Rb Gelderland 310517 Schouderletsel door val over omhoogstaand latje op vloer (ca. 3 - 6 mm); wg-er aansprakelijk;
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 310517 Schouderletsel door val over omhoogstaand latje op vloer (ca. 3 - 6 mm); wg-er aansprakelijk;
- Kosten gevorderd: € 10.841,18 (34,5 uur x € 245,00 + 6% + 21%), toegewezen obv 20 uur
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/rb-gelderland-310517
4. De beoordeling
4.1. Bij de beoordeling van de vraag of Svedex op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die X stelt te hebben geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, geldt het volgende op de wet en de rechtspraak gebaseerde
toetsingskader .
4.2. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (vgl. HR 11 april 2008, NJ 2008/465). Svedex is als inlener van X op grond van artikel 7:658 BW gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 4 BW is de inlenende werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Niet snel kan worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt echter geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke (veiligheids)maatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.3. Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast in het kader van artikel 7:658 BW wordt het volgende als uitgangspunt genomen voor de beoordeling:
i) De werknemer dient te stellen en bij betwisting te bewijzen dat hij in de uitoefening van zijn functie schade heeft geleden. In het algemeen zal daartoe voldoende zijn dat komt vast te staan dat het ongeval hem is overkomen op de werkplek, waarbij het begrip werkplek ruim mag worden genomen. Dit betekent niet zonder meer dat de werknemer ook dient te bewijzen hoe het ongeval zich heeft voltrokken en wat de oorzaak daarvan is (vgl. HR 4 mei 2011, ECLI:NL:HR:2001:AB1430 en HR 29 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2432).
ii) Indien komt vast te staan dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft geleden, is de werkgever in beginsel aansprakelijk, tenzij hij aantoont dat hij niet is tekort geschoten in zijn zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid I BW. Slaagt de werkgever er niet in het bewijs te leveren dat hij aan zijn zorgverplichting heeft voldaan, dan is het causaal verband tussen zijn tekortkoming en het ongeval gegeven. Hij kan dan evenwel nog aan aansprakelijkheid ontkomen, indien hij stelt en bewijst dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Van bewust roekeloos handelen is slechts sprake indien de werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan het ongeval voorafgaande gedraging, van het roekeloos karakter van die gedraging daadwerkelijk bewust is geweest.
4.4. Wanneer vorenstaande uitgangspunten worden toegepast op de onderhavige kwestie, leidt dit tot de volgende overwegingen.
4.5. Vaststaat dat X tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op 28 november 2014 een ongeval is overkomen en dientengevolge schade heeft geleden. Weliswaar heeft Svedex met verwijzing naar het in randnummer 2.17 genoemde e-mailbericht vraagtekens gesteld bij het bestaan van schade, maar gelet op - onder meer - de operatie, de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en de, onbetwiste, pijn van X als gevolg van het ongeval, wordt hieraan voorbij gegaan. Het is aannemelijk dat X schade heeft geleden als gevolg van het ongeval. Daarmee heeft X aan zijn stelplicht in het kader van artikel 7:658 BW voldaan.
4.6. Vervolgens is het aan Svedex om te stellen en zo nodig te bewijzen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet komen vast te staan dat Svedex aan haar zorgplicht voor een veilige werkomgeving heeft voldaan. Vaststaat immers dat ten tijde van het ongeval in een relatief klein gedeelte van de oorspronkelijke rails, namelijk in de lengterichting 163 centimeter, een loszittend houten latje was geplaatst, terwijl het overige deel van de rails - die oorspronkelijk van de ene kant van de productiehal naar de andere kant liep - reeds was dichtgestort en daarmee wel vrij van oneffenheden was. Bedoeld houten latje, dat 3 tot 6 millimeter boven de betonnen vloerdelen uitstak, was bovendien geplaatst in het gedeelte van de goot waar het pad door de productiehalliep, met andere woorden, daar waar het meeste 'verkeer' plaatsvindt. Zoals de Inspectie SZW ook al heeft vastgesteld, was de vloer van de arbeidsplaats op de locatie materiaalvoorbereiding van de afdeling Panelen niet zoveel mogelijk vrij van oneffenheden, hetgeen een overtreding oplevert van artikel 3.11, 1e lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Daarbij is tevens van belang dat het houten latje, na verwijdering van de oorspronkelijke rails, door Svedex in de daarmee ontstane goot is geplaatst en dat C, de directe toezichthouder namens Svedex, wist van die plaatselijke oneffenheid (randnummer 2.9). Afdelingsleider D, tot slot, heeft direct na het ongeval onder meer verklaard dat het het mooiste zou zijn als de vloer wordt geëgaliseerd. Dat X, door C, D of iemand anders, op het losliggend, opstekend latje is gewezen, is gesteld noch gebleken.
