RBNHO 241220 Zware houten elementen vallen van pompwagen en op wn-er; wg-er heeft geen tijd voor verweer & zitting deelgeschil, toch aansprakelijk (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 241220 Zware houten elementen vallen van pompwagen en op wn-er; wg-er heeft geen tijd voor verweer & zitting deelgeschil, toch aansprakelijk
kosten verzocht, begroot en toegewezen op 8,5 x 240,00 = € 2468,40, kantoorkosten uitgebreid toegelicht, toch afgewezen
1
Het procesverloop
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift ingediend, ter griffie ingekomen op 2 september 2020. De mondelinge behandeling is vervolgens vastgesteld op 10 december 2020. Linnea is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruikgemaakt.
1.2.
Op 9 december 2020 heeft de heer [XX] (hierna: [XX] ), directeur van Linnea, telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank en gemeld dat hij niet bij de mondelinge behandeling kan verschijnen in verband met het feit dat bij iemand op de zaak corona is geconstateerd waardoor hij in thuisquarantaine zit. De griffie heeft [XX] verzocht een en ander op papier te zetten.
1.3.
Op 10 december 2020 om 10.33 uur heeft [XX] aan de rechtbank en wederpartij een e-mail verzonden, waarin hij meldde dat hij verhinderd was om naar de zitting te komen omdat corona is geconstateerd bij een zakelijke relatie met wie hij in contact is geweest waardoor hij in thuisquarantaine zit.
1.4.
Aansluitend op het e-mailbericht heeft de griffier [XX] op dezelfde dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling per e-mail uitgenodigd om via een Skype-verbinding aanwezig te zijn bij de mondelinge behandeling. Daarna heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met [XX] om een en ander te communiceren en eventueel te assisteren met het tot stand brengen van een verbinding per Skype. Daarbij deelde [XX] mede dat hij niet per Skype of fysiek bij de mondelinge behandeling zal verschijnen, omdat hij ondernemer is en er daar nu geen tijd voor heeft.
1.5.
Op 10 december 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Linnea is, ondanks hiertoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet fysiek of per Skype verbinding bij de mondelinge behandeling verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [verzoeker] en zijn advocaat ter toelichting van hun standpunt naar voren hebben gebracht. Mr. Brugman heeft een nadere urenspecificatie overgelegd. Op dat overzicht staat dat hij na het opstellen van het verzoekschrift nog 8,5 uur heeft besteed aan deze zaak.
2
De feiten
2.1.
[verzoeker] is op 19 augustus 2019 betrokken geraakt bij een bedrijfsongeval dat plaatsvond in het bedrijfspand van Linnea te Schagen. [verzoeker] werkte bij Linnea op grond van een uitzendovereenkomst.
2.2.
Bij het ongeval zijn tijdens een intern transport acht houten elementen van een pompwagen gevallen en bovenop [verzoeker] terecht gekomen. [verzoeker] is bij het ongeval ernstig gewond geraakt.
2.3.
De Inspectie van het Nederlandse Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Inspectie SZW) heeft naar aanleiding van het ongeval een onderzoek ingesteld. Op basis van dit onderzoek is aan Linnea een boete opgelegd voor overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit. In het rapport van 31 december 2019 van de Inspectie SZW staat onder andere opgenomen:
“( ... )
Op de ongevalsplek zagen wij een pompwagen staan, met daarop een stalen bok en vier houten elementen. Wij zagen dat deze elementen niet tegen kantelen of omvallen beveiligd waren.
( ... )
De pompwagen en een stalen bok met daarop acht houten elementen, werden niet zodanig gebruikt, dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordeed, zoals te worden getroffen door kantelende en vallende elementen, was voorkomen.
Dit is een overtreding van Artikel 16, tiende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 7.4, derde lid juncto artikel 7.4, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit,
( ... )
Op donderdag 22 augustus werd door de bedrijfsleider, de heer [YY] , een Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) overgelegd. ( ... )
In deze RI&E zag ik bij punt 3.8 vermeld staan:
“Tijdens het intern transport worden er spanbanden gebruikt”.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat hier door de medewerkers verschillend mee om werd gegaan.
( ... )
Voorman [ZZ] verklaarde ( ... ): “Voor het ongeval hanteerde we dat na 5 elementen, dus een dubbele berging, er een spanband omheen moet”.
