Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Den Haag 300517 beroep op verjaring afgewezen; niet staat vast dat verjaringstermijn is aangevangen, tevens strijd met r&b

Hof Den Haag 300517 Tussenarrest; vso afgesloten zonder hulp van belangenbehartiger vernietigd vanwege misbruik van omstandigheden
- beroep op verjaring afgewezen; niet staat vast dat verjaringstermijn is aangevangen, tevens strijd met r&b
- redelijk handelend letselschadeadvocaat zou tot de conclusie zijn gekomen dat de kans op wegvallen bijstand 100% was.

3.1
In hoger beroep vordert [appellant] vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn inleidende vorderingen, waarbij hij bedrog als vernietigingsgrond heeft toegevoegd.

3.2
De grieven zijn gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de mogelijkheid dat [appellant] door de schadevergoeding zijn bijstandsuitkering zou kwijtraken is verdisconteerd in de verhoging van het hem op 3 december 2004 gedane aanbod met € 44.000,-- (grief 1) en de overweging dat geen sprake is van een dusdanige wanverhouding tussen het totale schikkingsbedrag en de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van een gerechtelijke procedure dat EMC wist of moest begrijpen dat [appellant] met de vaststellingsovereenkomst onrecht werd gedaan (grief 2), en het daaruit voortvloeiende oordeel (grief 3). Zij stellen de vraag aan de orde of de vaststellingsovereenkomst vernietigbaar is op grond van een wilsgebrek. Alhoewel subsidiair aangevoerd, zal allereerst het beroep op misbruik van omstandigheden worden beoordeeld.

3.3
Voorop wordt gesteld dat niet (voldoende) is weersproken dat [appellant] op het moment van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst leed aan een psychische stoornis van die omvang dat opname in een psychiatrisch ziekenhuis geboden was en dat EMC daarvan op de hoogte was. Evenmin is betwist dat [appellant] bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst niet werd bijgestaan door een ter zake kundig adviseur. Ook daarvan was EMC op de hoogte.

3.4
Verder heeft [appellant] gemotiveerd gesteld en EMC onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellant] door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in omvangrijke mate is benadeeld, doordat geen, althans volstrekt onvoldoende, rekening is gehouden met het feit dat hij door de schadevergoeding (als lump-sum) zijn bijstandsuitkering zou kwijtraken. Dit wordt niet anders wanneer het hof er veronderstellenderwijs – [appellant] heeft dit betwist – van uitgaat dat het bedrag van € 44.000,-- waarmee het aanvankelijke aanbod is verhoogd samenhing met de omstandigheid dat dit risico is onderkend. Als het bedrag van € 44.000,-- als compensatie voor het risico van het kwijtraken van bijstandsuitkering was bedoeld, moet worden geoordeeld dat dit (veel) te laag is vastgesteld. Een bedrag van € 44.000,-- dekt immers – ook uitgaande van de eigen berekeningen van EMC – slechts een fractie van de potentieel mis te lopen bijstandsuitkering. Als [appellant] zou zijn bijgestaan door een redelijk bekwaam, redelijk handelend letseladvocaat zou [appellant] op diens advies nooit met de vaststellingsovereenkomst zoals die luidde hebben ingestemd. De raadsman zou de kans dat [appellant] van bijstandsuitkering verstoken zou raken als gevolg van de slotuitkering immers op vrijwel 100% stellen en tot het oordeel komen dat het bedrag van € 44.000,-- onvoldoende compensatie bood. Dit is niet anders indien ervan kan worden uitgegaan dat [appellant] de sinds het optreden van het letsel tot 2004 reeds ontvangen bijstandsuitkering niet zou hoeven terug te betalen na de slotuitkering. Ook in dat geval resteert (na verhoging van de slotuitkering met € 44.000,--) immers een zodanige wanverhouding (door EMC zelf begroot op € 85.000,-- tot 60-jarige leeftijd van [appellant] ) dat een redelijk handelend, redelijk bekwaam letselschadeadvocaat aanvaarding van het aanbod van EMC zou hebben ontraden. Voor zover EMC betwist dat [appellant] daadwerkelijk na de ontvangen schadevergoeding zijn bijstandsuitkering is kwijtgeraakt, geldt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van misbruik van omstandigheden alleen de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de rechtshandeling een rol spelen.

