Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb 's-Gravenhage 060412 oogletsel door wegschietende stalen nagel; geen verplichting tot dragen veiligheidsbril, ondanks aanwijzing op de verpakking

Rb 's-Gravenhage 060412 oogletsel door wegschietende stalen nagel; geen verplichting tot dragen veiligheidsbril, ondanks aanwijzing op de verpakking; kosten: begroot. niet toegewezen; 13,1 x € 235,00

2. De feiten

2.1. [Eiser] was sinds 2001 als metselaar in dienst bij Stam en De Koning. Op 6 december 2005 is hij betrokken geraakt bij een bedrijfsongeval. [Eiser] wilde een stalen nagel in een buitenmuur slaan om een draad te kunnen spannen voor het plaatsen van dorpels op een nieuwbouwproject. Bij de eerste slag met de hamer is een deel van de nagel weggeschoten en in het oog van [Eiser] terechtgekomen (hierna: het ongeval). Als gevolg van dit ongeval heeft [Eiser] letsel opgelopen.

2.2. Ten tijde van het ongeval was Stam en De Koning verzekerd bij Zurich op grond van een AVB-verzekering.

2.3. De arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van het ongeval een ongevalsrapport opgemaakt, waarin staat vermeld dat geen verband kan worden vastgesteld tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de oorzaak van het ongeval. Voorts is in het rapport opgenomen dat er geen wettelijke verplichting is tot het dragen van een veiligheidsbril bij het slaan van spijkers in een gevel en dat het dragen van een veiligheidsbril ook niet gebruikelijk is.

[Eiser] heeft uit hoofde van door Stam en De Koning afgesloten ongevallenverzekeringen een bedrag van € 43.770,64 ontvangen.

3. Het geschil

3.1. [Eiser] verzoekt de kantonrechter bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv te oordelen dat Stam en De Koning aansprakelijk is voor zijn schade als gevolg van het ongeval, met begroting van de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv.

3.2. [Eiser] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij door het ongeval schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor Stam en De Koning. Volgens [Eiser] heeft Stam en De Koning haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving ex artikel 7:658 lid 1 BW geschonden en is zij aldus aansprakelijk voor het ongeval.

3.3. Stam en De Koning voert gemotiveerd verweer en verzoeken voorwaardelijk, indien en voor zover de kantonrechter dit nodig acht, om te beslissen dat de vorderingen van [Eiser] zijn verjaard, dan wel dat [Eiser] geen belang heeft bij zijn verzoek, dan wel dat Stam en De Koning en Zurich niet aansprakelijk zijn, dan wel dat niet is gebleken van schade en indien er wel sprake is van schade, het aan [Eiser] uitgekeerde bedrag uit een door Stam en De Koning afgesloten ongevallenverzekeringen in mindering moet worden gebracht op een uit te keren bedrag uit de aansprakelijkheidsverzekering.

3.4. Op de stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

De beoordeling

Behandeling in een deelgeschilprocedure

4.1. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek kan worden behandeld in een deelgeschilprocedure zoals bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Een deelgeschil dient de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen (artikel 1019w Rv). Om te kunnen toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst dient de investering in tijd, geld en moeite te worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die de beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18). Volgens de memorie van toelichting van bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade kan ook een aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde komen. Niet is vereist dat vast komt te staan dat partijen na een beslissing op het verzoek een vaststellingsovereenkomst zullen sluiten. Voldoende is dat de verzochte beslissing kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

4.2. Stam en De Koning voert aan dat partijen niet alleen twisten over de aansprakelijkheid, maar ook over de vraag of de vordering van [Eiser] is verjaard, waaruit de door hem geleden schade bestaat en of de door hem ontvangen uitkering uit de ongevallenverzekeringen moet worden verrekend met de uitkering uit de aansprakelijkheidsverzekering. De kantonrechter is echter van oordeel dat dit er niet toe leidt dat de verzochte beslissing ex artikel 1019z Rv niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Uit het onderstaande zal namelijk blijken dat de kantonrechter een beslissing kan nemen op het verzoek zonder een antwoord te geven op de door Stam en De Koning opgeworpen vragen. Bovendien is geen nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek nodig. De verzochte beslissing kan daarom naar het oordeel van de kantonrechter voldoende bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om te kunnen opwegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. De kantonrechter komt dan ook toe aan een inhoudelijke behandeling van het geschil.

Aansprakelijkheid

4.3. Ingevolge artikel 7:658 lid 2 BW is een werkgever jegens een werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 van dit artikel opgenomen zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.4. Gesteld noch gebleken is dat er in het onderhavige geval sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de zijde van [Eiser].

4.5. De zorgplicht van artikel 7:658 lid 1 BW behelst niet alleen de inrichting van en het onderhoud van de lokalen, de werktuigen en de gereedschappen waarin of waarmee de werknemer arbeid moet verrichten, maar ook de instructie die de werkgever aan de werknemer dient te geven bij gebruikmaking van lokalen, werktuigen en gereedschappen
 Wat van de werkgever in redelijkheid mag worden verlangd, hangt af van de omstandigheden van het geval. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen (HR 12 december 2008, NJ 2009, 332).