Voormand [WW] verklaarde ( ... ): “De elementen werden niet altijd geborgd, ik kan geen antwoord geven wanneer wel en wanneer niet.( ... )” ( ... )
Het slachteroffer verklaarde ( ... ): “( ... )Zo ver ik weet, werd bij een dubbele berging op de bok altijd een spanband gebruikt”.
De bedrijfsleider, de heer [YY] , verklaarde ( ... ): “( ... )”
V: Tijdens het onderzoek heb ik vastgesteld dat voor het ongeval de elementen tijdens transport niet altijd gezekerd werden en dar daar ook geen duidelijk afspraken of instructies over waren. Klopt dat?
A: De instructie zal dan niet duidelijk zijn geweest. ( ... )
( ... )
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de pompwagen zo nu en dan werd gebruikt om stalen bokken met houten elementen te vervoeren. De pompwagen was hiervoor ongeschikt vanwege de smalle opnamepunten, de elementen stonden niet stabiel. De pompwagen was niet gekeurd en documentatie kon niet worden overgelegd.
De stalen bokken waren ten tijde van het ongeval niet gekeurd. De belastbaarheid was bij de onderneming niet bekend en documentatie kon niet worden overlegd. De stalen bok waarmee het ongeval is gebeurd, bleek vervormd te zijn en is na het ongeval buiten gebruik gesteld.
Door de oude funderingsbalen tussen de verschillende ruimtes in het gebouw, waren er oneffenheden in de vloer.
( ... )
Op donderdag 22 augustus werd door de bedrijfsleider, de heer [YY] , een werkomschrijving overgelegd. ( ... ) Ik zag het volgende met betrekking tot de ongevalssituatie vermeld staan:
“Zet de elementen vast d.m.v. een spanband voordat je de bok verplaatst” en “Alvorens met de heftruck de bok op te pakken, communiceer je dit met de mannen die bij de tafel staan”.
Collega [VV] verklaarde ( ... ):
V: Welke instructies zijn er over hoe de metalen bokken te laden?
A: Geen.
V. Ik laat u de werkomschrijving van Linnea zien ( ... ) Wist u dat dit beschreven staat?
A. Nee, deze werkomschrijving heb ik nooit gezien.
V: Welke instructies zijn er over hoe de metalen bokken voorzien van houten elementen te verplaatsen?
A: Geen.
( ... )
Voorman [WW] verklaarde ( ... ):
V: Welke instructies zijn er over hoe de metalen bokken te laden?
A: Dat weet ik niet precies. ( ... ) De pompwagen was niet geschikt voor transport, omdat de elementen niet stabiel op de pompwagen staan. Het moet met de heftruck. Voor het ongeval wist ik niet of je wel of niet de pompwagen mocht gebruiken om de bokken te vervoeren.
De bedrijfsleider, de heer [YY] , verklaarde ( ... ):
( ... )
V: Hebben [UU] en het slachtoffer zich niet aan de instructies gehouden?
A. Ja, dat klopt. Ik wil daarbij opmerken dat de instructies duidelijker hadden moeten zijn. Ik heb invloed op de manier waarop ik de instructies breng.
( ... )”
2.4.
[verzoeker] heeft Linnea op 16 april 2020 aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Ondanks diverse e-mailberichten en telefoongesprekken, heeft Linnea niet gereageerd op de aansprakelijkstelling. Linnea heeft alleen meegedeeld dat het uitzendbureau en niet Linnea de werkgever van [verzoeker] was. Op dit standpunt heeft [verzoeker] gereageerd bij brief van 25 mei 2020.
3
Het geschil
3.1.
[verzoeker] verzoekt dat de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat Linnea aansprakelijk is voor alle schade, zowel materieel als immaterieel, welke [verzoeker] als gevolg van het schade-evenement op 19 augustus 2019 heeft geleden, thans nog lijdt en in de toekomst nog zal lijden alsmede Linnea veroordeelt om aan [verzoeker] te vergoeden alle door hem geleden en nog te lijden schade, inclusief de wettelijke rente, voor het smartengeld vanaf de datum van het schade-evenement en de voor de overige schade vanaf het ontstaan hiervan;
II. de kosten van dit deelgeschil begroot op € 1.539,12 (declaratie kosten van rechtsbijstand inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw), te vermeerderen met (i) de ter zitting namens [verzoeker] te noemen kosten verbonden aan de voorbereiding van de mondelinge behandeling en aan de mondelinge behandeling zelf en (ii) met het door [verzoeker] betaalde griffierecht, met veroordeling van Linnea om het totaal van deze kosten per ommegaande aan [verzoeker] te vergoeden op een door hem na de beschikking nader aan te geven wijze.
