Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 010524 ernstig letsel na val op kunstmatige skibaan; alleen helmadvies is onvoldoende; skicentrum aansprakelijk

RBROT 010524 ernstig letsel na val op kunstmatige skibaan; alleen helmadvies is onvoldoende; skicentrum aansprakelijk
- toegewezen conform verzoek 25 uur x € 225,00 + 21% = € 6.806,25

2 De feiten

2.1.

[verweerders] is een indoor skicentrum. [verweerders] heeft een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering bij Interpolis.

2.2.

In de algemene voorwaarden van [verweerders] staat – voor zover van belang – het volgende:

“(…)

(…)”

2.3.

[verzoeker] heeft in de periode vanaf 2016 tot en met 2019 meerdere skilessen gevolgd bij [verweerders] . Tijdens al deze lessen droeg [verzoeker] geen helm.

2.4.

Op [datum] 2019 heeft [verzoeker] een skiles gevolgd bij [verweerders] . [A] was zijn skileraar. [verzoeker] was alleen op de indoor skibaan aan het skiën. De skibaan is 7 meter lang en 5 meter breed en ziet er als volgt uit:

 

"(...) (...)"

 

 

2.5.

De skimat wordt machinaal aangedreven. Aan de achterzijde van de skibaan zit een rol (de achterrol) waarover de skimat loopt. Deze rol ziet er als volgt uit:

 "(...) (...)"

 

 

2.6. Aan weerzijde van de skibaan en bij het bedieningspaneel zijn noodknoppen geplaatst. De skibaan komt geleidelijk tot stilstand bij een druk op één van deze noodknoppen.

2.7.

[verzoeker] droeg tijdens de skiles op [datum] 2019 geen helm. [verzoeker] verloor tijdens het skiën zijn balans en is gevallen. Op dat moment was de baansnelheid 17 kilometer per uur. Tijdens de val is [verzoeker] met zijn hoofd op de skimat dan wel op de achterrol van de skimat terecht gekomen. [A] heeft deze val gezien en heeft toen op de noodstop gedrukt bij het bedieningspaneel waarna de skibaan tot stilstand kwam.

2.8.

[verzoeker] is na deze val met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. In het ziekenhuis is hij drie weken in coma gehouden. Na deze periode is [verzoeker] vier weken opgenomen geweest in de neurologische afdeling van het ziekenhuis.

2.9.

[verweerders] heeft haar bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering gevraagd om een onderzoek in te stellen naar de toedracht van en de omstandigheden rond het ongeval. Dit heeft geresulteerd in het rapport toedrachtonderzoek van Achmea van 9 april 2019. Hierin staat – onder meer – het volgende:

“(…)

(…)”

2.10.

Van mei 2019 tot 5 juli 2019 is [verzoeker] klinisch behandeld in revalidatiecentrum [revalidatiecentrum] in Utrecht (hierna: [revalidatiecentrum] ). In de periode van 5 juli 2019 tot en met 7 september 2019 is [verzoeker] poliklinisch behandeld in [revalidatiecentrum] .

2.11.

In de brief van 5 februari 2020 van [B] , revalidatiearts bij [revalidatiecentrum] , aan [C] , huisarts, staat – onder meer –:

“(…)

(…)

(…)”

2.12.

[verzoeker] is door [revalidatiecentrum] neuropsychologisch onderzocht ter inventarisatie van zijn cognitief functioneren. In het rapport neuropsychologisch onderzoek van drs. [D] , gezondheidspsycholoog, en [E] , psychologisch medewerker, staat – onder meer –:

“(…)

(…)”

2.13.

[verzoeker] is na het ongeval een periode volledig arbeidsongeschikt geweest. [verzoeker] ontvangt op dit moment een aanvullende WIA-uitkering.

2.14.

Per brief van 17 juni 2020 heeft [verzoeker] [verweerders] aansprakelijk gesteld voor zijn schade. [verweerders] wijst aansprakelijkheid van de hand.

3 Het geschil

3.1.

