Rb 's-Gravenhage 120312 val van ladder; geen aansprakelijkheid wg-er; wel aansprakelijkheid aannemer; gevaarzetting door achterlaten ongeborgde ladder
- Meer over dit onderwerp:
Rb 's-Gravenhage 120312
- val van ladder; geen aansprakelijkheid werkgever; wel aansprakelijkheid aannemer; gevaarzetting door achterlaten ongeborgde ladder
- kosten begroot € 2356,20 (9 uur x € 220,00 + 19 % BTW) + € 260,00 griffierecht
2.De feiten
2.1.Op 27 mei 2008 is [verzoeker], medewerker van de technische dienst van Stichting Saffier, tijdens zijn werkzaamheden een ongeval overkomen in een woon- en zorgcentrum van Stichting Saffier. Terwijl hij zich bevond op een steekladder, die niet was geborgd, is deze steekladder gaan glijden, waarna hij vervolgens ten val is gekomen (hierna: het ongeval). [verzoeker] heeft daarbij lichamelijk letsel opgelopen.
2.2.In de vloersparing van de zesde verdieping van het woon- en zorgcentrum bevond zich een houten frame met toegangsluik. Bij dat toegangsluik hoorde een losse steekladder met tien sporten (hierna: de ladder). Aan de bovenzijde van de ladder zaten bevestigingshaken, die aan de twee ogen van het houten frame gehaakt moesten worden. [verzoeker] had de ladder gebruikt om de zesde verdieping van het woon- en zorgcentrum te kunnen bereiken.
2.3.Op het moment van het ongeval werden in het woon- en zorgcentrum renovatiewerkzaamheden verricht, waarbij onder meer tussen de vijfde en zesde verdieping van het gebouw een vlizotrap zou worden geplaatst. Daartoe moest het oude trapluik worden verwijderd en de bestaande vloersparing groter worden gemaakt. Deze werkzaamheden werden in opdracht van Stichting Saffier uitgevoerd door Boele & Van Eesteren, die op haar beurt de uitvoering van de werkzaamheden had opgedragen aan Bébouw B.V. te Woerden (hierna: Bébouw).
2.4.De Arbeidsinspectie heeft het ongeval onderzocht. In het proces-verbaal van [A], inspecteur van de Arbeidsinspectie en buitengewoon opsporingsambtenaar, is omtrent de toedracht van het ongeval, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
"(...)
Bevindingen
Uit onderzoek en uit verklaringen is mij het volgende gebleken
Op woensdag 27 mei 2008, is de heer [B], timmerman van Bébouw BV, rond 08.00 uur, het toegangsluik in de vloersparing van de 6e verdieping gaan demonteren.
(...)
De heer [B] was rond 08.30 uur gereed met het demonteren van het trapluik. Hij heeft in eerste instantie op de betreffende ladder staan werken, maar toen hij het houten frame rond de vloersparing ging verwijderen heeft hij op een Altrex trap met 4 treden gestaan. Nadat het complete trapluik was gedemonteerd heeft de heer [B] de "oude" ladder in de vloersparing rechtop neergezet. Zijn collega, de betonzager, zou dan na hem de ladder kunnen gebruiken, waarbij de heer [B] aangaf dan wel de ladder voor de betonzager vast te zullen gaan houden, want de trap kon inmiddels niet meer geborgd worden aan de 6e verdieping. De betonzager mocht, vanwege lawaaioverlast, volgens afspraken die gemaakt waren met huize Royal (...) pas na 09.00 uur de vloersparing groter gaan zagen. De trap werd door de heer [B] in de vloersparing, volgens eigen zeggen, rechtop achtergelaten.
(...)
[verzoeker] kreeg omstreeks 10.00 uur een telefoontje van de receptie, dat er iets mis was met de warmwatervoorziening in het huis.
(...)
[verzoeker] kwam op een gegeven ogenblik op de 5e verdieping om te controleren of daar ook problemen waren met de warmwatervoorziening. (...) [verzoeker] zag op de 5e verdieping de ladder naar de 6e verdieping klaar staan. Dit was de ladder, waarvan diezelfde ochtend het trapluik van was ontmanteld door het bouwbedrijf Bébouw B.V. Op de 6e verdieping bevindt zich de technische ruimte, waar zich de cv en boilers bevinden. [verzoeker] dacht dat de installateurs wellicht boven op de 6e verdieping waren en ging de ladder op om ze te roepen. Bovenaan de ladder kreeg hij echter geen gehoor op zijn geroep. Toen hij naar beneden wilde gaan zag hij opeens dat de ladder los, zonder borging, tegen de verdiepingsvloer aanstond. Hij wilde zo snel mogelijk van de ladder af, omdat hij zich realiseerde dat het een gevaarlijke situatie was. Hij nam de kortste weg en dat was naar boven. Hij reikte naar de beugel die boven bij de toegang tot de 6e verdieping zat, maar door de verplaatsing van zijn gewicht is de ladder gaan glijden en is hij met ladder en al naar beneden gevallen.
