Overslaan en naar de inhoud gaan

RBOBR 120724 eventuele onduidelijkheden over precieze toedracht van arbeidsongeval komen voor rekening en risico wg-er

RBOBR 120724 zwembadmedewerker verstapt zich bij verlaten toezichtstoel bij zien van dode muis; wg-er aansprakelijk
-  eventuele onduidelijkheden over precieze toedracht van arbeidsongeval komen voor rekening en risico wg-er
- toegewezen cf verzoek, 14,5 uur x € 260,00 + 21% = € 4.561,70

(zie ook Op-de-rol-Kon-de-muis-niet-in-een-doosje.aspx)

2 De feiten

2.1.

[verzoeker] heeft op basis van een detacheringsovereenkomst vanaf 7 mei 2019 via [B] B.V. werkzaamheden verricht bij de gemeente Eindhoven op de locatie Zwembad Ir. Ottenbad, verder te noemen “het zwembad”. Haar werkzaamheden bestonden onder meer uit schoonmaken, het houden van toezicht en het werken als zweminstructeur.

2.2.

Op 22 juni 2022 is [verzoeker] een arbeidsongeval overkomen.

Zij zat in een toezichtstoel met een zithoogte van 1,70 meter bij één van de buitenbaden, toen een collega de heer [A] (hierna te noemen: “ [A] ”) met een schepnet met daarin een dode muis langs [verzoeker] liep. [A] had de muis op verzoek van [verzoeker] uit het peuterbad gehaald nadat een bezoeker aan [verzoeker] had gemeld dat er een dode muis in het buitenbad lag. [A] droeg het schepnet over zijn schouder. Hiervan is [verzoeker] , die een angst heeft voor muizen, zo hevig geschrokken dat zij haastig, volgens eigen zeggen met haar gezicht vooruit, de toezichtstoel heeft verlaten, daarbij de tweede trede1 heeft gemist en zich vervolgens ernstig heeft verstapt. Daarbij is zij met haar volle gewicht op haar linkerknie terecht gekomen, waarbij zij letsel heeft opgelopen. De huisarts van [verzoeker] heeft daarover in zijn huisartsenjournaal het volgende opgenomen:

“22-06-2022 (S): Zie onderstaande. Was niet heel hoog, maar met volle gewicht op linker knie terecht gekomen. Voelde echt niet goed. Hoorde krak en voelde alsof patella heel kort er in en er uit sprong. Wel moeilijk te zeggen. Kan ook zijn dat knie wat naar binnen klapte. Loopt nu met krukken. Kan li knie enigsinds belasten.”

(O) Komt op krukken binnen. Bij vraag wel mogelijk li been te belasten.

Zeer milde hydrops. Flexie nog tot 90 gr mogelijk.

Extensie pijnlijk en beperkt Verder moeilijk te beoordelen door pijnkl nu

(E) Trauma knie

(P) Gezien mogelijk korte patellaluxatie; % knie.”

3 Het verzoek en het verweer

3.1.

[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:

I. te verklaren voor recht dat de gemeente Eindhoven aansprakelijk is voor alle door haar als gevolg van het ongeval op 22 juni 2022 geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade;

II. de kosten van [verzoeker] , zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, te begroten op het hierboven in punt 9.1 van dit verzoekschrift begrote bedrag van € 4.647,70
(€ 86,00 griffierecht en € 4.561,70 advocaatkosten), althans een in goede justitie te bepalen bedrag, en verweerders hoofdelijk te veroordelen de kosten van deze procedure zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking te voldoen aan [verzoeker] op rekeningnummer:
[rekeningnummer] , welk rekeningnummer staat ten name van Bewust Letselschade Advocaten, des dat hetgeen de één heeft betaald de ander bevrijdt, met verklaring dat deze kosten uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn en dat wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als niet binnen deze termijn is voldaan.

3.2.