[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

I) een verklaring voor recht dat [verweerders] aansprakelijk is voor de volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van [verzoeker] als gevolg van het ongeval;

II) veroordeling van [verweerders] tot vergoeding van de volledige materiële en immateriële schade die [verzoeker] heeft geleden dan wel nog zal lijden als gevolg van het ongeval;

III) de kosten voor de behandeling van het deelgeschil te begroten op € 6.806,25, te vermeerderen met het griffierecht.

3.2.

[verweerders] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [verzoeker] en dat de proceskosten van [verzoeker] – zonder veroordeling tot betaling van [verweerders] hiertoe – moeten worden begroot op € 4.900,50.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Inleiding

4.1.

De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of [verweerders] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] door het ongeval op [datum] 2019 heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, omdat [verweerders] heeft nagelaten op de skibaan actief toe te zien op het opvolgen van het in haar algemene voorwaarden opgenomen advies een helm te dragen en haar cursisten daadwerkelijk te adviseren een helm te dragen. Dat nalaten is onrechtmatig. Dit zal hierna worden uitgelegd.

[verzoeker] is ontvankelijk in zijn vorderingen

4.2.

Partijen verschillen allereerst van mening over het antwoord op de vraag of [verzoeker] ontvankelijk is in zijn vorderingen. Volgens [verweerders] is dat niet het geval, omdat partijen van mening verschillen over de toedracht van het ongeval en een deelgeschilprocedure zich niet leent voor nadere bewijslevering. De rechtbank is van oordeel dat de precieze toedracht van het ongeval – en in het bijzonder de exacte plaats waar [verzoeker] is gevallen: op de skimat of op de achterrol van de skimat – niet van belang is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [verweerders] . In beide gevallen is [verweerders] aansprakelijk voor de schade van [verzoeker] , omdat [verweerders] onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld. Nadere bewijslevering is daarom niet nodig. [verzoeker] is ontvankelijk in zijn vorderingen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

Aansprakelijk op grond van onrechtmatige gevaarzetting (Kelderluik)

4.3.

[verzoeker] baseert zijn vordering op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).

4.4.

Voor de vraag of de [verweerders] aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval van [verzoeker] , moet worden beoordeeld of [verweerders] door het nalaten van het treffen van bepaalde veiligheidsmaatregelen (zoals het invoeren van een helmplicht of het actief toezien op opvolging van het advies om een helm te dragen) een gevaarzettende situatie in het leven heeft geroepen en daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld. Het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie is onrechtmatig, als een ander daarmee aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Daarbij moet worden gelet op de aard van het gevaar, de mate van waarschijnlijkheid waarmee niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen (Hoge Raad 5 november 1965, NJ 1966, 136, Kelderluik).

De waarschijnlijkheid van onoplettendheid en onvoorzichtigheid

4.5.

Vast staat dat skiën een risicovolle sport is waarbij veel manoeuvres worden gemaakt. Bij indoor skiën wordt de baan machinaal voortgedreven waarmee een aanzienlijke snelheid wordt bereikt waarop de cursist slechts in beperkte mate invloed heeft. Deze omstandigheden vormen op zich reeds een gevaarlijke situatie en maken dat de waarschijnlijkheid van onoplettendheid en onvoorzichtigheid groot is. Het enkele feit dat [verzoeker] een ervaren skiër is en de tijdsduur van de les op de skibaan telkens beperkt is tot drie keer tien minuten maken dit niet anders.

De grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan

4.6.

De kans dat er een ongeval ontstaat als iemand niet voorzichtig en oplettend is op een indoor skibaan, is aanzienlijk. De skibaan wordt machinaal voortgedreven en stopt niet automatisch als iemand een misstap maakt. Voor het stoppen van de baan is immers een druk op één van de noodknoppen vereist. Als een cursist zijn of haar balans verliest, dan is de kans groot dat hij/zij ten val komt.

De ernst van de gevolgen

4.7.

