Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 161025 ernstig letsel na struikelen op onderste trede trap naar parkeerdek; geen gebrekkige trap; geen gevaarzettende situatie

RBDHA 161025 ernstig letsel na struikelen op onderste trede trap naar parkeerdek; geen gebrekkige trap; geen gevaarzettende situatie
verzocht o.b.v. 22,7 uur; begroot, niet toegewezen o.b.v. 20 uren × € 275 + 21% = € 6.655

3De feiten

3.1.

[verzoekster] heeft op 27 december 2023 samen met haar nicht Madurodam bezocht. Na het bezoek liepen [verzoekster] en haar nicht omstreeks 18:00 uur terug naar haar auto die op het parkeerdek naast Madurodam stond. Het was op dat moment donker.

3.2.

Het parkeerdek kan via drie routes bereikt worden. [verzoekster] heeft de trap (omhoog) naast de hellingbaan voor de auto’s gekozen; dezelfde route die zij op de heenweg heeft genomen voorafgaand aan het bezoek aan Madurodam. De situatie ter plaatse ziet er (bij daglicht en helder weer) als volgt uit:

3.3.

De gemeente is eigenaar van de trap en het openbare voetpad tussen de ingang van Madurodam en de trap naar het parkeerdek.

3.4.

[verzoekster] heeft de onderste trede van de trap niet gezien en is daardoor gestruikeld en ten val gekomen. Hierdoor heeft [verzoekster] ernstig letsel opgelopen, bestaande uit onder meer een gebroken nekwervel, een gebroken neus, een gebroken oogkas, een gebroken sleutelbeen, gebitsschade, bloeduitstortingen in het gezicht en letsel aan haar knieën en voeten.

3.5.

[verzoekster] heeft de gemeente op 8 april 2024 aansprakelijk gesteld voor haar schade, omdat volgens [verzoekster] sprake is van een gevaarzettende situatie.

3.6.

Op 26 juni 2024 heeft CED Forensic (hierna: ‘CED’) de ongevalslocatie bezocht. Nadat CED met de betrokken partijen heeft gesproken, concludeert CED in haar rapport dat geen sprake is van achterstallig onderhoud aan de trap. Daarnaast is volgens CED sprake van voldoende openbare straatverlichting. Het rapport vermeldt verder dat de hoogte van de onderste traptrede ter plaatse van de put (in het midden) zes centimeter is. De zijkanten van de onderste traptrede zijn minder hoog.

3.7.

De gemeente heeft bij brief van 19 augustus 2024 aangegeven dat zij geen aansprakelijkheid erkent. [verzoekster] heeft de gemeente bij brief van 23 september 2024 nogmaals verzocht aansprakelijkheid te erkennen. De gemeente heeft op 11 oktober 2024 afwijzend gereageerd.

4Het verzoek en het verweer

4.1.

[verzoekster] verzoekt de rechtbank – zakelijk weergegeven – bij wijze van deelgeschil in de zin van artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] als gevolg van de val bij de opgang naar het parkeerdek van Madurodam op 27 december 2023, alsmede om te bepalen dat de Gemeente de proceskosten van [verzoekster] moet vergoeden zoals door de rechtbank begroot.

4.2.

[verzoekster] legt daaraan – samengevat – ten grondslag dat de trap gebrekkig is dan wel dat de inrichting van de situatie ter plaatse van de trap bij het parkeerdek gevaarzettend is, zodat de gemeente als eigenaar van de trap op grond van artikel 6:174 Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] .

4.3.

De gemeente verzet zich tegen toewijzing van het verzoek.

4.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5De beoordeling

Vooraf

5.1.

[verzoekster] heeft zich tot de rechtbank gewend met een verzoek als bedoeld in artikel 1019w Rv, dat het mogelijk maakt om een uitspraak te vragen over een onderdeel van wat partijen verdeeld houdt in een een zaak waarin sprake is van schade door dood of letsel (een deelgeschil). De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over schade als gevolg van dood of letsel in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, om de totstandkoming van een minnelijke regeling te bevorderen. In verband hiermee moet de rechtbank eerst beoordelen of de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

5.2.