Aan het verzoek heeft [verzoeker] primair ten grondslag gelegd dat Gemeente Eindhoven aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 BW en subsidiair op grond van artikel 6:170 BW.

3.3.

Gemeente Eindhoven en Melior verzetten zich tegen toewijzing van het verzoek en voeren daartoe - kort gezegd - het volgende aan.

Primair stellen zij dat het deelgeschil moet worden afgewezen, omdat de toedracht niet voldoende vaststaat en daardoor deze kwestie niet geschikt is voor een deelgeschil.

Verder stellen zij dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden, omdat niet vaststaat dat het door [verzoeker] in het verzoekschrift omschreven letsel een gevolg is van het voorval op 22 juni 2022.

Ook voeren zij aan dat Gemeente Eindhoven niet te kort is geschoten in haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW en dat geen sprake is van een fout in de zin van artikel 6:170 BW.

3.4.

Op de stellingen van partijen gaat de kantonrechter hierna (onder de beoordeling) verder in.

4 De beoordeling

Wettelijk kader

4.1.

[verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (artikelen 1019w-1019cc Rv). Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel, kan op grond van artikel 1019w lid 1 Rv de rechter worden verzocht te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.

Daarbij wordt vooropgesteld dat de deelgeschilprocedure partijen een eenvoudige, snelle en ten opzichte van een bodemprocedure (doorgaans) aanmerkelijk goedkopere toegang tot de rechter biedt ter oplossing van een (of meerdere) deelgeschil(len) in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. De procedure heeft tot doel dat partijen met behulp van de interventie van de deelgeschilrechter dichter bij een buitengerechtelijke oplossing komen.

Uit de inmiddels ontstane jurisprudentie volgt dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschil aan de orde kan komen.

De aansprakelijkheid betreft een geschil aan het begin van het traject van onderhandelingen en een oordeel van de rechtbank over de aansprakelijkheidsvraag kan, afhankelijk van de overige omstandigheden van het geval, het beginpunt zijn voor buitengerechtelijke onderhandelingen over de overige geschilpunten over (bijvoorbeeld) het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde schade en/of de omvang van de schade.

Leent het verzoek zich voor een deelgeschilprocedure?

4.2.

Gemeente Eindhoven en Melior stellen zich primair op het standpunt dat het verzoek van [verzoeker] zich niet leent voor een deelgeschilprocedure, omdat de feitelijke toedracht van het ongeval van 22 juni 2022 niet voldoende vaststaat. Het had volgens hen voor de hand gelegen om in ieder geval tijdens een hoorzitting ook de kant van [A] te horen. Bovendien wordt niet duidelijk uit de stellingen van [verzoeker] of zij nu uit de stoel gevallen is, of dat zij zich verstapt heeft bij het verlaten van de stoel. Ook staat niet vast op welke afstand de dode muis zich van het gezicht/het hoofd van [verzoeker] bevond. Bovendien is niet door [verzoeker] aangetoond of en welk letsel door haar is opgelopen als gevolg van het incident met de dode muis. Naar de mening van Gemeente Eindhoven en Melior had [verzoeker] zich tevoren de beperkingen van de deelgeschilprocedure moeten realiseren en moeten kiezen voor een bodemprocedure.

4.3.

[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat de aansprakelijkheidsvraag in deelgeschil wel degelijk kan worden beantwoord wanneer er een verschil van inzicht bestaat met betrekking tot de exacte toedracht. Het bewijsrisico omtrent de toedracht van het ongeval rust namelijk op de werkgever. Met het overleggen van de schriftelijke verklaring van [A] is het horen van [A] als getuige ook niet langer noodzakelijk.

4.4.

De kantonrechter beantwoordt de vraag of dit verzoek zich leent voor behandeling in deelgeschil bevestigend. Hiertoe is het volgende redengevend.

4.4.1.

Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de werkgever aansprakelijk voor schade die de werknemer lijdt in de uitoefening van zijn werkzaamheden, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn in lid 1 omschreven zorgplicht heeft voldaan, of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit brengt mee dat de werknemer moet stellen, en bij betwisting bewijzen, dat hij schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, maar van hem mag niet worden verlangd dat hij aantoont wat precies de toedracht of oorzaak van het ongeval is geweest (vgl. HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430 en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432).

Vorenstaande betekent dat voor zover er onduidelijkheden bestaan over de precieze toedracht van het arbeidsongeval op 22 juni 2022, dit voor rekening en risico van Gemeente Eindhoven en Melior komt.

Voor zover Gemeente Eindhoven en Melior menen dat het voor de hand had gelegen om [A] voorafgaand (middels bijvoorbeeld een voorlopig getuigenverhoor) of in ieder geval tijdens de mondelinge behandeling van het deelgeschil als getuige te horen, dan had het op hun weg gelegen om daarvoor zorg te dragen. Dat dit niet is gebeurd, dient –zoals hiervoor reeds overwogen - voor hun rekening en risico te komen.

Voor zover Gemeente Eindhoven en Melior in dit verband aanvoeren dat zij de kantonrechter op 22 mei 2024 per e-mail verzocht hebben om de geplande mondelinge behandeling op 31 mei 2024 te verzetten omdat [A] op de geplande zittingsdatum verhinderd was, wijst de kantonrechter erop dat de oproepingsbrief van deze mondelinge behandeling reeds verstuurd is op 1 maart 2024. Vorenstaande maakt dat er geen sprake is van een klemmende reden om de mondelinge behandeling uit te stellen en daarom is het uitstelverzoek van gemeente Eindhoven en Melior niet gehonoreerd.

4.4.2.

De stelling van Gemeente Eindhoven dat de kantonrechter onvoldoende in staat wordt gesteld om tot een afgewogen oordeel te komen over de vraag of Gemeente Eindhoven aan haar zorgplicht heeft voldaan, wordt eveneens verworpen.

Dat partijen een verschillende toedracht van het ongeval schetsen, doet daaraan niet af. Niemand heeft namelijk het ongeval zien gebeuren en daarover kan dan ook geen zekerheid meer worden gekregen. Deze onzekerheid dient voor risico van Gemeente Eindhoven te komen. Dit betekent dat Gemeente Eindhoven bij beide lezingen (dus zowel bij de lezing van [verzoeker] als bij de lezing van [A] ) zal moeten bewijzen dat zij aan haar zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW heeft voldaan, tenminste voor zover [verzoeker] voldoende heeft gesteld (en bewezen) dat zij op 22 juni 2022 tijdens de uitoefening van haar werkzaamheden schade heeft geleden in de zin van artikel 7:658 lid 2 BW.

Verschillende lezingen over de toedracht van het ongeval

4.5.

Volgens [verzoeker] is het ongeluk als volgt gebeurd:

Blijkens het verzoekschrift

[A] is met een schepnet van ongeveer 2,5 meter lang met daarin een dode muis, langs [verzoeker] gelopen, waarbij hij het schepnet over zijn schouder droeg. [A] heeft het schepnet met daarin de dode muis opzettelijk boven haar hoofd gehouden om haar te laten schrikken.

Nadere toelichting van [verzoeker] gedaan tijdens de mondelinge behandeling

Een bezoeker heeft bij [verzoeker] gemeld dat er een dode muis lag in het peuterbad. [verzoeker] heeft vervolgens [A] gebeld en hem gevraagd om de muis te verwijderen. Daarbij heeft zij tegen [A] gezegd dat zij bang was voor muizen en ook niet van haar plaats mocht omdat zij op toezicht stond. Op enig moment voelde [verzoeker] druppels water op haar hoofd en zag zij de muis toen zij naar boven keek. Zij had [A] niet aan zien komen, want haar aandacht was gericht op het buitenbad. Uit schrik is zij vooruit de stoel afgegaan, waarbij zij de eerste trede heeft genomen, maar vanaf de middelste trede heeft zij zich verstapt/is zij gevallen.