4.7. Svedex heeft tevens gesteld dat X voorafgaande aan de onderhavige werkzaamheden de in randnummer 2.2 genoemde algemene werkinstructies heeft ontvangen, inclusief de vermelding dat een van de bedrijfsdoelen van Svedex is het zo goed mogelijk waarborgen van de veiligheid van haar medewerkers en van derden. X heeft die werkinstructies ondertekend. Daarmee alleen heeft Svedex echter niet aan haar zorgplicht voldaan. Dat betekent dan ook niet zonder meer dat de gevolgen van het losliggende, opstaande latje haar niet kunnen worden aangerekend. Immers, vaste rechtspraak is ook dat de werkgever rekening dient te houden met het algemene ervaringsfeit dat de dagelijkse uitoefening van de werkzaamheden de werknemer er gemakkelijk toe kan brengen om niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongevallen geraden is. Toegespitst op de onderhavige kwestie betekent een en ander dat Svedex er rekening mee had moeten houden dat X een niet in alle opzichten meest logische of handige wijze van het wegbrengen van het karton zou kiezen, bijvoorbeeld door, anders dan X in dit geval heeft gedaan, het karton eerst klein te maken of minder grote hoeveelheden in één keer weg te brengen.
4.8. Een werkgever schendt zijn zorgplicht niet indien hij niet waarschuwt voor algemeen bekende gevaren, welke gevaren noodzakelijk aan het verrichten van de werkzaamheden zijn verbonden. Het gaat daarbij om situaties waarbij de voorzichtigheid van de werknemer zelf bepalend is en niet zozeer de inrichting van de onderneming of de door de werkgever ter beschikking gestelde productiemiddelen ("huis-, tuin- en keuken ongevallen"). Naar het oordeel van de kantonrechter is daarvan in het onderhavige geval echter geen sprake. Hoewel het wegbrengen van papierlkarton als een dagelijkse bezigheid moet worden beschouwd, is het wegbrengen van grote hoeveelheden karton naar een verderop staande container in een voor X relatief onbekende productiehal die - op het punt waar hij is gevallen - oneffen was, dat niet. De situatie waarin het ongeval zich heeft voorgedaan, is dan ook niet aan te merken als een situatie die veelal ook buiten de werksituatie voorkomt en waar de werkgever weinig invloed op heeft. Svedex had er immers voor kunnen kiezen de gehele goot dicht te storten en niet, zoals zij heeft gedaan, een gedeelte van de goot op te vullen met een losliggend, opstaand latje. Dat het daarbij gaat om een minimale oneffenheid (3-6 millimeter) leidt niet tot een ander oordeel. Het stellen van een grens is in dit kader niet mogelijk en elk niveauverschil, hoe gering ook, kan het door X ondervonden gevaar veroorzaken op de plaats waar hij zijn werkzaamheden uitvoerde.
4.9. Op grond van vorenstaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat Svedex op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de gevolgen van het onderhavige bedrijfsongeval. De gevorderde verklaring voor recht is in na te melden vorm toewijsbaar.
4.10. Op grond van het bepaalde in artikel 1019aa Rv dienen de kosten begroot te worden. Hierbij geldt de dubbele redelijkheidstoets in die zin dat het redelijk dient te zijn dat deze kosten gemaakt zijn en dat de hoogte van die kosten eveneens redelijk is. Dat betekent dat als een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen. Van deze situatie is in dit geval geen sprake. Dat X procedeert met een toevoeging ingevolge de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) staat daaraan evenmin in de weg. Ingevolge artikel 34g Wrb wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken indien X de kosten kan verhalen op een derde.
4.11. X heeft aangevoerd dat de kosten van de deelgeschilprocedure € 10.841,18 bedragen (34,5 uur x € 245,00, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21% btw). Svedex c.s. heeft aangevoerd het aantal opgevoerde uren alsmede het gehanteerde uurtarief niet redelijk te vinden, gelet op het relatief eenvoudige feitencomplex en het feit dat ook de juridische aspecten geen werkzaamheden van deze omvang rechtvaardigen. De kantonrechter zal evenwel uitgaan van het uurtarief van € 245,00, aangezien zij dit tarief in dit geval redelijk acht. Gelet op de omvang van het dossier komt het aantal opgevoerde uren de kantonrechter hoog voor. Het deelgeschil betreft nagenoeg uitsluitend de vraag of Svedex aansprakelijk is op de voet van het bepaalde in artikel 7:658 BW. Een tijdsbesteding van 20 uur komt de rechtbank in dit geval redelijk voor. Dat betekent dat de kosten van het deelgeschil zullen worden begroot op € 6.284,74 (20 x € 245,00, vermeerderd met 6% kantoorkosten en vermeerderd met 21% btw). Tevens zal een bedrag van € 78,00 aan griffierecht in aanmerking worden genomen.
4.12. Omdat Svedex aansprakelijk is en X ten aanzien van AIG een terecht beroep gedaan heeft op de directe actie (artikel 7:954 BW), zullen Svedex en AIG, zoals verzocht, hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
Met dank aan mr. L. Nauta, Damsté Advocaten, voor het inzenden van deze uitspraak.