3.5
Als gevolg van deze discrepantie was sprake van een zodanige wanverhouding tussen het totale aan [appellant] uitgekeerde schikkingsbedrag en de redelijkerwijs te verwachten uitkomst van een gerechtelijke procedure dat EMC wist of had moeten begrijpen, dat [appellant] – als gevolg van het feit dat hij niet werd bijgestaan door een ter zake kundig juridisch adviseur – met de vaststellingsovereenkomst onrecht werd aangedaan. Voor zover EMC heeft vertrouwd op de juistheid van het door haar geboden bedrag van € 150.180,--, omdat dit was ontleend aan een rapport uitgebracht door het bureau Cunningham Lindsey, kan dit EMC niet baten. Onder de gegeven omstandigheden dient dit voor haar risico te blijven. De wetenschap van haar hulppersonen dient immers aan EMC worden toegerekend, terwijl redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zowel mr. [naam 2] als Cunningham Lindsey van het nadeel op de hoogte zijn geweest.

3.6
In een zaak als deze, waarin sprake is van ernstig lichamelijk en psychisch letsel als gevolg van een serieuze medische fout, had EMC er in redelijkheid niet toe mogen overgaan met [appellant] een finale vaststellingsovereenkomst te sluiten, zonder dat hij werd bijgestaan door een ter zake kundig juridisch raadsman. Letselschadeberekening is immers ingewikkelde materie, zeker in een geval als het onderhavige waarin de schade op jonge leeftijd is ontstaan en sprake is van vele parameters, waarbij een kleine verschuiving tot grote consequenties kan leiden. Weliswaar had [appellant] er zelf voor gekozen zijn advocaat aan de kant te zetten en kon EMC [appellant] niet dwingen een nieuwe advocaat in de arm te nemen, maar dat neemt niet weg dat zij dit wel indirect had kunnen bewerkstelligen door te weigeren een finaal schikkingsaanbod te doen, zolang [appellant] niet (opnieuw) van deskundige bijstand was voorzien. Nu EMC dit heeft nagelaten, en – zoals hiervoor is overwogen – aan [appellant] een finaal schikkingsaanbod heeft gedaan, waarvan aangenomen moet worden dat hij dat – wanneer hij door een ter zake kundige raadsman was bijgestaan – nimmer zou hebben aanvaard, kan het oordeel niet anders zijn dan dat EMC misbruik heeft gemaakt van omstandigheden. Dit klemt te meer, nu uit de brief van Psychiatrisch Centrum de Halte van 24 november 2004 blijkt dat [appellant] direct voorafgaand aan de schikkingsonderhandelingen (te weten van 15 juli 2002 tot 22 november 2004) ter behandeling in een psychiatrische inrichting verbleef en behandeld werd met antidepressiva en antipsychotica, terwijl zijn behandelaars hem zijn op eigen initiatief genomen ontslag uit die inrichting hebben ontraden. Dit betekent dat sprake is van een vernietigbare rechtshandeling.

3.7
Volgens EMC heeft de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 30 januari 2014 echter doel gemist, omdat de rechtsvordering tot vernietiging was verjaard. Volgens EMC was [appellant] reeds in 2005 op de hoogte van het feit dat mogelijk sprake was van misbruik van omstandigheden, zij verwijst daarbij naar de brieven van 14 juni 2005 en 22 juli 2005 van mr. [naam 1] . Weliswaar betwist [appellant] dat hij in 2005 contact heeft gehad met mr. [naam 1] , maar het kan niet anders dan dat mr. [naam 1] zijn informatie over de vaststellingsovereenkomst van [appellant] heeft ontvangen, aldus EMC. Verder betoogt EMC dat de verjaringstermijn op de voet van artikel 3:352 lid 1 sub b BW is gaan lopen op het moment nadat de invloed (van misbruik van omstandigheden) heeft opgehouden te werken, hetgeen volgens EMC allang het geval was.