(...)"
2.5.In het proces-verbaal is, voor zover relevant, de volgende conclusie opgenomen:
"(...)
Bébouw BV heeft verzuimd doeltreffende maatregelen te nemen om het gevaar van het gebruik van de betreffende ladder in de betreffende situatie te voorkomen. Er was niet voorkomen dat de ladder, behorende bij de ontmantelde vloersparing, gebruikt zou kunnen worden, terwijl deze ladder niet meer (veilig) geborgd kon worden. Deze werkplek was dus onbeveiligd achtergelaten, terwijl deze bereikbaar was voor anderen/derden, aldus zijnde een vermoedelijke overtreding van artikel 10, 1e lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, zijnde een economisch delict als bedoeld in artikel 1, onder 3° van de Wet op de Economische Delicten.
(...)"
2.6.Bébouw B.V. is in het kader van het ongeval strafrechtelijk veroordeeld. De bevindingen van de Arbeidsinspectie lagen aan deze veroordeling ten grondslag.
2.7.Bij brief van 5 februari 2009 heeft [verzoeker] Stichting Saffier aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De verzekeraar van Stichting Saffier, de Goudse Verzekeringen, heeft bij brief van 17 augustus 2009 deze aansprakelijkheid afgewezen.
2.8.Bij brief van 24 augustus 2009 heeft [verzoeker] Boele & Van Eesteren aansprakelijk gesteld voor de gestelde schade van [verzoeker]. Bij brief van 10 november 2009 heeft de verzekeraar van Boele & Van Eesteren, Zurich Insurance plc aansprakelijkheid afgewezen.
3.Het geschil
3.1.[verzoeker] verzoekt de rechtbank - samengevat en na wijziging van zijn eerdere verzoek ter zitting - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) vast te stellen wie aansprakelijk is voor het ongeval van [verzoeker], los van een eventuele tussen Stichting Saffier en Boele & Van Eesteren onderlinge verdeling van aansprakelijkheid;
(ii) te bepalen dat de kosten van dit deelgeschil te zijner tijd moeten worden vergoed door de verzekeraar die de schade zal regelen en uitkeren, zonder dat dit bindende gevolgen heeft voor de eventuele onderlinge verdeling van aansprakelijkheid;
(iii) Boele & Van Eesteren en Stichting Saffier te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.[verzoeker] legt - samengevat - aan zijn verzoek ten grondslag dat voor derden een gevaarzettende situatie was ontstaan, nu de ladder, die niet meer kon worden geborgd, in de vloersparing is achtergelaten, zonder enige markering of veiligheidswaarschuwing. Nu [verzoeker] van de ladder is gevallen, heeft Boele & Van Eesteren als uitvoerder van de renovatiewerkzaamheden onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld. Daarnaast is ook Stichting Saffier aansprakelijk voor de schade als gevolg van het ongeval, aangezien ook zij onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld door na te laten voldoende veiligheidsmaatregelen tegen de gevaarlijke situatie te treffen. Stichting Saffier is daarnaast op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk, omdat er sprake is van een gebrekkige opstal, te weten het ontbreken van borgingshaken op de ladder.
3.3.Boele & Van Eesteren en Stichting Saffier voeren afzonderlijk gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.De beoordeling
4.1.Vooropgesteld wordt dat Boele & Van Eesteren in haar verweerschrift heeft aangevoerd dat, alhoewel [verzoeker] zijn verzoek niet aan haar maar aan Bébouw had moeten richten, zij bereid is om in dit deelgeschil ervan uit te gaan dat zij de betreffende renovatiewerkzaamheden heeft uitgevoerd, zodat [verzoeker] het verzoek tegen Boele & Van Eesteren kan richten. De rechtbank zal dan ook bij de beoordeling van het verzoek van dit gegeven uitgaan en het ervoor houden dat de werkzaamheden door Boele & Van Eesteren zijn uitgevoerd.