4.6.

Volgens Gemeente Eindhoven is het anders gegaan en daartoe verwijzen zij naar
de schriftelijke verklaring van [A] , opgemaakt de dato 24 mei 2024:

[A] passeerde na de melding dat zich een dode muis in het peuterbad bevond, eerst met het lege schepnet de stoel waarin [verzoeker] zat. Hij haalde vervolgens de dode muis uit het zwembad, legde de stang van het schepnet over zijn rechterschouder en liep vervolgens weer terug, langs de stoel waar [verzoeker] zat. [A] hield de stang van het schepnet horizontaal over zijn schouder. Op een afstand van ongeveer 1,5 tot 2 meter is hij [verzoeker] gepasseerd. Het schepnet met de dode muis heeft [A] niet bewust boven of bij het hoofd van [verzoeker] gehouden en hij is nooit in de buurt van het gezicht/het hoofd van [verzoeker] geweest. [verzoeker] heeft de route langs de stoel van [verzoeker] gelopen, omdat hij anders ‘om’ moest lopen langs de ligweides waar zich op dat moment bezoekers bevonden. Toen hij langs [verzoeker] liep hoorde hij haar iets gillen/zeggen. Op dat moment was hij haar al voorbij. Toen [A] omkeek zag hij dat [verzoeker] voor de stoel op de grond zat. Hij heeft niet gezien of [verzoeker] is gevallen of zich heeft verstapt.

4.7.

Uit de verklaringen van [verzoeker] en [A] volgt voldoende dat [verzoeker] is geschrokken van de muis in het schepnet, die op korte afstand van haar voorbij kwam en dat zij vervolgens gehaast de toezichtstoel heeft verlaten en zich daarbij heeft verstapt en is gevallen. Immers zat [verzoeker] volgens [A] kort nadat hij haar met de muis in het schepnet had gepasseerd en hij haar iets hoorde gillen/zeggen, op de grond voor de stoel. Het enige verschil tussen de lezingen betreft de hoogte/afstand van het schepnet (bevond het schepnet zich op schouderhoogte of boven het hoofd van [verzoeker] ).
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nader toegelicht dat zij vooraf bij [A] heeft aangegeven dat zij bang was voor muizen en dat zij [A] niet aan heeft zien komen (met het schepnet over zijn schouder met daarin de dode muis), omdat haar focus lag op toezichthouden op het buitenbad.

Schade geleden in de uitoefening van de werkzaamheden?

4.8.

Uit beide lezingen van partijen volgt dat [verzoeker] op 22 juni 2022 zich bij het (haastig) verlaten van de toezichtstoel heeft verstapt en is gevallen, waarbij zij letsel heeft opgelopen. Tussen partijen is nimmer in geschil geweest dat [verzoeker] ongelukkig terecht is gekomen en zich direct na het incident heeft gewend tot haar huisarts met letsel aan haar linker knie en zich vervolgens ziek heeft gemeld en gedurende langere tijd niet heeft kunnen werken. Hiermee staat voldoende vast dat [verzoeker] in de uitoefening van haar werkzaamheden voor Gemeente Eindhoven (enige) schade heeft geleden.

Heeft Gemeente Eindhoven aan haar zorgplicht voldaan?

4.9.

Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden en voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van het tweede lid van dit artikel is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

4.10.

[verzoeker] wordt door Gemeente Eindhoven en Melior geen opzet of bewuste roekeloosheid verweten.

Evenmin is in geschil dat de door Gemeente Eindhoven in acht te nemen zorgverplichtingen voor [verzoeker] (die op basis van een detacheringsovereenkomst bij Gemeente Eindhoven in dienst was) vergelijkbaar zijn met die van een ‘eigen’ werknemer van Gemeente Eindhoven (zie artikel 7:658 lid 4 BW).

4.11.

