtlijn relevant is voor het antwoord op de vraag of de punaisedrempel - gelet op het te verwachten gebruik en de bestemming daarvan - met het oog op de voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, moeten ook de overige omstandigheden van het geval bij de beantwoording van deze vraag worden meegewogen.

3.8.
In de eerste plaats acht de kantonrechter daarbij van belang dat van weggebruikers in het algemeen mag worden verwacht dat zij er bedacht op zijn dat de openbare weg niet altijd “perfect” is en dat zij de nodige voorzichtigheid moeten betrachten bij het gebruik van bijzondere wegconstructies, waaronder ook de onderhavige punaisedrempel valt. Dit heeft tot gevolg dat niet iedere afwijking van de punaisedrempel van hetgeen (volgens de CROW-richtlijn) wenselijk wordt geacht zonder meer tot de conclusie kan leiden dat sprake is van een gebrekkig opstal.

3.9.
Verder constateert de kantonrechter dat de punaisedrempel zich in ieder geval al sinds 2014 op de plek van het ongeval bevindt en dat die plek zich in een drukbezochte winkelstraat bevindt. Uit de registratie van de Gemeente blijkt dat sindsdien - met uitzondering van de schademelding van [naam aanvraagster] - geen enkele (schade)melding over de punaisedrempel is gedaan. Hieruit volgt dat de kans op de verwezenlijking van gevaar ten gevolge van het niet voldoen aan de CROW-richtlijn kennelijk niet groot is. De kantonrechter heeft geen reden om aan de meldingenregistratie van de Gemeente te twijfelen. De Gemeente heeft immers onweersproken gesteld dat over een aantal “plakstrips” in de buurt van de ongevalslocatie wel meerdere meldingen zijn ontvangen, zodat niet valt in te zien waarom over de punaisedrempel geen (schade)meldingen zouden zijn ontvangen als burgers daar een (schade)melding over hadden willen indienen.

3.10.
De kantonrechter acht verder van belang dat de punaisedrempel met een witte streep is omcirkeld. Gelet op de foto’s die zich in het procesdossier bevinden, is de punaisedrempel daardoor goed zichtbaar en is het voor alle weggebruikers mogelijk om daarop te anticiperen. Dat de Gemeente nadere maatregelen had moeten treffen om de veiligheid en/of zichtbaarheid van de punaisedrempel te vergroten, is ook niet door [naam aanvraagster] gesteld. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de Gemeente in dit verband redelijkerwijs heeft voldaan aan hetgeen in het kader van de zichtbaarheid en veiligheid van de punaisedrempel van haar kan worden verwacht.

3.11.
Niet in de laatste plaats acht de kantonrechter van belang dat [naam aanvraagster] tijdens de zitting van 1 april 2022 met zoveel woorden heeft erkend dat het niet de eerste keer was dat zij op de ongevalsplek was, maar dat zij daar “regelmatig” en “zeker een paar keer per jaar” kwam. Anders gezegd, [naam aanvraagster] was bekend met de situatie ter plaatse.

3.12.
Al het hiervoor overwogene in acht genomen, is de kantonrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de punaisedrempel gebrekkig is zoals bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW. Ook op grond hiervan moet de vordering van [naam aanvraagster] derhalve worden afgewezen.

3.13.
Uit hoofde van de afspraak tussen de Rechtbank Rotterdam en de Gemeente ziet de Gemeente - in het geval dat de vordering van de partij die een zaak bij de Rotterdamse Regelrechter aanmeldt wordt afgewezen - af van een proceskostenveroordeling. Bovendien is onderdeel van die afspraak dat de Gemeente het verschuldigde griffierecht voor haar rekening neemt. Over de proceskosten hoeft dan ook geen beslissing meer te worden genomen.

3.14.
Partijen hebben zich het recht om van dit vonnis in hoger beroep te gaan voorbehouden, zodat van dit vonnis in hoger beroep kan worden gegaan voor zover die mogelijkheid niet wordt uitgesloten door het bepaalde in de artikelen 332 en 333 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. ECLI:NL:RBROT:2022:3373