De gevolgen van een val op een indoor skibaan kunnen zeer ernstig zijn. Tijdens het skiën is sprake van een constante snelheid waarop de cursist geen invloed heeft. Daardoor ontstaat een zekere snelheid waardoor de impact van de val op de skibaan groot kan zijn. Daarbij bestaat een kans dat een cursist bij een val op de achterrol van de skimat terechtkomt vanwege de beperkte afmeting van de skibaan van 7 bij 5 meter en het feit dat de achterrol niet is afgeschermd. Bovendien heeft [verweerders] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat destijds geen van de cursisten, ook niet de cursisten jonger dan 12 jaar, tijdens het skiën of snowboarden een helm droeg zodat de kans op ernstig hoofdletsel na een val aanwezig was. Voor die kans maakt het niet uit of een cursist op de skimat of op de achterrol van de skimat valt. Beide oppervlakten zijn hard waardoor een val hierop in beide gevallen tot ernstig (hoofd)letsel kan leiden.

De mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen

4.8.

Het nemen van veiligheidsmaatregelen was in dit geval vrij eenvoudig. [verweerders] had ervoor kunnen kiezen om niet alleen een helmplicht in te voeren voor kinderen tot en met 12 jaar, maar ook voor skiërs ouder dan 12 jaar en op de naleving hiervan toe te zien, zoals zij heeft gedaan na het ongeval. Zij had ook actief kunnen toezien op de helmplicht voor kinderen onder de 12 jaar en op het opvolgen van het advies een skihelm te dragen door telkens bij aanvang van de les de cursist dat advies te geven. Op die manier wordt de kans op het ontstaan van ernstig hoofdletsel door een ongeval tijdens het skiën en snowboarden aanzienlijk verkleind. Dit zou zeker het geval zijn geweest voor [verzoeker] , omdat voldoende is komen vast te staan dat hij bij aanvang van zijn lessen bij [verweerders] heeft aangegeven een helm te willen dragen. Hierop sluit aan dat [verweerders] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij sinds het ongeval in de bevestigingsmail die iemand ontvangt na het online boeken van een skiles wijst op de inmiddels geldende helmplicht bij [verweerders] en op de skibaan op de naleving daarvan toeziet.

4.9.

De enkele mededeling van [verweerders] in haar algemene voorwaarden dat skiërs ouder dan 12 jaar wordt geadviseerd om een helm te dragen en dat een helmplicht geldt voor kinderen jonger dan 12 jaar, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende veiligheidsmaatregel. Temeer omdat [verweerders] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat er voorafgaand aan het ongeval helemaal geen helmen werden gedragen bij [verweerders] , ook niet door kinderen jonger dan 12 jaar voor wie wel een helmplicht gold. In de praktijk van de skilessen was er dus geen enkele vorm van actief toezicht op de plicht en het advies tot het dragen van een helm als gevolg waarvan niemand in de hal een helm droeg. Het kennelijk in de skihal aanwezige bord kan onmogelijk als een in dit kader relevante veiligheidsmaatregel beschouwd worden, omdat de tekst daarvan de cursisten er slechts op wijst dat zij de skibaan op eigen risico betreden.

4.10.

De door [verweerders] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebrachte omstandigheden dat [verweerders] al 35 jaar bestaat en er in al die jaren nog nooit zo’n ernstig ongeval heeft plaatsgevonden, maken het bovenstaande niet anders. [verweerders] had zich gelet het risico van skiën op een machinaal voortgedreven skibaan waarmee een aanzienlijke snelheid wordt bereikt, bedacht moeten zijn op het gevaar van hoofdletsel na een val met daardoor mogelijk ingrijpende gevolgen. Ter voorkoming daarvan had [verweerders] op de skibaan actief moeten toezien op het opvolgen van het in haar algemene voorwaarden opgenomen advies een helm te dragen en haar cursisten bij aanvang van de les daadwerkelijk moeten adviseren een helm te dragen.

Concluderend: onrechtmatige gevaarzetting

4.11.

Het voorgaande brengt met zich dat is voldaan aan de Kelderluik-criteria en dat het nalaten van [verweerders] onrechtmatig is. Dit betekent dat [verweerders] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval op [datum] 2019.

De omvang van de schade

4.12.