Gemeente Eindhoven en Melior hebben aangevoerd dat Gemeente Eindhoven heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. In verband daarmee hebben zij erop gewezen dat een werkgever slechts datgene hoeft te doen wat redelijkerwijs van haar gevergd kan worden. Het voorval met de dode muis betreft een typische ongelukkige samenloop van omstandigheden, waarbij Gemeente Eindhoven geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid dat [verzoeker] vanwege haar angst voor muizen zelf uit een ‘hoge stoel’ springt of deze met haast verlaat en zich daarbij verstapt.

Verder hebben zij erop gewezen dat het vaste jurisprudentie is dat een werkgever niet hoeft te waarschuwen voor algemeen bekende gevaren en dat een confrontatie met een dode muis een omstandigheid is waarmee een ieder thuis of in elke dagelijkse situatie te maken kan krijgen. In gevallen waarin het gaat om alledaagse situaties bestaat er voor een werkgever volgens vaste jurisprudentie geen aanleiding tot het nemen van veiligheidsmaatregelen.

Ook wijzen Gemeente Eindhoven en Melior erop dat het niet aannemelijk is, dat welke veiligheidsmaatregelen dan ook, het incident hadden kunnen voorkomen. Gemeente Eindhoven kan geen absolute waarborg scheppen om iedere confrontatie met een (dode of levende) muis te voorkomen en [verzoeker] zou vanwege haar kennelijke grote angst voor muizen daarop altijd heftig reageren.

4.12.

Tussen partijen is niet in geschil dat Gemeente Eindhoven (in het algemeen) de nodige aandacht besteedt aan haar zorgplicht. Er is een RI&E specifiek voor het
Ir. Ottenbad, waarvan de laatste evaluatie plaatsvond in 2020 en er is een inwerkprotocol voor nieuwe medewerkers waarbij aan [verzoeker] een toezichtplan en noodplan is verstrekt.
Niet, althans onvoldoende weersproken is verder de stelling van Melior dat er met de toezichtstoel en/of de werkomgeving zelf niets mis was.

Door [verzoeker] wordt wel weersproken dat het ongeval geen verband zou houden met de werkzaamheden en (ook) niet voortvloeit uit de aan [verzoeker] opgelegde taken, omdat er sprake zou zijn van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.

Volgens [verzoeker] is het vanzelfsprekend dat wanneer zich ongedierte in het zwembad bevindt dit zo spoedig mogelijk uit het zwembad moet worden verwijderd. Dit is een voorzienbare en (regelmatig) voorkomende werkzaamheid bij een openbaar (buiten)zwembad en van Gemeente Eindhoven mag dan ook worden verlangd dat zij haar werknemers instrueert over de wijze waarop dit ongedierte op een voor eenieder veilige wijze uit het zwemwater kan worden verwijderd en opgeruimd.

Daarnaast dient Gemeente Eindhoven volgens heersende jurisprudentie een op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door haar in dit kader gegeven instructies. Het ligt volgens [verzoeker] dan ook voor de hand dat een werknemer de beschikking heeft over bijvoorbeeld een bakje of doosje waarin het ongedierte - direct nadat dit uit het water is gehaald - kan worden opgeborgen, zodat dit voor derden niet meer zichtbaar is.

4.12.

De kantonrechter oordeelt als volgt.

4.12.1.

Voorop gesteld wordt dat gelet op de strekking van artikel 7:658 BW niet snel mag worden aangenomen dat Gemeente Eindhoven aan haar zorgplicht heeft voldaan. Vaststaat dat de toezichtstoel bij het Ir Ottenbad een zithoogte heeft van 1,70 meter. Blijkens de door Gemeente Eindhoven en Melior bij verweerschrift overlegde foto is de toezichtstoel vergelijkbaar met een ‘hoge barkruk’ met 3 ver uit elkaar staande smalle treden, zonder leuning. Reeds gelet hierop (de hoogte en de bouw van de stoel) bestaat een verhoogd risico dat medewerkers van Gemeente Eindhoven zich bezeren, in het geval zij deze toezichtstoel snel moeten verlaten. Dit vindt de kantonrechter geen ‘alledaags risico’ waarop [verzoeker] alert had moeten zijn of een algemeen bekend gevaar waarmee een werkgever geen rekening hoeft te houden.

Daarbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat er een verhoogd risico is dat een zweminstructeur bij een onvoorziene situatie (dus als deze schrikt of vanwege een andere reden, bijvoorbeeld bij een acute noodsituatie in een van de buitenbaden, zo snel mogelijk de toezichtstoel wil verlaten) uit deze toezichtstoel springt of voorwaarts deze toezichtstoel uitklimt. Training of instructie (hoe verlaat je veilig deze toezichtstoel bij een onvoorzienbare situatie) is daarbij een redelijkerwijs noodzakelijke veiligheidsmaatregel. Tijdens de mondelinge behandeling is evenwel vastgesteld dat Gemeente Eindhoven [verzoeker] daarover geen specifieke instructie heeft gegeven en haar medewerkers daarvoor ook geen training aanbiedt.

[verzoeker] heeft in dit verband toegelicht dat zij bij haar collega’s heeft gezien/afgekeken hoe zij de stoel moest verlaten (met je neus richting de stoel, dus (achterwaarts) draaien, zoals je een ladder afgaat). Gemeente Eindhoven heeft slechts gewezen op het (algemene) RI&E keuringsrapport en het aan [verzoeker] verstrekte toezichtplan en noodplan.

4.12.2.

De omstandigheid dat het slechts sporadisch voorkomt dat een dode muis uit het zwembad moet worden opgeruimd en dat het niet aannemelijk is dat een veiligheids- of voorzorgmaatregel een heftige schrikreactie bij [verzoeker] had kunnen voorkomen, wil evenmin zeggen dat Gemeente Eindhoven geen instructie hoeft te geven aan haar werknemers over de wijze waarop ongedierte op een voor eenieder veilige wijze uit het zwemwater kan worden verwijderd en opgeruimd. Dit had Gemeente Eindhoven heel eenvoudig en dus niet bezwarend kunnen doen en daarmee ook moeten doen De suggestie van [verzoeker] om daarvoor aan de medewerker een bakje of doosje ter beschikking te stellen, waarin het dode dier direct nadat dit uit het water is gehaald kan worden opgeborgen (zodat het voor derden niet meer zichtbaar is) is daarvan een goed voorbeeld. De stelling van Gemeente Eindhoven dat deze suggestie (om een dode muis in een afgesloten doosje te stoppen) te ver gaat c.q. niet van de desbetreffende medewerker verwacht mag worden, wordt door de kantonrechter verworpen. Niet valt in te zien waarom dit te bezwaarlijk zou zijn. De muis hoeft niet met blote handen vastgepakt te worden, want er kan gebruik gemaakt worden van een schepnet en handschoenen en wanneer de muis direct in een ondoorzichtige doos, zak of bakje wordt afgevoerd, wordt voorkomen dat derden daarvan schrikken of daaraan aanstoot nemen (wat dus wel gebeurt als met een schepnet (met daarin een dode muis) over de schouder het zwembadterrein wordt doorkruist).

Kortom, van Gemeente Eindhoven kan en mag wel degelijk worden verlangd dat zij haar werknemers instrueert over de wijze waarop ongedierte op een voor eenieder veilige wijze uit het zwemwater kan worden verwijderd en opgeruimd en vaststaat dat dit niet is gebeurd.

4.13.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Gemeente Eindhoven niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat zij alle redelijkerwijs te nemen maatregelen heeft getroffen om een ongeval als dat van [verzoeker] te voorkomen. Gemeente Eindhoven heeft dus niet aangetoond dat zij voldaan heeft aan de op haar rustende zorgplicht in de zin van artikel 7:658 lid 1 BW.