4.6. [Eiser] stelt dat Stam en De Koning haar zorgplicht heeft geschonden door het dragen van een veiligheidsbril bij het verwerken van de bewuste nagels niet verplicht te stellen, terwijl op de verpakking van de betreffende nagels staat vermeld: “Bij het verwerken van stalen nagels een veiligheidsbril dragen”. Stam en De Koning hebben het risico dat [Eiser] oogletsel tijdens de werkzaamheden zou kunnen oplopen niet voldoende onderkend. Een veiligheidsbril had zijn letsel kunnen voorkomen, aldus [Eiser].

4.7.  Stam en De Koning en Zurich voeren aan dat Stam en De Koning zich daadwerkelijk heeft ingezet voor een actief veiligheidsbeleid, onder meer door het periodiek houden van toolboxmeetings en een sanctieregeling PBM waarin wordt vermeld dat het dragen van een veiligheidsbril/ruimzichtbril verplicht is bij bijzondere timmerwerkzaamheden. De betreffende werkzaamheden van [Eiser] betroffen echter eenvoudige timmerwerkzaamheden, waarvoor geen instructie tot het dragen van een veiligheidsbril gold. Het risico op het breken van spijkers is (voor een ervaren werknemer als [Eiser], die dergelijke timmerwerken dagelijks vele malen verricht) namelijk zo voor de hand liggend, dat een werkgever voor dat gevaar niet hoeft te waarschuwen. Bovendien is de kans dat een nagel breekt en daarna omhoog wegspringt in het gelaat van een bouwvakker zo gering, dat het risico op het letsel dat [Eiser] is overkomen bijzonder klein is. Het voorschrijven van een dergelijke veiligheidsmaatregel bij eenvoudig timmerwerk tegen feitelijk niet te verwachten gevaren is dan ook niet zinvol, althans niet reëel.

4.8. De kantonrechter is met Stam en De Koning en Zurich van oordeel dat de waarschuwing op de verpakking van de nagels niet zonder meer een verplichting voor Stam en De Koning schept om het dragen van een veiligheidsbril verplicht te stellen. Deze waarschuwing is namelijk door de producent van de nagels op de verpakking gezet, die kennelijk heeft getracht zich te vrijwaren van productaansprakelijkheid. Dit doet niet af aan het uitgangspunt dat hetgeen wat in redelijkheid van de werkgever mag worden verlangd, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Stam en De Koning en Zurich hebben niet, althans onvoldoende, weersproken gesteld dat dergelijke timmerwerkzaamheden door haar ervaren werknemers, zoals [Eiser], dagelijks vele malen worden uitgevoerd en dat daarbij nog nooit letsel is ontstaan. Dat, achteraf gezien, het letsel zich hoogwaarschijnlijk niet zou hebben voorgedaan als [Eiser] een veiligheidsbril zou hebben gedragen, is niet voldoende reden is om aan te nemen dat Stam en De Koning het risico hadden moeten onderkennen en in redelijkheid een veiligheidsbril ter beschikking had moeten stellen. Het bovenstaande in aanmerking genomen en gelet op het feit dat uit het rapport van de arbeidsinspectie volgt dat er geen wettelijke verplichting bestaat tot het dragen van een veiligheidsbril bij dergelijke werkzaamheden én dat dit ook niet gebruikelijk is, is de kantonrechter van oordeel dat [Eiser] niet zodanige risico’s liep voor schade aan zijn ogen dat Stam en De Koning daar rekening mee had behoren te houden en redelijkerwijs een veiligheidsbril verplicht had moeten stellen.

4.9. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat Stam en De Koning haar zorgplicht uit artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen. Het verzoek van [Eiser] wordt om die reden afgewezen.

De voorwaardelijke tegenverzoeken

4.10. Ten aanzien van de voorwaardelijke tegenverzoeken van Stam en De Koning oordeelt de kantonrechter dat, nu uit het bovenstaande is gebleken dat Stam en De Koning niet aansprakelijk is voor de schade van [Eiser] als gevolg van het ongeval, Stam en De Koning geen belang heeft bij een oordeel over de voorwaardelijke tegenverzoeken. Gelet hierop zullen deze tegenverzoeken dan ook worden afgewezen.

Kosten

4.11. Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Nu de zaak inhoudelijk is behandeld en het verzoek niet is afgewezen op grond van artikel 1019z Rv is van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake. De kantonrechter zal dus overgaan tot begroting van de kosten van deze procedure.

4.12. Mr. Solstad heeft aangevoerd dat hij 9.1 uur aan de zaak heeft besteed, waarbij de kosten van (de voorbereiding van) de zitting nog dienen te worden opgeteld, en dat hij een uurtarief van  235,-- (excl. BTW) hanteert. Stam en De Koning en Zurich hebben geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de in rekening gebrachte uren en het uurtarief.

4.13. De kantonrechter overweegt dat de kosten op grond van artikel 1019aa Rv dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. Nu Stam en De Koning en Zurich geen verweer hebben gevoerd tegen de door mr. Solstad in rekening gebrachte uren en het door hem gehanteerde uurtarief en deze de kantonrechter ook overigens niet onredelijk voorkomen, zal de kantonrechter van deze kosten uitgaan. Deze kosten zullen worden vermeerderd met 4 uur voor de (voorbereidingstijd voor) de zitting en het door [Eiser] betaalde griffierecht van € 258,-. Dit betekent dat de kantonrechter de kosten van deze procedure zal begroten op € 3.921,42 (incl. BTW). PIV-site zie ook LJN BW3175