In dit geval verschillen partijen – kort gezegd – van mening over de vraag of sprake de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] . Met een oordeel hierover kan de tussen partijen ontstane impasse worden doorbroken. Dit betekent dat de rechtbank het verzoek inhoudelijk zal beoordelen.

Toetsingskader

5.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de gemeente de eigenaar is van de trap waarop [verzoekster] is gevallen. Bij de beoordeling van de door [verzoekster] gestelde aansprakelijkheid van de Gemeente voor de gevolgen van de val is het volgende van belang.

5.4.

De gemeente is op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk voor schade wanneer de trap een gebrek kent en het gevaar dat daardoor ontstaat zich ook heeft verwezenlijkt. Er is sprake van een dergelijk gebrek als de trap niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Daarnaast kan de gemeente aansprakelijk zijn op grond van artikel 6:162 BW. Hierbij moet het gaan om een schending van de zorgplicht van de gemeente, in die zin dat de toestand van de trap de veiligheid van de gebruikers daarvan dermate in gevaar heeft gebracht dat dit als gevaarzettend moet worden aangemerkt.

5.5.

Voor de beoordeling van beide grondslagen voor aansprakelijkheid moet aansluiting worden gezocht bij de criteria van het zogenoemde Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079). Daarbij komt het aan op de naar objectieve maatstaven te beantwoorden vraag of de betreffende trap, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor de gebruikers daarvan deugdelijk is. Hierbij is ook van belang hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke (veiligheids)maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn. Dit alles moet worden ingevuld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.

5.6.

Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [verzoekster] de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de trap gebrekkig is dan wel dat sprake is van een gevaarzettende situatie, dat de trap daardoor gevaar oplevert en dat dit gevaar zich heeft verwezenlijkt. Hierin is [verzoekster] niet geslaagd. Dat wordt hieronder uitgelegd.

Geen gevaarzetting

5.7.

[verzoekster] is gevallen toen zij op de onderste trede van de trap stapte. Zij voert aan dat die eerste trede niet goed te zien was. Daarbij is van belang dat die trede minder hoog is (ten opzichte van de stoep ervoor) dan de volgende treden ten opzichte van de eerste trede en in het midden lager is dan aan de randen. In het midden is de trede ongeveer zes centimeter hoog en aan de zijkanten ongeveer 3 centimeter, terwijl bij het laagste gedeelte, in het midden voor de trede, een put zit. Volgens [verzoekster] lagen er bladeren en was de trap niet goed verlicht waardoor zij de eerste trede niet kon zien.

5.8.

De rechtbank gaat er met [verzoekster] van uit dat zij de onderste trede niet goed heeft opgemerkt en dat zij haar voet niet genoeg optilde bij de rand van die onderste trede, waardoor zij is gevallen. Dat de onderste trede in het geheel niet goed zichtbaar was, in die zin dat de rand van die trede door bladeren en door een tekort aan verlichting niet te zien was, kan de rechtbank niet vaststellen. Er staan bomen in de buurt van de trap, maar niet direct naast de trap. Het was 27 december; op dat moment van het jaar zijn in de regel de meeste bladeren al gevallen en opgeruimd. De gemeente heeft met luchtfoto’s laten zien dat de treden van de trap op allerlei verschillende momenten van het jaar, ook in het najaar als de bladeren gevallen zijn, niet bedekt waren met bladeren en goed zichtbaar waren. Voor zover [verzoekster] betoogt dat de rand van de trede bedekt was met bladeren op de dag dat zij ten val kwam is dat niet voldoende onderbouwd. [verzoekster] wijst in dit verband op de verklaringen van haar nicht, en met name de tweede verklaring, van 12 december 2024. De nicht schreef toen dat [verzoekster] viel doordat zij de eerste trede niet goed zag, waarbij bladeren en natheid de situatie aanzienlijk verergerden en zorgden voor gladheid. Daaruit kan de rechtbank niet afleiden dat de onderste trede door bladeren niet goed te zien was. De rechtbank houdt het er daarom bij de beoordeling voor dat er bladeren lagen maar niet zoveel dat de rand van de onderste trede niet te zien was.

