Rb A.dam 070410 aansprakelijkheid FNV vanwege tekortkomingen bij rechtsbijstandverlening na ongeval niet verjaard
- Meer over dit onderwerp:
Rb A.dam 070410 aansprakelijkheid FNV vanwege tekortkomingen bij rechtsbijstandverlening na ongeval. Niet verjaard
2. De feiten
2.1. Op 8 januari 1972 is [C], een zus van de erven [C], een ongeval overkomen, ten gevolge waarvan zij letsel heeft opgelopen.
2.2. Teneinde de door haar geleden schade vergoed te krijgen heeft [C] bijstand gezocht van de heer [D] (hierna: [D]), destijds werkzaam bij de organisatie de thans FNV is genaamd. [D] heeft haar zaak in behandeling genomen en contact opgenomen met verzekeringsmaatschappij Zürich (hierna: Zürich), de verzekeraar van de persoon die volgens [C] aansprakelijk was voor haar schade als gevolg van het ongeval.
2.3. Door Zürich is tweemaal een bedrag van NLG 500,00 als voorschot op de schadevergoeding uitgekeerd, voor het laatst op 12 januari 1973. Door [D] is in 1978 en 1992 gecorrespondeerd met Zürich.
2.4. Per 1 oktober 1999 is het dienstverband van [D] bij FNV beëindigd wegens het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd. [D] is thans wegens ziekte niet meer in staat om verklaringen af te leggen.
2.5. Op 2 december 2008 is [C] overleden. Op dat moment was nog geen regeling met betrekking tot de schade als gevolg van het ongeval getroffen. De erven [C] zijn de erfgenamen van [C].
2.6. De erven [C] hebben na het overlijden van [C] contact opgenomen met FNV. Daar bleek geen dossier betreffende [C] meer bekend. Verder is de erven [C] gebleken dat Zürich het dossier betreffende de schade van [C] heeft vernietigd in verband met het verstrijken van de verjaringstermijn.
3. Het geschil
3.1. De erven [C] vorderen dat voor recht wordt verklaard dat FNV aansprakelijk is voor de schade van [C] op grond van een tekortkoming in de dienstverlening door de heer [D] in de uitoefening van zijn dienstverband met FNV, met veroordeling van FNV, zo mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, tot vergoeding aan de erven [C] van de materiële en immateriële schade van [C], te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de vervaldata, zulks op te maken bij staat en te vereffenen naar de wet, alsmede ten titel van voorschot op de schadevergoeding, tot betaling van een bedrag van EUR 40.000,- , alsmede in de kosten van de procedure.
3.2. De erven [C] stellen dat [C] schade heeft geleden ten gevolge van het ongeval. Onder normale omstandigheden zou die zijn vergoed door de verzekeraar van de aansprakelijke persoon, Zürich. Door nalatigheid van [D] is evenwel de mogelijkheid om deze schade vergoed te krijgen tenietgegaan. FNV is op grond van artikel 6:162 juncto artikel 6:170 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) hiervoor aansprakelijk, aldus steeds de erven [C].
3.3. FNV voert verweer. Volgens FNV is de vordering verjaard. Zo er al sprake is van een beroepsfout dan is sedertdien meer dan twintig jaar verstreken, althans was [C] op het moment van haar overlijden reeds meer dan vijf jaar bekend met de schade en de aansprakelijke persoon. FNV betwist daarnaast bij gebrek aan wetenschap dat [D] een fout heeft gemaakt waarvoor zij aansprakelijk is. Verder voert de FNV aan dat niet vast staat dat er schade is geleden, aangezien onduidelijk is of de schade van [C] volledig door Zurich zou zijn vergoed indien de schade door Zürich zou zijn afgewikkeld.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien in deze procedure zou komen vast te staan dat [D] in de uitoefening van zijn functie tijdens zijn dienstverband een beroepsfout heeft gemaakt bij de afwikkeling van de schade van [C] als gevolg van het ongeval, FNV aansprakelijk is voor die schade, waarvan thans de erven [C] vergoeding vorderen. Over het beroep op verjaring van FNV overweegt de rechtbank als volgt.
4.2. De erven [C] vorderen vergoeding van de schade die [C] door tussenkomst van [D] had willen ontvangen van de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. Tussen partijen is niet in geschil dat de vordering op de verzekeraar is verjaard. Hiervan gaat de rechtbank uit. Het schadeveroorzakende feit in de verhouding tussen de erven [C] en FNV, terzake waarvan FNV zich op verjaring beroept, is dan het tenietgaan van de mogelijkheid de schade vergoed te krijgen van de verzekeraar op het moment dat de vordering van [C] op de verzekeraar verjaarde.