3.8
Het hof overweegt dat de vernietigingsgrond in 3:52 lid 1 sub b BW moet worden gezien als een uitwerking van artikel 3:52 lid 1 sub d BW, zodat uiteindelijk beslissend is wanneer de vordering tot vernietiging aan [appellant] ten dienste is komen te staan. Bij inbreuken op de lichamelijke integriteit mag de toegang tot de rechter immers niet te snel worden afgesneden en behoort een slachtoffer in rechte te kunnen opkomen vanaf het moment dat hij daadwerkelijk in staat is de omvang van de ondergane schade te bepalen Vgl. in dit verband ook EHRM 11 maart 2014, NJ 2016/88 (Howald Moor c.s./Zwitserland). Uit de enkele omstandigheid dat [appellant] in 2005 nog contact heeft gehad met mr. [naam 1] , volgt naar het oordeel van het hof niet dat [appellant] op dat moment al op de hoogte was van de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst. Evenmin rechtvaardigt dit contact de conclusie dat mr. [naam 1] [appellant] op de hoogte heeft gesteld van de vernietigbaarheid. [appellant] had immers nog een vordering open staan bij mr. [naam 1] , en het staat niet vast dat mr. [naam 1] bereid was [appellant] onder die omstandigheden opnieuw bij te staan / van advies te dienen. Vaststaat alleen dat mr. [naam 1] niet opnieuw de raadsman is geworden van [appellant] . Dit betekent naar het oordeel van het hof dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de verjaringstermijn in 2005 is gaan lopen.

3.9
Daar komt bij dat wat er ook zij van een mogelijke verjaring van de vordering tot vernietiging, een beroep daarop onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij neemt het hof in aanmerking i) dat sprake is van een ernstige medische fout, met als meest ingrijpend gevolg blijvende blindheid aan beide ogen, ii) gevolgd door een voor vaststellingsovereenkomst die tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden, iii) terwijl – zoals hiervoor overwogen – het enkele feit dat [appellant] met mr. [naam 1] gesproken heeft over de vaststellingsovereenkomst onvoldoende is om met zekerheid vast te stellen dat [appellant] toen ook van mr. [naam 1] moet hebben begrepen dat de overeenkomst vernietigbaar was.

3.10
Bij gebreke van stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zouden leiden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

3.11
Een en ander betekent dat de door [appellant] gevraagde verklaring voor recht dat de vaststellingsovereenkomst vernietigd is, kan worden toegewezen en in beginsel ook de veroordeling van ECM tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die het gevolg is van de medische fouten die gemaakt zijn bij de op 22 oktober 1998 uitgevoerde ingreep, een en ander met aftrek van de reeds door ECM vergoede schade.

3.12
Het hof kan zich echter voorstellen dat [appellant] – gelet op het tijdsverloop – in deze procedure wenst te komen tot een afwikkeling van de schade. Het hof verzoekt [appellant] zich met ECM te verstaan en (bij voorkeur eenparig) aan te geven of bemoeienis bij het begroten van de schade door het hof thans gewenst is. Het hof zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte aan de zijde van [appellant] .

3.13
Indien [appellant] begroting van de schade wenst, verzoekt het hof hem een voorlopige schadestaat (voorzien van onderliggende stukken) over te leggen. Tevens verzoekt het hof [appellant] , in het geval bemoeienis van het hof wordt gewenst, de akte vergezeld te doen gaan van de verhinderdata van beide partijen voor de komende vier maanden.

3.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHDHA:2017:1409

Tevens dank aan mr. Aarts, Aarts Advocatuur, voor het inzenden van deze uitspraak.