3.2.
Volgens [verzoeker] is Linnea als materiële werkgever van [verzoeker] aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] als gevolg van het bedrijfsongeval (artikel 7:658 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Linnea heeft niet aangetoond dat zij alles in het werk had gesteld dat van haar verwacht mocht worden om schade te voorkomen. Sterker nog, uit het rapport van de Inspectie SZW blijkt dat Linnea in strijd heeft gehandeld met de wet- en regelgeving.
3.3.
Linnea heeft geen verweer gevoerd.
4
De beoordeling
Aansprakelijkheidsvraag in deelgeschil?
4.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikel 1019w tot en met 1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). [verzoeker] verzoekt dat de kantonrechter voor recht verklaart dat Linnea aansprakelijk is voor het ongeval dat hem is overkomen op 19 augustus 2019. Doel van de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade is de vereenvoudiging en versnelling van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade. Artikel 1019w Rv biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade, de mogelijkheid, ook voordat de zaak in een bodemgeschil aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering van de benadeelde.
4.2.
De wetgever heeft bij het ontwerp van de wet de situatie voor ogen gehad dat onderhandelingen tussen de betrokken partijen zijn vastgelopen, maar uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen. De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van onderhandelingen en een oordeel van de rechter over de aansprakelijkheidsvraag kan het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen.
4.3.
Opmerkelijk in deze zaak is dat Linnea in het geheel niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling, laat staan dat er onderhandelingen zijn gevoerd. Gezien het feit dat Linnea ook geen verweer voert tegen het behandelen van de zaak in een deelgeschil, zal de kantonrechter zelf onderzoeken of er ruimte is om de aansprakelijkheidsvraag in dit deelgeschil te beantwoorden.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
[verzoeker] heeft voldoende onderbouwd dat het hier gaat om een bedrijfsongeval dat hem is overkomen in de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Linnea. De vraag is vervolgens of Linnea voor de gevolgen van dat ongeval voor [verzoeker] aansprakelijk is.
4.5.
Artikel 7:658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Lid 2 van datzelfde artikel bepaalt dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen.
4.6.
De kantonrechter verwerpt het door [verzoeker] weergegeven verweer van Linnea dat Linnea niet aansprakelijk kan zijn voor de schade, omdat [verzoeker] via een uitzendbureau bij Linnea werkt. Artikel 7:658 lid 4 BW bepaalt namelijk voor situaties als deze dat een bedrijf dat arbeid laat verrichten door een persoon met wie het bedrijf geen arbeidsovereenkomst heeft, overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk is voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
4.7.
Uit het hiervoor geciteerde rapport van de Inspectie SZW volgt dat het transport zodanig werd uitgevoerd, dat het gevaar om getroffen te worden door kantelende of vallende houten elementen niet was voorkomen. Uit dat rapport blijkt ook dat Linnea in strijd met de geldende regels heeft gehandeld. Daarmee staat voor de kantonrechter vast dat Linnea aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] als gevolg van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden. Deze schade dient Linnea ook te vergoeden. Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden toegewezen.
4.8.
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] uitgelegd op welke wijze hij op dit moment zelf werkt aan zijn herstel. Voor de kantonrechter is duidelijk geworden dat [verzoeker] zelf er alles aan doet om zo goed mogelijk te herstellen.
Proceskosten
4.9.
[verzoeker] heeft verzocht de kosten te begroten conform de door Brugman bij het verzoekschrift en ter zitting overgelegde urenspecificaties. De in rekening gebrachte uren en kosten komen de kantonrechter redelijk voor, met uitzondering van de 6% extra kantoorkosten. Mr. Brugman heeft uitvoerig onderbouwd dat hij daadwerkelijk kantoorkosten moet maken. De kantonrechter is echter van oordeel dat die kosten gelet op het gehanteerde uurtarief van € 240,- in dat tarief moeten worden geacht te zijn begrepen. De kosten zullen voor het overige worden begroot als verzocht, namelijk totaal 5 uur tot en met het opstellen en indienen van het verzoekschrift en 3,5 uur voor werkzaamheden nadien, tot en met de mondelinge behandeling. Dat maakt tegen een tarief van € 240,- (exclusief 21% btw) in totaal een bedrag van € 2.468,40 inclusief btw. Dit bedrag wordt nog vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 236,-. De proceskosten komen voor rekening van Linnea omdat zij ongelijk krijgt. ECLI:NL:RBNHO:2020:11532