Voor zover Gemeente Eindhoven stelt dat de schade van [verzoeker] ook zou zijn ingetreden als zij de zorgplicht wel zou zijn nagekomen, heeft zij die stelling onvoldoende onderbouwd. Niet kan worden uitgesloten dat [verzoeker] ingeval van een instructie over het op veilige wijze verlaten van de toezichtstoel in een situatie van schrik of spoed, niet van de stoel zou zijn gevallen/zich niet zou hebben verstapt, terwijl het opbergen van een dode muis in een afgesloten bakje of doosje ervoor gezorgd zou hebben dat een confrontatie van [verzoeker] met de dode muis - en daarmee de schrikreactie van [verzoeker] en het gehaast verlaten van de stoel - zou zijn voorkomen.

Verzochte verklaring voor recht

4.14.

Bovenstaande betekent dat de aansprakelijkheid van Gemeente Eindhoven voldoende is komen vast te staan. De kantonrechter zal gelet op het vorenstaande het primaire verzoek op grond van artikel 7:658 BW toewijzen en voor recht verklaren dat Gemeente Eindhoven aansprakelijk is voor alle door [verzoeker] als gevolg van het arbeidsongeval op 22 juni 2022 geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade.

Nu [verzoeker] haar verzoek heeft beperkt tot de aansprakelijkheidsvraag, komt de kantonrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de omvang van die schade.

4.15.

Gelet op het voorgaande hoeft het subsidiaire verzoek op grond van artikel 6:170 BW geen bespreking meer.

Kosten deelgeschil

4.16.

De kantonrechter moet op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Bij de begroting van de kosten dient de kantonrechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

4.17.

[verzoeker] heeft bij haar verzoekschrift een urenoverzicht verstrekt dat betrekking heeft op de tot aan het indienen van het verzoekschrift aan het deelgeschil gewerkte uren. Zij maakt aanspraak op een bedrag van € 4.647,10 (14,5 uur, tegen een uurtarief van € 260,00, vermeerderd 21% btw en € 86,00 aan griffierecht).

Tussen partijen is het uurtarief van € 260,00, exclusief btw niet in geschil. De kantonrechter vindt in dit geval een totaal aantal van 14,5 uren (voor het opstellen van het verzoekschrift, het bestuderen van het verweerschrift en het maken van pleitaantekeningen, de behandeling ter zitting, de correspondentie en het overleg met [verzoeker] ) redelijk. Gemeente Eindhoven en Melior hebben ook geen argumenten naar voren gebracht om hier anders tegenaan te kijken. Zij hebben in reactie op deze kostenbegroting enkel aangevoerd dat er (nog) geen duidelijkheid is gegeven over de totale omvang van de schade, waardoor mogelijk sprake is van een scheve verhouding tussen de buitengerechtelijke kosten en de totale omvang van de schade van [verzoeker] . In dit deelgeschil is echter alleen de aansprakelijkheidsvraag aan de orde en omdat Gemeente Eindhoven en Melior aansprakelijkheid hebben afgewezen, was [verzoeker] genoodzaakt zich tot haar gemachtigde te wenden en buitengerechtelijke kosten te maken. De kantonrechter zal de kostenbegroting van [verzoeker] dan ook zonder matiging in stand laten.

De kosten van het deelgeschil worden daarom begroot op € 4.561,70 inclusief btw.
Dit bedrag moet worden vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht van € 86,00, zodat de kosten van dit deelgeschil in totaal € 4.647,70 bedragen.

Gemeente Eindhoven en Melior zullen, zoals verzocht, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.

De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de 15e dag nadat Gemeente Eindhoven en/of Melior schriftelijk tot betaling van deze kosten is aangemaand. ECLI:NL:RBOBR:2024:3358

1De toezichtstoel is vergelijkbaar met een ‘hoge barkruk’ met 3 ver uit elkaar staande smalle treden.