4.2.Bij de beoordeling van de vraag of Boele & Van Eesteren jegens [verzoeker] aansprakelijk is wordt vooropgesteld dat Bébouw strafrechtelijk is veroordeeld voor het ongeval, welk strafvonnis op grond van artikel 161 Rv dwingende bewijskracht heeft. Tussen partijen is niet in geschil dat deze veroordeling is gebaseerd op de conclusies - en het daaraan ten grondslag liggende feitencomplex - zoals opgenomen in het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie (zie hiervoor onder 2.4 en 2.5).
4.3.Ten aanzien van de toedracht van het ongeval, heeft Boele & Van Eesteren betoogd dat voor de vaststelling van de toedracht van het ongeval getuigenbewijs nodig is. Dit betoog wordt verworpen. Boele & Van Eesteren heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar een verklaring van [B] van 26 januari 2012, overgelegd ter zitting, waarin [B] heeft verklaard dat hij, nadat hij het houten frame had weggehaald, de ladder niet in de vloersparing had achtergelaten, maar bij het traphuis had neergelegd of gehangen. Daargelaten dat deze verklaring bijna vier jaar na het ongeval is gedaan, staat deze verklaring lijnrecht tegenover de verklaring die [B] op 3 juni 2008 ten overstaan van de inspecteur van de Arbeidsinspectie heeft afgelegd (bijlage 6 bij het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie, overgelegd als productie 1 bij het verzoekschrift), waarin is opgenomen dat [B] de ladder in de vloersparing had achtergelaten. Gelet op het feit dat de verklaring van 3 juni 2008 mede aan de strafrechtelijke veroordeling ten grondslag lag, deze verklaring is ondertekend door [B] en bovendien is opgenomen in een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, komt aan de nadien gewijzigde verklaring van bijna vier jaar na datum van het ongeval, geen betekenis toe. Voor wat betreft de toedracht van het ongeval houdt de rechtbank het er dan ook voor dat de ladder in de vloersparing is achtergelaten.
4.4.Vast staat dat er geen markering of andere waarschuwing was gegeven dat de ladder in dit geval niet kon worden gebruikt. Door de ladder echter achter te laten in het trapgat heeft Boele & Van Eesteren bij derden de indruk gewekt dat deze ladder kon worden gebruikt. Op welke wijze de ladder precies in het trapgat is achtergelaten en of het voor derden duidelijk was dat de ladder niet geborgd was, acht de rechtbank niet van belang. Immers, ook al was de ladder niet zodanig geplaatst dat de ladder niet direct kon worden bestegen en ook als direct zichtbaar was dat het houten frame was verwijderd, dan nog heeft te gelden dat door de ladder zonder enige markering in het trapgat achter te laten, een situatie is gecreëerd waarin de aanmerkelijke kans bestond dat derden de ladder hoe dan ook zouden beklimmen en - zoals bij [verzoeker] het geval was - tijdens het beklimmen van de ladder erachter zouden komen dat deze niet geborgd was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er een aanmerkelijke kans bestaat dat derden niet de vereiste voorzichtigheid betrachten wanneer zij een ladder voor gebruik in het trapgat zien staan. Mede gelet op de aanzienlijke kans dat hierdoor ongevallen met de kans op letsel zoals dat bij [verzoeker], kunnen ontstaan, diende er dan ook - anders dan Boele & Van Eesteren heeft betoogd - rekening mee te worden gehouden dat iemand de ladder zou kunnen beklimmen, ook wanneer deze slechts voor korte tijd onbeheerd in de vloersparing is achtergebleven.
4.5.Daarnaast wordt in aanmerking genomen dat - ondanks de omstandigheid dat de renovatiewerkzaamheden een ruime periode in beslag namen - het nemen van veiligheidsmaatregelen in het onderhavige geval niet bezwaarlijk was. De betreffende plek had bijvoorbeeld kunnen worden gemarkeerd of er had een waarschuwingsbord kunnen worden opgehangen. Gelet op de kans op ongevallen en de ernst daarvan, had het op de weg van Boele & Van Eesteren gelegen afdoende maatregelen te treffen ter voorkoming van het gevaar.
4.6.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het achterlaten van de ladder op deze wijze in de vloersparing een gevaarzettende situatie opleverde. Door een dergelijke situatie in het leven te roepen, zonder hiervoor op afdoende wijze te waarschuwen, heeft Boele & Van Eesteren onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld, hetgeen volledig aan Boele & Van Eesteren kan worden toegerekend.