5.9.

De rechtbank is het met [verzoekster] eens dat de vorm van de onderste trede, namelijk het feit dat die in het midden hoger is dan aan de randen en lager dan de volgende trede, maakt dat de kans dat iemand daar struikelt groter is dan als de trede recht en even hoog was geweest. Dat volgt ook in de aanbevelingen voor de inrichting van wegen van kennisplatform CROW, dat vaak wordt gebruikt bij de beoordeling of sprake is van een gevaarlijke weg of verkeerssituatie. Dat betekent echter nog niet dat met die trede sprake was van een gebrekkige trap en/of een gevaarzettende situatie. Daarbij is van belang dat op zich voldoende duidelijk was dat sprake was van een trap en waar die begon en eindigde, en dat niet kan worden gezegd dat het er te donker was om de trede te kunnen zien. Dat wordt hierna verder uitgewerkt. Er was niet een zo groot risico op vallen en struikelen dat de gemeente daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

5.10.

De trap en de inrichting daarvan zijn naar het oordeel van de rechtbank niet gebrekkig of gevaarzettend. Er zijn afwijkende materialen en kleuren gebruikt voor de traptreden; het voorste gedeelte van de traptreden is van lichtgrijze betontegels en het dieper gelegen gedeelte van de traptreden is van rode klinkers. Dit is in lijn met de aanbevelingen van kennisplatform CROW en maakt de traptreden duidelijk zichtbaar. Ook is aan één kant naast de trap een halfhoge muur geplaatst met een hekwerk erop, waarop gesteund kan worden respectievelijk waaraan kan worden vastgegrepen. De muur en het hekwerk hebben ten opzichte van de trap een contrasterende kleur en de muur en het hekwerk lopen door na de eerste en de laatste treden, eveneens in lijn met de CROW-richtlijn. Aan de andere zijde van de trap is een betonnen afsluitband aangebracht met een contrasterende kleur. De afsluitband loopt vanaf de bovenste traptrede tot en met de onderste traptrede. In de directe omgeving van de trap staan meerdere lantaarnpalen. De trap wordt vanaf zowel de straatkant als vanaf het parkeerdek verlicht. De locatie is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende verlicht.

5.11.

[verzoekster] is heel akelig gevallen en zij heeft door haar val ernstig letsel opgelopen terwijl zij al met ernstige gezondheidsproblemen kampte. Zij kan de gemeente echter niet aanspreken voor de gevolgen van haar val. De verzoeken van [verzoekster] worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

5.12.

De rechtbank moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de deelgeschilprocedure begroten. Dat geldt ook als een verzoek in deelgeschil wordt afgewezen. Alleen als de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, hoeven de kosten van de procedure niet te worden begroot. Daarvan is in dit geval geen sprake.

5.13.

Bij de begroting van de kosten moet de rechtbank de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking nemen. Daarbij moet de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

5.14.

[verzoekster] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op 22,7 uren tegen een uurtarief van € 275 exclusief 21% btw, te vermeerderen met het griffierecht. De gemeente heeft het begrote aantal uren niet betwist.

5.15.

Gelet op de aard en beperkte complexiteit van de zaak en mede met het oog op het gehanteerde uurtarief, acht de rechtbank een tijdsinvestering van de advocaat van [verzoekster] in verband met het deelgeschil van 20 uur in totaal reëel. Het gehanteerde uurtarief acht de rechtbank niet onredelijk, met dien verstande dat geen kantoorkosten in rekening worden gebracht. De redelijke kosten voor het opstellen van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de rechtbank dan ook worden begroot op 20 uren × € 275 + 21% btw, dus op € 6.655 inclusief btw, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 90. Omdat niet wordt geoordeeld dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade van [verzoekster] , zal de rechtbank de kosten alleen begroten en de gemeente niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door de gemeente te worden betaald, als haar aansprakelijkheid alsnog komt vast te staan. Rechtbank Den Haag 16 oktober 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:19063