4.3. Ingevolge het ten tijde van het ongeval in 1972 toepasselijk recht was de verjaringstermijn voor de vordering van [C] op de verzekeraar 30 jaar. Met de inwerkingtreding van het Burgerlijk Wetboek op 1 januari 1992 is deze verjaringstermijn beperkt tot 20 jaar. Op grond van het bepaalde in artikel 73 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek liep de verjaringstermijn tot 1 januari 1993. Op die datum heeft zich derhalve het schadeveroorzakende feit in de verhouding tussen de erven [C] en FNV voorgedaan.
4.4. FNV heeft nog aangevoerd dat de vordering van [C] op de verzekeraar mogelijk niet is verjaard omdat mogelijkerwijs voor 1 januari 1993 een stuitingshandeling is verricht. De erven [C] hebben echter een brief van Zürich in het geding gebracht waarin wordt gesteld dat geen stuitingshandeling heeft plaatsgevonden. FNV heeft haar daar tegenoverstaande veronderstelling dat de inhoud van deze brief mogelijk onjuist is niet nader onderbouwd, zodat deze wordt gepasseerd
4.5. Vervolgens is in geschil of de vordering van de erven [C] is verjaard doordat sedert 1 januari 1993 de verjaringstermijn is verstreken die toen is begonnen voor de vordering uit hoofde van het schadeveroorzakende feit in de verhouding tussen de erven [C] en FNV. De verjaringstermijn van 20 jaar is in ieder geval niet verstreken, aangezien sinds 1 januari 1993 nog geen 20 jaren zijn verstreken.
4.6. De FNV heeft zich daarnaast beroepen op de verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW. Voor het verstrijken van die termijn is noodzakelijk dat de benadeelde vijf jaar met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is. Het schadeveroorzakende feit is ook in dit geval het tenietgaan van de mogelijkheid de schade bij de aansprakelijke persoon te vorderen. Voor het verstrijken van deze verjaringstermijn is derhalve noodzakelijk dat [C] op enig moment binnen vijf jaar na 1993 van dit feit op de hoogte is geraakt. Ter comparitie hebben de erven [C] onweersproken verklaard dat [C] tot het moment van haar overlijden kleding en schoeisel bewaarde als bewijsmiddel voor haar schade. Hieruit volgt dat zij kennelijk niet op de hoogte was van het tenietgaan van de mogelijkheid om schade te vorderen. Nu FNV verder geen feiten heeft gesteld waaruit zou zijn af te leiden dat [C] wetenschap had van het schadeveroorzakende feit, kan niet worden geoordeeld dat de vijfjarige verjaringstermijn als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW is verstreken.
4.7. FNV erkent dat het niet-stuiten van de verjaringstermijn door [D] als een beroepsfout kan worden aangemerkt. Volgens FNV staat echter niet vast dat [D] daadwerkelijk in gebreke is gebleven op dit punt. De erven [C] hebben verwezen naar een brief van Zürich, waarin wordt gesteld dat een stuitingshandeling achterwege is gebleven. Volgens FNV levert dit onvoldoende zekerheid op om er van uit te kunnen gaan dat er daadwerkelijk geen stuitingshandeling is gepleegd.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat het enkel wijzen op de mogelijkheid dat de in de brief van Zürich opgenomen mededeling onjuist kan zijn een onvoldoende betwisting is van de stelling dat door [D] geen stuitingshandeling is gepleegd. Nu door FNV overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat wel een stuitingshandeling is gepleegd gaat de rechtbank ervan uit dat dit niet het geval is.
4.9. Verder heeft FNV nog aangevoerd dat zij alleen aansprakelijk is voor fouten van [D] voor zover die zijn gemaakt gedurende de periode dat hij bij FNV in dienst was. Uit hetgeen hiervoor is overwogen is het schadeveroorzakende feit, namelijk het achterwege laten van een stuitingshandeling, heeft plaatsgevonden in de periode vanaf het ongeval tot uiterlijk 31 december 1992. Vast staat dat [D] in die tijd in dienst was bij FNV.
4.10. Tenslotte heeft FNV betwist dat er sprake is van schade, nu niet vast staat dat in geval de verjaringstermijn tijdig zou zijn gestuit er door Zürich tot uitkering zou zijn overgegaan. Nu de erven [C] verwijzing naar de schadestaatprocedure hebben gevorderd behoeft dit verweer thans geen bespreking.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat de door de erven [C] gevraagde verklaring voor recht kan worden toegewezen.
4.12. De erven [C] hebben daarnaast een voorschot op de in de schadestaatprocedure eventueel toe te kennen schadevergoeding gevorderd. Voor het toekennen hiervan is noodzakelijk dat aannemelijk is dat in die schadestaatprocedure een bedrag dat ten minste gelijk is aan het gevraagde voorschot zal worden toegekend. De erven [C] hebben in de procedure toegelicht welke schade door [C] is geleden. FNV heeft daartegen aangevoerd dat niet zeker is dat deze schade (volledig) door Zürich zou zijn vergoed. Dit verweer is door erven [C] niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. Gelet hierop zal dit deel van de vordering worden afgewezen. LJN BN0345