Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 200710 wegbeheerder niet aansprakelijk voor val door hoogteverschil; CROW-handboek slechts richtsnoer

Hof Arnhem 200710 wegbeheerder niet aansprakelijk voor val door hoogteverschil; CROW-handboek slechts richtsnoer
2. Deze feiten komen er samengevat op neer dat [benadeelde] op 5 mei 2007 bij een val op het Binnenpad te Giethoorn een breuk in haar linker bovenarm heeft opgelopen. Bezien vanuit haar looprichting is [benadeelde] gevallen aan de rechterzijde van het Binnenpad ter hoogte van restaurant De Grachthof. Het Binnenpad is een rechte weg van circa twee meter breed met een glad oppervlak van asfalt. Aan weerszijden van het wegdek bevindt zich een berm, die aan de linkerzijde wordt gevolgd door water. Ter plaatse van het restaurant bestaat de rechter berm uit een strook zand van circa vijftig centimeter breed die wordt begrensd door een heg. Op de foto's die [benadeelde] heeft overgelegd is te zien dat de berm op bepaalde plaatsen enigszins lager ligt dan het asfalt. De exacte omvang van het hoogteverschil valt niet uit de door [benadeelde] overgelegde foto's op te maken en is ook niet anderszins gebleken. In de berm zitten geen kuilen. Het Binnenpad is een openbare weg, in beheer en onderhoud bij de gemeente.

Het geding in eerste aanleg

3. [benadeelde] heeft, voor zover hier van belang, gevorderd te verklaren voor recht dat de gemeente als wegbeheerder tekort is geschoten in de uit dien hoofde op haar rustende verplichting en dat zij daardoor aansprakelijk is voor de door [benadeelde] als gevolg van haar val geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Daarnaast heeft zij gevorderd de gemeente te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 10.000,- als voorschot op de schadevergoeding en te bepalen dat de schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend bij wet.

4. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat van een gebrekkige weg als bedoeld in artikel 6:174 Burgerlijk wetboek (BW) geen sprake is, noch van een onrechtmatig handelen van de gemeente als bedoeld in artikel 6:162 BW.

Vervolgens heeft de rechtbank de vorderingen van [benadeelde] afgewezen en [benadeelde] veroordeeld in de kosten van de procedure.

De grieven
5. Het hof zal als eerste de in grief 3 neergelegde bezwaren van processuele aard tegen het bestreden vonnis bespreken. (....)

12. Met de grieven 1 en 2 komt [benadeelde] op tegen het oordeel van de rechtbank dat, zelfs al zou er sprake zijn geweest van een hoogteverschil tussen wegdek en berm van vier centimeter, er niet kan worden gesproken van een gebrek aan de weg in de zin van artikel 6:174 BW. Daarbij heeft de rechtbank naar de mening van [benadeelde] ten onrechte als criterium voor de onrechtmatigheid aangehouden dat het hoogteverschil tussen wegdek en berm niet ongewoon is in het Nederlandse straatbeeld. De overgang tussen wegdek en berm was voor haar niet zichtbaar en kon door haar ook niet worden opgemerkt door de merkwaardige situering van de berm tussen het wegdek en de heg en door schaduwwerking. Het opmerken van deze overgang vereist voor de voetganger een verhoogde mate van oplettendheid, terwijl die oplettendheid juist ontbreekt als gevolg van de fraaie pittoreske omgeving, aldus [benadeelde]. De gemeente had of moeten waarschuwen voor de gevaarlijke situatie, of maatregelen aan de berm moeten treffen.

13. De gemeente heeft aangevoerd dat niet duidelijk is hoe [benadeelde] ten val is gekomen en waar [benadeelde] exact is gevallen. Beide factoren zijn volgens de gemeente van belang bij de beoordeling van de vraag of de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [benadeelde]. Maar ook in het geval [benadeelde] ten val zou zijn gekomen op een gedeelte van de weg waar de berm enigszins lager ligt dan het wegdek en zij zou zijn gevallen als gevolg van dit hoogteverschil, dan nog is er geen sprake van onrechtmatig handelen aan de zijde van de gemeente, zo heeft zij betoogd. De niveauverschillen tussen wegdek en berm zijn naar de mening van de gemeente goed zichtbaar en niet zo groot dat zij bij een normale oplettendheid van de voetgangers (ook recreanten) op het Binnenpad gevaar veroorzaken. Daarom waren ook geen waarschuwingsborden of aanvullende maatregelen nodig.

14. Het hof zal, veronderstellenderwijs er vanuit gaand dat [benadeelde] is gevallen als gevolg van een hoogteverschil tussen het wegdek en de berm op enig punt van het Binnenpad ter hoogte van restaurant De Grachthof, in de eerste plaats de vraag beantwoorden of de aansluiting van de berm op het wegdek niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert als bedoeld in artikel 6:174 BW. Daarbij tekent het hof aan dat hoewel de berm van een weg niet uitdrukkelijk wordt genoemd in artikel 6:174 lid 6 BW naar zijn oordeel een redelijke uitleg van die bepaling met zich brengt dat voor de toepassing van artikel 6:174 BW onder weg mede de bij die weg behorende berm dient te worden begrepen wanneer de ligging en de toestand van de berm relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of die weg een gevaar oplevert voor gebruikers (vergelijk ook HR 17-11-2000, NJ 2001,10).