[verzoeker] vordert een verklaring voor recht dat [verweerders] aansprakelijk is voor zijn volledige geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. Niet in geschil is dat [verzoeker] als gevolg van zijn ernstige letsel schade heeft geleden.

4.13.

Voor de bepaling van de omvang van de schade is van belang of er sprake is van eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW aan de zijde van [verzoeker] . Volgens [verweerders] is daar sprake van, omdat de val is veroorzaakt door [verzoeker] zelf en aan skiën op een indoorbaan nu eenmaal risico’s zijn verbonden. Bovendien had [verzoeker] ervoor kunnen kiezen om een helm te dragen. [verzoeker] betwist dat sprake is van eigen schuld.

4.14.

De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld door [verzoeker] en dat [verweerders] derhalve aansprakelijk is voor de volledige geleden en nog te lijden schade van [verzoeker] . Dat sprake is van een sport waarbij het risico op vallen aanwezig is, maakt – anders dan [verweerders] meent – niet dat op [verweerders] geen zorgvuldigheidsverplichting rust tot het dringend adviseren tot het dragen van een helm. Juist bij risicovolle sporten, zoals skiën op een mechanisch voortgedreven skibaan, mag worden verwacht dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen worden getroffen om ongelukken en daaruit voortvloeiend letsel te voorkomen. [verzoeker] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat als [verweerders] bij aanvang van de les hem daadwerkelijk het advies zou hebben gegeven om een helm te dragen, hij dit advies zou hebben opgevolgd. De door [verzoeker] gelegen schade dient dan ook volledig te worden toegerekend aan het feit dat [verweerders] niet heeft voldaan aan haar zorgvuldigheidsverplichting. Dat [verzoeker] ervoor had kunnen kiezen om een helm te dragen doet aan bovenstaande niets af.

Slotsom

4.15.

Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat [verweerders] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [verzoeker] door onvoldoende dringend te adviseren om een helm te dragen tijdens het skiën. Als gevolg daarvan heeft [verzoeker] schade opgelopen en dit is toe te rekenen aan [verweerders] . Dit betekent dat [verweerders] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade van [verzoeker] . Dit brengt met zich dat de vorderingen onder II en II van het petitum zullen worden toegewezen.

Uitvoerbaar bij voorraadverklaring

4.16.

De door [verzoeker] gevorderde verklaring voor recht zal niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat zij naar haar aard niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging.

Kosten deelgeschil

4.17.

Ten aanzien van de kosten van dit deelgeschil heeft [verzoeker] verzocht om op grond van artikel 1019aa lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een bedrag van € 6.806,25 aan advocaatkosten te begroten en [verweerders] te veroordelen in deze kosten.

4.18.

[verzoeker] stelt dat er 25 uur zijn besteed aan deze procedure tegen het uurtarief van € 225,00 exclusief btw, een en ander te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

4.19.

[verweerders] voert hiertegen verweer en acht het besteden van 25 uur aan dit dossier bovenmatig. Bovendien heeft [verzoeker] geen urenspecificatie in het geding gebracht, zodat niet inzichtelijk is waaraan [verzoeker] deze uren heeft besteed. [verweerders] acht een tijdsbesteding van 18 uur redelijk en verzoekt de rechtbank om deze kosten te matigen.

4.20.

Partijen verschillen niet van mening over de redelijkheid van de hoogte van het gehanteerde uurtarief van € 225,00 exclusief btw, zodat de rechtbank van de redelijkheid hiervan uitgaat. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [verzoeker] had gelegen om een urenspecificatie in het geding te brengen. Dit heeft [verzoeker] nagelaten, zodat niet inzichtelijk is waaraan welke uren zijn besteed. De rechtbank acht een totaal van 25 aan dit deelgeschil bestede uren desondanks echter niet bovenmatig. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de voor vergoeding in aanmerking komende kosten te matigen. Dit betekent dat de kosten van het deelgeschil worden begroot op een totaalbedrag van € 7.120,25 inclusief btw (bestaande uit € 6.806,25 inclusief btw aan advocaatkosten en het griffierecht van € 314,00).ECLI:NL:RBMNE:2024:5282