Rb 's-Gravenhage 020512 aanrijding overstekende voetganger door tram; geen aansprakelijkheid gemeente; geen gebrekkige weginrichting
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Gravenhage 020512 aanrijding overstekende voetganger door tram;
- gelet op rijgedrag trambestuurder (te hoge snelheid) en gedrag voetganger (geen voorrang verleend) wordt minimaal 60 % vergoed, billijkheidscorr. nog niet toegepast omdat ernst gevolgen nog niet is vastgesteld;
- geen aansprakelijkheid gemeente; geen gebrekkige weginrichting
(...)
Aansprakelijkheid Gemeente?
4.15.De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat bij het antwoord op de vraag of de onderhavige weginrichting (als beschreven onder 2.2 t/m 2.5), die als opstal in de zin van artikel 6:174 BW kan worden aangemerkt, voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, het aankomt op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of de weginrichting, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (vgl. HR 17 december 2010, NJ 2012,155, LJN: BN6236).
4.16.Ter onderbouwing van haar stelling dat de weginrichting als gebrekkig moet worden aangemerkt, heeft [eiseres] onder meer gewezen op een aantal pagina's uit de volgende rapporten:
- Verkeersonveiligheid van openbaar vervoer, SWOV factsheet van februari 2011 (productie 8 van De Gemeente, hierna: de SWOV factsheet);
- De 'vrije' trambaan, rapport van de Raad voor de Transportveiligheid van september 2003 (productie 5 van de Gemeente, hierna: het trambaan-rapport);
- Veiligheidsrisico's van de Nederlandse stadstram, rapport van de Raad voor de Transportveiligheid van 28 augustus 2000 (productie 4 van de Gemeente, hierna: het stadstram-rapport);
- de Leidraad inpassing tram in stedelijk gebied van de CROW, september 2007 (productie 16 van [eiseres], hierna: de Leidraad).
4.17.Zoals de Gemeente heeft aangevoerd, past de onderhavige weginrichting in het door haar gevoerde beleid om ter bevordering van de doorstroming van het openbaar vervoer de tram voorrang te geven boven voetgangers die de trambaan willen oversteken. Dat de onderhavige weginrichting niet overal zo in de Gemeente is toegepast - volgens [eiseres] is elders op de [A-straat] wel een zebrapad op de trambaan aangebracht - brengt niet zonder meer mee dat de weginrichting op de kruising [A-straat]/[B-straat] als gebrekkig moet worden aangemerkt.
4.18.In de SWOV factsheet is op blz. 3 aandacht besteed aan het verschijnsel dat [eiseres] heeft aangeduid als 'lokgroen', waarbij de voetganger ten onrechte ervan uitgaat dat het voetgangerslicht tevens geldt voor de vrije trambaan. [eiseres] heeft erop gewezen dat het rapport hierover vermeldt dat "De geregelde oversteekplaats (...) ook [zou] moeten gelden voor de ov-baan om gevaarlijke situaties te voorkomen". Deze bevinding is echter niet ongeclausuleerd, aangezien het rapport vervolgens vermeldt: "Als dit de doorstroming van het ov teveel hindert zou een waarschuwingssysteem de voetganger attent moeten maken op de afwijkende regeling voor de ov-baan". In dit geval is een waarschuwingssysteem aanwezig, zoals onder 2.3 is vastgesteld.
4.19.De rechtbank vindt in (de door [eiseres] aangehaalde passages uit) het trambaan-rapport en het stadstram-rapport geen aanknopingspunten die de stellingen van [eiseres] kunnen dragen. Deze rapporten zijn vooral beschrijvend van aard en bevatten een aantal algemene aanbevelingen die bovendien niet specifiek zien op de weginrichting die hier ter beoordeling voorligt.
4.20.De door [eiseres] genoemde passages uit de Leidraad luiden als volgt:
"Om fietsers en voetgangers een veilige plaats te bieden bij het oversteken moet de middengeleider minimaal 2,0 meter breed zijn (ASVV, 2004). Voor drukke fietsroutes wordt 2,5 m aanbevolen.
(...)
Wanneer er bij voetgangersoversteken geen middengeleider van minimaal 2,0 m mogelijk is, dan moet de oversteek worden benaderd als een lange oversteek. De markering van het fietspad en van het voetpad moeten dan worden doorgezet over de tramsporen."
4.21.Vast staat dat de middengeleiders in dit geval - bij gebrek aan voldoende ruimte - beduidend smaller zijn dan 2 meter en dat in dit geval geen lange oversteek (inclusief de trambaan) is aangebracht. In zoverre wijkt de weginrichting af van hetgeen in de Leidraad wordt aanbevolen. Volgens [eiseres] wordt aan deze aanbevelingen zwaar gewicht toegekend, waarbij zij onder meer heeft gewezen op blz. 14 van de "Rapportage onderzoek en interviews Veiligheid Stadstrams" (productie 6 van de Gemeente). De rechtbank maakt uit dit rapport op dat de Leidraad is bedoeld als een algemene richtlijn, waarbij de concrete invulling van de weginrichting mede wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden. De rechtbank wijst op de volgende passage op blz. 14/15:
"CROW Leidraad
Het gebruik van de CROW Leidraad leidt ertoe dat er in verschillende steden van dezelfde uitgangspunten en keuzen wordt uitgegaan. De nadere invulling van de inrichting van de infrastructuur is maatwerk vanwege beperkingen in beschikbare ruimte en de speelruimte door locatie- en situatiegebonden eisen die anderen aan het gebruik van de beschikbare ruimte stellen."
4.22.Hieruit volgt dat een van de aanbevelingen van de Leidraad afwijkende weginrichting, zoals hier aan de orde, niet zonder meer als gebrekkig moet worden aangemerkt.
4.23.Zoals de Gemeente onweersproken heeft aangevoerd, heeft zich blijkens de door HTM over de periode 29 april 1994 tot en met 2 september 2009 geregistreerde gegevens (productie 3 van de Gemeente) naast het onderhavige ongeval op de kruising slechts één ander incident voorgedaan tussen een tram en een voetganger, waarbij overigens geen sprake was van een verkeersongeval maar van een vernieling. Een en ander wijst erop dat de kans op verwezenlijking van het gevaar op een botsing tussen tram en een voetganger ter plaatse beperkt is.
4.24.De rechtbank neemt verder nog in aanmerking dat een voetganger door het knipperlicht en het belsignaal wordt gewaarschuwd voor een naderende tram, dat er sprake is van onbelemmerd uitzicht op nadere trams en dat de voetganger ook uit het ontbreken van zebrastrepen op de trambaan kan begrijpen dat de tram voorrang heeft.
4.25.Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de weginrichting niet als gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW kan worden aangemerkt en dat evenmin kan worden geconcludeerd dat de Gemeente [eiseres] onvoldoende heeft gewaarschuwd of anderszins onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de weg in te richten zoals de Gemeente heeft gedaan. Bijgevolg dient de vordering jegens de Gemeente en Achmea te worden afgewezen.
Verder verloop van de procedure
4.26.Gelet op hetgeen onder 4.11 is overwogen, zal de zaak worden verwezen naar de rol opdat partijen, eerst [eiseres], zich bij akte kunnen uitspreken over het verder verloop van de procedure.
4.27.De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan. LJN BW5422