15. Bij de beantwoording van de hiervoor geformuleerde vraag spelen twee aspecten een rol. Enerzijds is van belang of het Binnenpad in een goede staat van onderhoud verkeerde, dat wil zeggen niet beneden het niveau dat voor dit soort weg van het betreffende overheidslichaam kan worden geëist. Anderzijds zullen weggebruikers zoals [benadeelde], er bij de door hen in acht te nemen voorzichtigheid rekening mee moeten houden dat wegen niet steeds in perfecte staat verkeren, bijvoorbeeld wat betreft de gelijkmatigheid van het wegdek (vergelijk NvW, Parl. Gesch. Inv W 6, p. 1393 en 1394).

Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaalde situatie ter waarborging van de veiligheid maatregelen worden gevergd, moet niet alleen worden gelet op de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, maar ook op de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, op de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en op de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. De op de wegbeheerder rustende zorgplicht strekt echter, gelet ook op de vaste jurisprudentie, niet zo ver dat hij rekening dient te houden met weggebruikers die niet de in het algemeen te vergen voorzichtigheid in acht nemen. Met andere woorden niet elke oneffenheid, van welke aard dan ook, dient te worden verwijderd, noch heeft elke oneffenheid waardoor een ongeval wordt veroorzaakt tot gevolg dat de gemeente voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk moet worden gehouden.

16. Naar het oordeel van het hof moet het er op grond van de overgelegde foto' s en de van het Binnenpad gegeven beschrijvingen ten tijde van het ongeval voor worden gehouden dat het Binnenpad ter hoogte van restaurant De Grachthof in een voldoende staat van onderhoud verkeerde. Het wegdek was kaarsrecht en effen.

De berm was hier en daar weliswaar enigszins uitgesleten, waardoor er plaatselijk een niveauverschil met het wegdek was ontstaan, maar er zaten geen kuilen in de berm en [benadeelde] heeft in hoger beroep niet betwist dat het niveauverschil niet meer bedroeg dan circa 4 centimeter. Een dergelijke onderhoudstoestand is geenszins ongebruikelijk voor een pad als dit en voldoet aan het niveau dat van de gemeente voor een dergelijk pad mag worden verwacht. De verwijzing van [benadeelde] naar de publicatie van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) "Handboek visuele inspectie" leidt het hof niet tot een ander oordeel. Deze publicatie vormt slechts een richtsnoer voor wegbeheerders bij de uitvoering van de jaarlijkse visuele inspectie van een weg. Bovendien leiden de bij het Binnenpad gesignaleerde hoogteverschillen voor wat betreft de onderhoudstoestand hooguit tot de kwalificatie "matig". Dat is niet zonder meer gelijk te stellen aan een gebrek als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW.

17. Verder was de overgang van het wegdek naar de berm duidelijk waar te nemen, evenals enig niveauverschil, zelfs waar de overgang van het wegdek naar de berm in de schaduw lag, zoals uit één van de foto's blijkt. Bij een normale oplettendheid van de gebruiker leverde het Binnenpad, met inbegrip van de berm, dan ook geen gevaar op voor de gebruiker. Het hof volgt [benadeelde] niet in haar betoog dat in dit geval moet worden uitgegaan van een verminderde mate van oplettendheid van de gebruiker als gevolg van de fraaie omgeving en het museale karakter van het dorp. Ook in die situatie dient men de gebruikelijke oplettendheid in acht te nemen, zeker wanneer het druk is, het een bij drukte verhoudingsgewijs smal pad betreft en duidelijk is te zien dat lokaal de bermen enigszins uitgesleten zijn. Gegeven deze omstandigheden is het niet van belang dat enkele bewoners van Giethoorn hebben verklaard dat in het verleden verschillende personen zijn gestruikeld over de rand van het wegdek, nog daargelaten dat deze verklaringen te weinig specifiek zijn, met name ten aanzien van de precieze plaatsen waar die gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, alsmede de omstandigheden waaronder. Het hof zal het aanbod van [benadeelde] om deze bewoners als getuigen te doen horen dan ook afwijzen. Op dezelfde grond heeft ook de rechtbank kunnen weigeren [benadeelde] toe te laten tot het horen van deze bewoners.

18. Ook indien inmiddels rubberen matten in de berm zijn gelegd naast het asfalt, maakt zulks niet dat ten tijde van de val van [benadeelde] sprake was van een gebrekkig weglichaam.

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de conclusie luiden dat er aan het Binnenpad ter hoogte van het restaurant De Grachthof geen sprake is geweest van een gebrek in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW.

20. Nu het Binnenpad voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en er dus geen sprake is van een normschending, kan worden voorbij gegaan aan het betoog van [benadeelde] dat de omkeringsregel moet worden toegepast.

21. [benadeelde] heeft voorts onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks het feit dat zich geen gebrek als bedoeld in artikel 6:174 lid 1 BW voordoet, niettemin sprake is van een onrechtmatig handelen als bedoeld in artikel 6:162 BW. Gelet op het feit dat er geen sprake was van een gebrek aan het Binnenpad heeft de gemeente geen bijzondere voorzorgsmaatregelen hoeven te nemen, zoals het plaatsen van borden of het aanbrengen van witte strepen.

22. De rechtbank heeft de vorderingen van [benadeelde] dan ook terecht op de hiervoor weergegeven gronden afgewezen. In verband hiermee behoeft niet nader te worden onderzocht op welke plaats [benadeelde] exact is gevallen en of zij juist als gevolg van het hoogteverschil ten val is gekomen.

23. De grieven 1 en 2 treffen derhalve geen doel. PIV-site (Schrikt u niet na het klikken op deze link: De piv-site zal u melden geoptimaliseerd te zijn voor browsers uit een grijs verleden.)