4.7.Anders dan Boele & Van Eesteren heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van [verzoeker]. Ter zitting is namens [verzoeker] onweersproken verklaard dat hij niet op de hoogte was van het feit dat de betreffende renovatiewerkzaamheden aan de vloersparing op de betreffende dag zouden worden uitgevoerd. [verzoeker] kon er dan ook niet op bedacht zijn dat het houten frame uit de vloersparing was gemonteerd zodat de ladder niet meer geborgd kon worden. [verzoeker] kan evenmin worden verweten dat hij direct had moeten zien dat er sprake was van een bijzondere situatie en dat hij had moeten beseffen dat de ladder niet vast stond, zoals Boele & Van Eesteren heeft betoogd. [verzoeker] heeft tijdens de zitting onweersproken verklaard, en dit volgt ook uit het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie (zie hiervoor onder 2.4) , dat hij zich naar de vijfde verdieping had begeven omdat er klachten waren over de warmwatervoorziening. Ook heeft hij verklaard dat hij dacht - nu hij bij aankomst op de vijfde verdieping de ladder in het trapsgat zag staan - dat de loodgieter op de zesde verdieping aan het werk was in verband met deze klachten. Gelet hierop kan [verzoeker] niet worden verweten dat hij de ladder heeft beklommen. Het beroep op eigen schuld wordt dan ook verworpen.
4.8.Stichting Saffier is niet aansprakelijk voor de door [verzoeker] gestelde schade, zoals [verzoeker] heeft betoogd en evenmin dient (een deel van) de schade aan Stichting Saffier te worden toegerekend, zoals Boele & Van Eesteren heeft aangevoerd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.9.Stichting Saffier heeft onweersproken betoogd dat zij ondanks het feit dat zij bijna op dagelijkse basis contact had met de aannemer, niet op de hoogte was van het feit dat op de dag van het ongeval een vlizotrap tussen de vijfde en zesde verdieping van het gebouw zou worden aangebracht. Nu zij hier niet van op de hoogte was, had zij ook geen (veiligheids)maatregelen kunnen treffen. Stichting Saffier kan dan ook niet worden verweten dat zij tekort is geschoten in enige zorgvuldigheidsverplichting die zij als werkgever jegens [verzoeker] in acht dient te nemen. Het feit dat één van de antisliprubbers van de ladder ten tijde van het ongeval ontbrak, maakt niet dat anders moet worden geoordeeld. Uit het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie en volgens de verklaring van [verzoeker], volgt dat door de verplaatsing van het gewicht van [verzoeker], de ladder is gaan glijden. Dit kan niet anders zijn veroorzaakt dan door het feit dat de ladder niet geborgd was. Nu de ladder - waarvan de bovenkant was voorzien van twee antisliprubbers en aan de onderzijde één antisliprubber - op deze wijze is gaan glijden, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de ladder niet was weggegleden als het betreffende antisliprubber niet had ontbroken, zodat niet kan worden geconcludeerd dat Stichting Saffier wegens het ontbreken van het antisliprubber onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld.
4.10.De aansprakelijkheid van Stichting Saffier kan evenmin op grond van artikel 6:174 BW worden gebaseerd. Voor aansprakelijkheid op die grondslag is - onder meer - vereist dat er sprake is van een opstal als bedoeld in dat artikel, te weten een gebouw of werk dat duurzaam met de grond verenigd is. De combinatie van een losse steekladder die voor gebruik eerst aan een houten frame moet worden gehaakt en het houten frame, is geen permanente duurzaam met het gebouw verenigde constructie als bedoeld in artikel 6:174 lid 4 BW, zodat deze aansprakelijkheidsgrond toepassing mist.
4.11.Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Boele & Van Eesteren aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [verzoeker].
4.12.Ten aanzien van de kosten van deze procedure begrijpt de rechtbank het verzoek van [verzoeker] onder 3.1 onder (ii) en (iii) aldus dat [verzoeker] de rechtbank verzoekt deze kosten overeenkomstig artikel 1019aa Rv te begroten en Boele & Van Eesteren en Stichting Saffier te veroordelen tot betaling van deze kosten.
4.13.Nu wordt vastgesteld dat Boele & Van Eesteren aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [verzoeker], zal zij als aansprakelijke partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verzoeker]. De rechtbank dient, ingevolge artikel 1019aa Rv, bij de begroting van de kosten van de deelgeschilprocedure de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Mr. De Klerk heeft aangevoerd € 2.356,20 aan kosten te hebben gemaakt (9 uur) en is daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 220,-- en 19% BTW. Boele & Van Eesteren heeft zich ten aanzien van de begroting van de kosten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Gelet hierop en omdat deze kosten de rechtbank redelijk voorkomen, zal de rechtbank de proceskosten dienovereenkomstig begroten, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 260,--. LJN BW2521